Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De andere stad (2009)

Informatie terzijde

Titelpagina van De andere stad
Afbeelding van De andere stadToon afbeelding van titelpagina van De andere stad

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.94 MB)

Scans (0.76 MB)

ebook (2.87 MB)

XML (0.35 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De andere stad

(2009)–Sybren Polet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Een labyrint


Vorige Volgende

25

Al enige tijd was de Dood ook in hun straat doorgedrongen, bedoeld was natuurlijk die Dood, de voortijdige, afschuwelijk jeugdige dood. Verderop in de straat waren de eerste vuurwerkknallen te horen van het begrafenisfeest dat de vrienden van Turi naar New Yorks voorbeeld voor hem hadden aangericht: om hun verdriet en de rouw ‘al ritualiserend te doorleven’, zoals ze het zelf omschreven. Turi was niet de eerste in hun omgeving. Een paar jaar geleden over-

[pagina 124]
[p. 124]

leed een buurvrouw drie huizen bij hen vandaan, een forse smijdige jonge vrouw met wie hij ook wel eens had geflirt en ooggevrijd. Nooit was de dood zo dicht bij hem geweest. Voor ze stierf had ze eerst een tig aantal mannen besmet, onder wie een buurman - rechts van haar - en haar eigen man; daarnaast misschien tientallen anderen. Opzettelijk? Niemand die het wist. Was ze ermee doorgegaan nadat ze wist dat ze aids had? Haar man beweerde van wel. Het loeder. Ze stierf een gruwzame dood.

Inmiddels hadden haar mannen anderen besmet, onder wie hun vrouwen. Studenten van het psychologisch lab en de medische faculteit van de Universiteit van Amsterdam hadden een groeiboom of diagram opgesteld van de besmettingen die ze konden achterhalen, een wortelstelsel dat zich door de hele wijk en de hele stad heen woekerde, samen honderden personen - een dodelijke groeiboom, een die nog wel voortsproot uit 's mensens meest vitale activiteit.

Zo moest het ook rond Turi zijn gegaan die vandaag begraven werd, zij het dat hij alleen mannelijke vrienden had besmet. Besmetten wie je bemint. Dodelijk beminnen. Hij hoorde het iemand zeggen. Hij mocht de jongere man graag, had een goed oogcontact met hem. Besmetten via de ogen. Als in de literatuur. ‘Er waart een spook door de wereld...’

Hij overwoog het evenement bij te wonen, dat zelfs in het Stadsblad vermeld werd.

Enkele buren drentelden al in de richting van het huis, ze zouden er alleen langs lopen, niet blijven staan, bang dat er besmettingskiemen van de dode man zouden overwaaien? Of angst voor de prik van zomermuggen die ook homo's en lesbo's misschien hadden gestoken. Aidsmuggen.

Achter het glas en in het glas het liefelijk golvende land. Aids vloekte met alles. Zuilen, cipressen van kleine muggen. Biorook. Konijnen die onbekommerd op de velden

[pagina 125]
[p. 125]

speelden. Een wasbeertje bedelde om voedsel naast de landweg, immuun voor alles.

Soms lag het landschap voor hem zoals hij het gedacht had - nu bijvoorbeeld - en dan leek het goed, dat wil zeggen zoals het hoorde te zijn. Natuurlijk was het een kwestie van zien, van zien en herzien. Het maakte de wereld ervaarbaar, herleefbaar. Herleven was een soort herinneren met toekomstperspectief in het verleden zoals leven voor een - groot? - deel bestond uit het hérzien van wat eens gezien of half gezien was, waaronder halfgeziene of vermoede paradijzen. De werkelijke realiteit was net als de mens een gedachtenexperiment.

En kijk, daar hobbelde ook de oude mevrouw Driehuis voorbij, haar loopstelt onder de oksel. Hij maakte graag een praatje met haar als ze in de voortuin zat, tussen haar bloemen, familieloos, tijdloos, verledenloos: het leek wel of de tijd uit haar weggestroomd was en slechts een bijna levenloze huls had achtergelaten, een die als het ware via haar mede-leven met anderen erin slaagde voort te bestaan, die anderen waarnemend in een tijd die de hare niet meer was, hooguit geweest was, in een ver verleden - zijzelf veeleer de toekomst van anderen -, smeulend - zij en het oude verleden - in een tijdelijk tijdloos omhulsel dat hooguit dromen over de dag van morgen toestond.

Ze had de dood sinds lang niet meer onder ogen gezien, omdat ze erop uitgekeken was - de blik van de dood, de dode blik was blind, was weliswaar overal om haar heen, maar ze werd er niet door geïntrigeerd, laat staan gebiologeerd, hooguit geobserveerd, maar ook dat was ze gewend, het raakte haar niet, niet meer, die vage moeilijk lokaliseerbare ruimteloze blik die voor iedereen iets anders inhield. Bovendien kon ze nog enigszins lopen, zij het bijna niets meer ontlopen. Misschien was ze even naar de begrafenisceremonie wezen kijken, dat lag nog net binnen haar loopbereik.

[pagina 126]
[p. 126]

Met Mirjam als zijn engelbewaarder liep hij naar het dodenhuis, dat gonsde van de activiteit. Turi. Industrieel ontwerper met zijn vele relaties, ook buiten zijn vakgebied. Een voorganger leidde de montere plechtigheden. In de voor- en achtertuin werden potten met Bengaals vuur ontstoken en vuurpijlen afgeschoten die in de lucht hun stralende sterrenregens ontplooiden; hun fluittonen rezen verlokkend omhoog, elkander opvolgend als in een fuga.

Op het gazon had een tiental vrienden en vriendinnen elkaar bij de hand gevat en met ineengestrengelde vingers dansten ze zacht zoemend rond, stonden even stil en formeerden zich langzaam tot een spil, waarbij ze troostend hun armen om elkaars schouders legden en hun hoofden en schouders naar elkaar bogen. Zo bleven ze enige tijd staan, zoemend en neuriënd, klagend, om daarna weer uiteen te waaieren en de kringdans te hernemen. Zeker vier of vijf van de aanwezigen - meest jongeren, maar ook een paar zestig- en zeventigjarigen - hadden hun wangen en voorhoofd witgekrijt.

Kort erop werden tientallen witte ballonnen opgelaten met een naamkaartje en een trosje witte lelietjes-van-dalen eraan, Turi's lievelingsbloemen, en uit evenzoveel kelen klonk een hoog gezang dat wel wat op gregoriaans leek, Machaut, Dufay, maar minder melodieus. Enkele jonge mannen huilden vrijuit en werden getroost met knuffels en kussen. Zijn eigen engelbewaarder had tranen in de ogen en in haar woorden klonk iets door van lichte jaloezie en spijt, alsof ze ook Turi graag had willen beschermen.

De voorganger sprak de taal van de rouw, droeg een gedicht voor en constateerde ingehouden-bewogen dat Turi hen voor was gegaan en dat meerderen van hen, zoals ze hier aanwezig waren, hem zouden volgen naar Neitherland.

Daarna werden opnieuw ballonnen opgelaten, kleurige ditmaal, die onregelmatig opstegen en met de wind meezweefden als in een machtig celestiaal korfbalspel; er werd

[pagina 127]
[p. 127]

gedanst en er werd champagne geschonken, er werd wiet gerookt en sommigen sloegen elkaar op de schouder of streelden elkaar waar het plezierig was om getroost te worden.

Ze liepen in gedachten verzonken terug, hun huis voorbij. Even verderop zat de oude mevrouw Driehuis in haar voortuin, verrekijker op schoot.

- Ze waren mooi die ballonnen, zei ze. Ik heb het allemaal gezien, ook de vuurpijlen. Haar stem klonk weemoedig. Ze zei: - Ze hebben tegenwoordig ook van die sterke vliegers die je mee de lucht in nemen, soms heel hoog.

Met lege blik keek ze in de ruimte die ze door haar verrekijker tevergeefs naar zich toe had trachten te halen.

- Ze moesten hem terugschieten in het heelal en hem nooit meer op aarde laten komen, zei ze met metalen stem.

- Wie? Turi? vroeg Mirjam geschrokken.

- Nee natuurlijk niet, zei de oude mevrouw Driehuis. Ze schudde afwezig haar hoofd. - Het is nu toch te laat.

Maar wie ze bedoelde zei ze niet, al had hij een idee.

 

Thuisgekomen overviel hem, als een soort vroege avondschemer een grote neerslachtigheid, misschien als reactie op de geforceerde vrolijkheid van de begrafenisceremonie. De gedachte aan de massaliteit van het sterven om hem heen overweldigde hem opnieuw. Werkelijk overal op de wereld werd gestorven, iedere minuut van de dag en iedere mens die leefde leefde permanent in het bewustzijn van zijn sterfelijkheid, de altijd aanwezige afgrond voor je voeten waar je ieder moment in kon tuimelen. En dacht gramstorig, ja bijna kinderlijk verongelijkt, dacht: hebben we daarvoor zo'n lange evolutie doorgemaakt, om een zo zelfvernietigende vorm van bestaan te ontwikkelen en zo'n destructief zelfbewustzijn? Hebben we ons daarvoor gespecialiseerd en geïndividualiseerd, om individueel de pijn van het verlies te voelen, het verlies van al die anderen aan wie we gehecht

[pagina 128]
[p. 128]

zijn geraakt, inclusief het verlies van onszelf... Wat een misselijk makende vergissing die evolutie van ons, wat een mislukking... En dan zwijgen we nog maar over de rest en over alles wat wij sterfgenoten elkaar hebben aangedaan...

Hij keek door het raam van zijn werkkamer naar buiten. Maar ook daar heerste melancholie, een visuele, alsof de tijd op het veld lag te rotten: een glibberige doorzichtige substantie, als waterglas.

 

De volgende ochtend - hij had in gemakkelijk herkenbare beelden gedroomd waarin onder andere ballonnen voorkwamen - had hij het gevoel dat er in één nacht een volle witte baard op zijn wangen was gegroeid, misschien onzichtbaar voor anderen maar voelbaar voor hemzelf. Hij was er licht depressief van, totdat de baard flossig werd en langzaam begon op te lossen. Maar het gevoel van onbehagen bleef nog lang nasmeulen: de witte baard die hij gehad had.

 

's Avonds een inval voor een cartoon. Zwangere vrouw. In de monsterlijk gezwollen buik een foetus met een baardje, eventueel een brilletje op. Ook deze foetus had al een dikke buik waarin een nog kleinere foetus als een oud besje zichtbaar was.

 

De nacht erop droomde hij dat hij door een blind venster in de buitenmuur op straat keek. In de zijmuur van het negentiende-eeuwse pand zat een serie van die dichtgemetselde ramen of nee, niet dichtgemetseld want ze waren als louter decoratieve blinde ramen gebouwd, waren nooit venster geweest. Binnen staande kon hij erdoor naar buiten kijken, terwijl hij, tegelijk buiten staande, zag dat het raam geen vensters had.

Het was een vreemde ervaring die maar kort duurde, want onmiddellijk daarna werd hij wakker en herinnerde

[pagina 129]
[p. 129]

zich niet wat hij door het raam gezien had, al moest hij iets gezien hebben, wat de droom voor hem nog raadselachtiger maakte. Welke betekenis moest hij eraan hechten? Wat had hij moeten zien of had hij gezien?

En natuurlijk wist hij om welke muur van welk gebouw het ging. Hij kwam er vaak langs. Vanbuiten een met het oog onneembare blinde muur, een die niets prijsgaf en erbinnen had hij niets te zoeken. Een zinloze droom? dan een van de heel weinige zinloze dromen die hij ooit gehad had, want hij droomde altijd zinnig, ook als de zin zich niet onmiddellijk prijsgaf; soms gebeurde dit via een repeterende droom of vervolgdroom.

Latere notitie: in dit geval niet. Geen vervolgdroom gehad. Wel nog vaak langs de blinde muur gelopen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken