Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren (1948)

Informatie terzijde

Titelpagina van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren
Afbeelding van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leerenToon afbeelding van titelpagina van De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

XML (0.78 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

studie
non-fictie/geschiedenis-archeologie
non-fictie/rechtswetenschap


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren

(1948)–A. Pitlo–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 304]
[p. 304]

Hoofdstuk XXXIII Samenvatting

Wat uit dit alles, in het bijzonder uit de laatste acht hoofdstukken, het markantst naar voren treedt, is de groote gelijkenis, die het ambt van thans met de notarieele functie van de 17de en 18de eeuw vertoont. Nochtans heeft men over het algemeen meer acht geslagen op de verschillen, dan op de gelijkenis.

Het belangrijkste verschil ligt in den groei van notarieele bevoegdheid tot notarisambt. Deze promotie heeft menige wijziging in het detail tot gevolg gehad, zooals ik hieronder nader zal uiteen zetten.

Ook in het technisch detail van het akten maken treden veranderingen in. Wij kenden in den republiektijd niet het onderscheid tusschen minuut- en brevetakten, tusschen partij- en procesverbaalakten voor wat betreft de onderteekeningsvereischten, wij kenden geen voorschriften aangaande de vermelding van munten, maten en gewichten, het aanhechten van volmachten en het deponeeren der handteekening. De incompatibiliteit was anders geregeld, wij kenden niet den attesteerenden getuige naast den instrumentairen, de stage verschilde van de huidige, de eed nam een andere plaats in, de vereischten voor de getuigen waren niet dezelfde, er bestonden geen voorschriften voor het doorhalen en bijvoegen zooals thans, er was een onvolkomener toezicht, een minutieuse regeling als die van het vijfde hoofdstuk onzer Notariswet ontbrak, het territoir was afwijkend van het onze. En zoo zouden wij nog eenigen tijd kunnen doorgaan.

Maar rechtvaardigt dit alles de opvatting, dat ons

[pagina 305]
[p. 305]

notariaat in wezen verschillend is van het voorvaderlijke notariaat uit onze republiek?

Het is herhaald en wederom herhaald, dat de geschiedenis van ons notariaat voor 1810 in Frankrijk ligt, dat m.aw. de ontwikkelingsgang van het eigen notariaat door de Fransche overheersching werd afgebroken en dat wij een instelling van vreemden bodem, van vreemde constellatie, onder denzelfden naam, daarvoor in de plaats ontvingen. Waarom is deze zin met zooveel voorkeur telkens weer uitgesproken? Schuilt hier in het onderbewustzijn het slechte geweten de historie van het notariaat te hebben verwaarloosd en brengt men daarom de verontschuldiging naar voren: bestudeering van de geschiedenis van ons notariaat op eigen bodem is zonder belang, want de draad is in den Franschen tijd afgesneden?

Uit het voorafgaande kan men lezen, dat de meening als zou de geschiedenis der ambtsbezigheden van den notaris op Franschen bodem liggen ten eenen male onjuist is. Want zoowel naar den inhoud en omvang dier bezigheden als naar de wijze, waarop de notaris die bezigheden verrichtte, kan slechts de groote gelijkenis van ons notariaat uit den republiektijd met het notariaat van heden ons opgevallen zijn. De verschillen zijn voor het meerendeel van technischen aard en bovendien van ondergeschikt belang. Evenals thans was hij toen de functionaris, die authentieke akten opmaakt over privaatrechtelijke rechtshandelingen. Tot zijn ministerie moge behoord hebben het opmaken van enkele akten, die thans tot het terrein van den deurwaarder behooren - een wezensverschil maakt dit niet uit; ook nu oefent hij nog enkele dezer deurwaardersfuncties uit. Evenals thans was hij toen de rechtskundige adviseur van partijen, evenals thans verrichtte hij daarnaast enkele losse bezigheden, die de kern van zijn functie niet raken. Een aantal akten, die de notaris van heden opmaakt, vielen buiten de competentie van den 17den

[pagina 306]
[p. 306]

en 18den eeuwschen notaris; maar deze incompetentie vloeide niet voort uit den aard van zijn functie, doch was het gevolg van het feit, dat de plaatselijke gerechten een deel der vrijwillige rechtspraak met het notariaat deelden, voor een ander deel zich hier zelfs het monopolie hadden verworven en was het gevolg van de stedelijke politiek, die overal zelf een vinger in de brij wilde houden en hier bovendien een fiscaal doel mede diende. Zooals gezegd hebben wij voorts kunnen constateeren, dat de wijze, waarop onze notarieele voorvaderen hun werk verrichten, in het bijzonder wat betreft de formaliteiten waaraan zij te denken hadden bij het verlijden hunner akten, een sprekende gelijkenis vertoonde met wat wij heden volgens onze Notariswet in acht hebben te nemen. Het meerendeel der kwesties uit het derde Hoofdstuk van onze Notariswet was onzen voorvaderen van twee en drie eeuwen geleden bekend en de meesten dezer kwesties vonden bij hen dezelfde oplossing die zij thans vinden. Niemand zal willen beweren, dat technische punten van verschil, zooals de onderscheiding tusschen minuut- en brevetakte, het ontbreken van voorschriften omtrent munten, maten en gewichten, omtrent het deponeeren der handteekening en de aanhechting der volmachten en dergelijke meer, zoo ingrijpend zijn, dat zij zouden mogen doen spreken van een ‘ander’ notariaat.

Waar vindt dan de gedachte, dat de geschiedenis van ons notariaat vóór de Fransche overheersching op Fransch grondgebied ligt, haar oorsprong?

Een deel van de historie van het Fransche notariaat gaat langs andere wegen dan de historie van het onze. Beiden afkomstig uit het Italiaansche notariaat, was het notariaat in Oost-Nederland binnengekomen via Duitschland in de 13de eeuw en had daar een zwak bestaan geleid; twee eeuwen later was het in de westelijke gewesten doorgedrongen onder de Bourgondische

[pagina 307]
[p. 307]

heerschappij. Van eenige organisatie was pas sprake sinds 1524. In Frankrijk daarentegen vinden wij de eerste regeling van het notariaat reeds in 1269, uitgewerkt in 1304. Het notariaat maakte daar deel uit van de rechterlijke macht, het genoot het aanzien van de rechterlijke macht, het had daardoor een maatschappelijk hechtere positie, het had de bevoegdheid privaatrechtelijke akten te maken zonder dat een plaatselijke overheid deze bevoegdheid deelde. Oogenschijnlijk voldoende aanleiding om te veronderstellen, dat het Fransche notariaat, onder Napoleon hier gebracht, van een gansch ander gehalte moest zijn dan het inheemsche. Men heeft zich daarbij blind gestaard op de verschilpunten in de officieele structuur van het notariaat. Deze officieele structuur - ik bedoel hiermee zoowel de uiterlijke als de innerlijke organisatie - heeft ten gevolge van de Fransche overheersching inderdaad wijzigingen ondergaan. Bij nadere beschouwing blijkt echter, dat deze wijzigingen van lang niet zoo ingrijpenden aard zijn geweest als men al generaliseerend veelal aanneemt. De belangrijkste veranderingen, welke de VenĚ„tôsewet van het jaar XI, de wet die de revolutionnaire wet van 6 October 1791 sur la nouvelle organisation du Notariat, et sur le remboursement des offices des Notaires verving, bracht tegenover het Oud-Vaderlandsche recht, waren de volgende:

1.Het notariaat werd niet meer verleend als een bevoegdheid, het werd een ambt.
2.Er kwamen drie soorten notarissen: kantonarrondissement- en hofnotarissen.
3.Men kon behalve voor een notaris en twee getuigen ook akten passeeren voor twee notarissen.
4.Het examen werd facultatief gesteld.
5.Er werd een verplichte leertijd na het examen ingesteld.
6.De notaris kreeg eenige beschikkingsbevoegdheid over zijn protocol.
[pagina 308]
[p. 308]
7.De akte kreeg executoriale kracht.
8.Het toezicht werd opgedragen aan Kamers van Notarissen.

Gaan wij achtereenvolgens deze acht wijzigingen, die de Ventôsewet medebracht, na.

Ad 1. Ook zonder Fransche overheersching zou deze wijziging eens hebben plaats gevonden, want zij is niets anders dan een noodzakelijke stap vooruit in den ontwikkelingsgang die voert van de als gunstbewijs gegeven bevoegdheid der middeleeuwen naar het staatsambt in zijn volledigen vorm. Onze republiek had een notariaat gekend, dat zich halverwege bevond. Geen gunstbetoon meer, maar evenmin nog tot een verplichting uitgegroeid. De acte van admissie gaf slechts het recht zich als notaris te vestigen, een benoeming hield zij niet in. Deze verandering was dan ook geenszins een verstoring in den eigen ontwikkelingsgang, maar een in den eigen ontwikkelingsgang harmonisch passende schrede vooruit. Deze overgang van het notarisschap naar het notarisambt brengt velerlei nieuwe elementen in de uiterlijke structuur van de functie mede. Men krijgt een benoeming, er komt een regeling voor het defungeeren - tot nu toe kon slechts de strafrechter den notaris uit diens ambt verwijderen - er komt een regeling voor de vervanging van dezen ambtenaar ingeval van diens tijdelijke afwezigheid, en er komen nog andere regelingen, die de overgang van de eene phase in de andere tot consequentie heeft.

Ad 2. In Frankrijk voor de revolutie kende men zes soorten notarissen, de notaires royaux, episcopaux, seigneuriaux, enz. De revolutie brak met dit alles en kende nog slechts één soort notaris: den notaire public. Gewend als men was aan notarissen met landelijk, gewestelijk of plaatselijk territoir, behield men een onderscheid naar territoir: notarissen, die hun ambtsbediening in het ressort van het hof, respectievelijk in het ressort van de rechtbank en in het ressort van het

[pagina 309]
[p. 309]

kantongerecht mochten uitoefenen. Dit was inderdaad een element van vreemden bodem, want wij kenden te voren slechts één soort notarissen. Onze wetgever van 1842 stootte dit vreemde element uit.

Ad 3. Wij hadden nimmer het passeeren van akten voor twee notarissen gekend. De Fransche wetgeving bracht ons dit novum - dat ook in Frankrijk geen succes is geworden. Onze wetgever van 1842 stootte ook dit vreemde element uit.

Ad 4. Wij kenden sinds het plakkaat van 1524 een verplicht examen. De Fransche wetgeving zocht de zekerheid voor de geschiktheid van den toekomstigen notaris in den leertijd; deze wet kende wel het examen, maar stelde dit facultatief. Onze wetgever van 1842 keerde ook hier terug tot de oud-vaderlandsche regeling. Het examen werd in eere hersteld.

Ad. 5. In Frankrijk kende men een verplichte stage, evenals in ons oud-vaderlandsche recht. In welk land, dat de gilden heeft gekend, zou stage vreemd zijn geweest? Bij ons viel de stage vóór het examen. Men kreeg immers geen creatiebrief als men niet een bewijs van zijn plaatselijke overheid kon overleggen, dat men een tijdlang op een notariskantoor werkzaam was geweest. In 1842 liet men dezen eisch vallen. Waarschijnlijk vond men het stellen van dezen eisch overbodig, aangezien de praktijk zijn verwezenlijking automatisch met zich bracht, omdat men immers nimmer onmiddellijk na zijn examen met succes te hebben afgelegd benoemd werd; er waren altijd meer candidaten dan er plaatsen openvielen, zoodat de voorradige candidaten niet dadelijk na hun examen benoemd konden worden. In 1878 heeft onze wetgever terecht dezen eisch van eeuwen officieel in eere hersteld.

Ad 6. In Frankrijk kende men voor de revolutie de verkoopbaarheid van het notarisambt. Dit was niet een onbehoorlijk onder-onsje, maar een officieel erkend gebruik. De wet van 1791 brak hier radicaal mede.

[pagina 310]
[p. 310]

Toen de Ventôsewet tot stand kwam, was het revolutionnaire élan reeds gaan liggen. Men keerde wel niet terug tot de verkoopbaarheid van het ambt, maar gaf toch aan den notaris een bevoegdheid, die daar in haar financieele gevolgen veel aan deed denken, men kende hem n.l. bij zijn heengaan en overlijden het recht toe zijn protocol van de hand te doen.

Wij hadden in de republiek de verkoopbaarheid van het notariaat niet gekend. Het protocol moest na overlijden of na het neerleggen van het notariaat naar de gemeentelijke bewaarplaats worden overgebracht. Hierop bestonden echter enkele uitzonderingen. Verkoop van het protocol was ten onzent niet onbekend.

De Ventôsewet brengt ons voor het eerst een algemeen erkende beschikkingsbevoegdheid over het protocol. Men kan uiteraard alleen dan den notaris beschikkingsbevoegd over zijn protocol verklaren, wanneer men in het notariaat een privé-beroep ziet, waaruit dan de privé-eigendom van het protocol volgt. Onze wetgever van 1842 brak met dit systeem, schafte de beschikkingsbevoegdheid principieel af, maar gaf helaas een mogelijkheid, die hier sterk aan deed denken, door den notaris onder bepaalde omstandigheden het recht te verleenen een ambtgenoot als opvolger in zijn protocol aan te wijzen; wel was voor de bindendheid van deze aanwijzing een autorisatie van den officier van justitie noodig, maar deze werd in praktijk niet geweigerd. In 1878 heeft de wetgever de bevoegdheid een opvolger in het protocol aan te wijzen zelfs nog uitgebreid. De wetgever van 1904 echter heeft dit alles overboord geworpen. Ook hier zijn wij dus teruggekeerd tot den toestand, onder welken wij voor de kennismaking met de Fransche wetgeving hadden geleefd.

Ad 7. In Frankrijk had de notarieele akte sinds eeuwen executoriale kracht. Bij de invoering der Fransche wetgeving gewerd deze kracht voor het eerst aan de akte van den Nederlandschen notaris. Hier ligt

[pagina 311]
[p. 311]

een verandering, die van blijvenden aard is geweest. Hier werkte inderdaad de voorgeschiedenis door: de Fransche notaris was voortgekomen uit de griffie bij de gerechten en daardoor kon men op zijn akte tot executie overgaan. Hier werd de draad der historie afgebroken en kregen wij een element van vreemden bodem binnen. Wij moeten hierbij echter wel bedenken, dat het Nederlandsche notariaat vóór de Fransche wetgeving door de clausule van vrijwillige condemnatie materieel sinds lang hetzelfde resultaat had weten te bereiken.

Ad 8. Het toezicht over de notarissen was in de Fransche wetgeving opgedragen aan de chambres des notaires. Wij hadden gekend een aan speciale regeeringscommissarissen opgedragen toezicht met een beperkt doel. In 1842 hebben wij deze Fransche instelling evenals zoovele andere uit onze wetgeving verwijderd en het toezicht in handen gelegd van het openbaar ministerie. In 1904 is dit systeem gewijzigd en zijn er Kamers van Toezicht gekomen, deels bestaande uit notarissen, deels uit andere ambtenaren die door hun werk in contact met het notariaat staan.

Dit alles te zamen genomen zien wij, dat ook in de officieele structuur van het notariaat weinig elementen zijn binnengedrongen, die, aan ons vreemd, hier door de Fransche wetgeving zouden zijn geïntroduceerd.

Ik herhaal in het bijzonder voor den aard en den omvang der notarieele werkzaamheden en voor de formeele zijde dier werkzaamheden, dat de Fransche wetgeving geen wijziging van eenige beteekenis tengevolge heeft gehad. Hier, in den werkkring van het notariaat, ligt de kern van de zaak, niet in de regeling van het toezicht of in den eisch van een leertijd.

Wanneer dit anders ware geweest, wanneer de Fransche overheersching hier een notariaat had gebracht, dat in wezen van het onze verschilde, hoe zou het dan te verklaren zijn, dat onze 18de eeuwsche notarissen

[pagina 312]
[p. 312]

een vertaling van het werk van Ferrière, Le parfait notaire, gebruikten, dat in zijn vertaling drie drukken beleefde en dat voor het Fransche notariaat der 18de eeuw geschreven was? En hoe zou het mogelijk zijn geweest, dat de vervanging van het eigene door het vreemde zich zonder merkbare schokken en stooten had voltrokken? Reeds deze feiten alleen zouden ons, ook wanneer wij van de geschiedenis van het Nederlandsche notariaat noch van het Fransche op de hoogte waren, tot de conclusie moeten nopen, dat de beide notariaatsverschijningen naar het inwendige zoowel als naar het uitwendige veel gelijkenis met elkaar gehad moeten hebben. Verbazen kan ons de sterke parallelie tusschen ons oud-Vaderlandsch notariaat en het Fransche notariaat niet. Beide immers stammen zij uit het Italiaansche notariaat der middeleeuwen; veel speelruimte laat de werkzaamheid, die bestaat uit het opmaken van privaatrechtelijke rechtshandelingsstukken niet en het notariaat is uit zijn aard conservatief, zoodat de trekken van een gemeenschappelijke herkomst lange eeuwen bewaard blijven.

De verandering, die het Fransche recht voor het notariaat heeft gebracht, ligt in de solidere wettelijke basis die het ambt verwierf. Het notariaat in onze republiek moest zich schrap zetten om op de been te blijven. Het leefde in een voortdurende concurrentie met de plaatselijke overheid; en deze strijd was uiteraard zwaar. Belangrijke akten op privaatrechtelijk terrein waren aan het notariaat onttrokken. Het leefde min of meer bij de gratie der plaatselijke overheden. En in het Oosten van het land voerde het een zeer kwijnend bestaan, het had daar nooit goed wortel geschoten en was derhalve in het maatschappelijk leven nooit als een noodzakelijke factor beschouwd. Deze zwakke wettelijke positie bracht een gering sociaal aanzien met zich. De notaris behoorde niet tot de intelligentia. De Fransche overheersching brengt een nota-

[pagina 313]
[p. 313]

ris-ambtenaar, wiens positie stevig in de wet verankerd is, die zijn eigen terrein van werkzaamheden toegewezen krijgt, waarop hij geen concurrentie van andere overheidsinstanties behoeft te vreezen. Maar dit verandert niets in den aard en den vorm zijner werkzaamheden. Wij zouden het zoo kunnen voorstellen: de notaris der republiek is een klein mannetje, die bij het werk steeds schichtig opkijkt of er niet iemand komt die het hem afneemt; de notaris sinds 1810 is een man, die precies hetzelfde werk doet, maar niet meer schichtig behoeft te zijn, aangezien zijn positie nu in de wet haar fundament heeft verkregen. Ongetwijfeld is deze solidere positie mede oorzaak van het hooge maatschappelijke aanzien, waarin het notariaat heden staat. De financieele toestand werd door de nieuwe regeling gunstiger, dit kweekt zelfbewustzijn en het is altijd het zelfbewustzijn, dat een groep in maatschappelijk aanzien doet stijgen. Wij zouden echter fout doen te meenen, dat ons notariaat ten gevolge van de invoering der Fransche wetgeving, als door den tooverstaf aangeraakt, veranderde. Geenszins. Dergelijke wijzigingen voltrekken zich langzaam. In het midden der vorige eeuw komen er in onze dagbladen nog advertenties voor van dezen inhoud: ‘Kamers te huur aangeboden met pension; goede verzorging verzekerd; mijn man is notaris.’ De Fransche wetgeving moge de mogelijkheid hebben geschapen, dat de standing onzer notarissen hoog gerezen is boven die hunner 18de eeuwsche voorvaderen - de realisatie dier verheffing is de verdienste geweest van het Nederlandsche notariaat, dat door ernstig werken en onkreukbaarheid zich voetje voor voetje den weg naar de kringen der intelligentia heeft gebaand.

Mijn slotsom is: de werkzaamheden van den notaris van heden en van dien van twee en drie eeuwen her zijn gelijksoortig, zoowel in aard als in vorm. De officieele structuur van het ambt is sindsdien ten gunste

[pagina 314]
[p. 314]

van het notariaat gewijzigd, in dezen zin, dat hij ambtenaar werd en een monopolie-positie kreeg.

De geschiedenis van ons notariaat ligt voor het overgroote gedeelte op eigen bodem. Laten wij hopen, dat dit zoo zeer veronachtzaamde brok onzer historie in de toekomst eenmaal een aan zijn belang evenredige bestudeering moge ondervinden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken