De cirkel. Hommage aan Marie Hertzdahl-Bloemgarten
(2011)–Marja Pinckaers– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 28]
| |
KaatzetSAMEN MET OMA ZIT IK ROND DE OVALEN TAFEL in de achterkamer. Het is altijd schemerig in die ruimte, zomer en winter. De lamp boven de tafel brandt, maar de sfeer in de kamer wordt bepaald door de donkere grote meubels en vooral de houten lambrisering. Mijn grootvader hield daarvan, werd altijd gezegd. De televisie staat aan. Het scherm scrollt soms van boven naar beneden. Storend. Oma geeft dan een forse tik op de grote bruine kast. Alsof dat helpt. We kijken naar De bezetting.Ga naar eind18 Dat doen we dat jaar vaker, op de zondagavond, als ik bij oma logeer. Met z'n tweetjes. Onder het geluid van de sonore, belerende stem van Lou de Jong trekken in zwart-wit onvoorstelbare beelden voorbij. Ik weet dat oma ook in zo'n concentratiekamp is geweest. Maar ik zeg niets, ik vraag niets. Ik zwijg, ogenschijnlijk onbewogen. Een enkele keer geeft oma commentaar op de achtergrond. Uit de eerste hand, zoals ik later denk. Over de po waaruit je eet én in plast. Over de Poolse AufseherinnenGa naar eind19 die zo intens gemeen konden zijn. Over 't BlokGa naar eind20 en 't Revier.Ga naar eind21 Over het transport en het organiserenGa naar eind22.Over de dokter in het KZGa naar eind23 (oma zegt altijd ‘Kaatzet’ op zijn Duits) die haar een keer heeft gekust. Ik luister goed, al snap ik niet altijd wat oma bedoelt. Ik weet ook niet precies waar Auschwitz is. En hoe al die mensen daar zijn gekomen. Maar ik vraag niets. Ik kijk en luister. Ik ben pas twaalf jaar. Er is buiten oma bijna niemand die ik ken met een nummer getatoeëerd op de arm. Ima en tante PhityGa naar eind24 hebben er ook één. Je ziet het alleen in de zomer. Mannen dragen altijd overhemden met lange mouwen. Daarom zag ik het nummer van oom Dorus nooit. In het nieuwsblaadje van het Auschwitz-comité staan foto's van het kamp. ARBEIT MACHT FREIGa naar eind25 staat boven de | |
[pagina 29]
| |
ingangspoort. Ik probeer me voor te stellen waar dat over gaat. Of toch maar liever niet. Ooit was er een man. Nog voor hij opa werd, was hij al daarheen weggevoerd. Anders dan mijn oma keerde hij niet terug. Ik weet bijna niets van mijn opa, behalve zijn naam. Er wordt in de familie nooit over hem gesproken. Ik durf ook niets te vragen. Niet aan mijn moeder en zelfs niet aan oma.
Thuis vertel ik niets van wat ik op de televisie heb gezien en gehoord met oma. Waarover zou ik het ook moeten hebben? |
|