Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De steen (1974)

Informatie terzijde

Titelpagina van De steen
Afbeelding van De steenToon afbeelding van titelpagina van De steen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.66 MB)

Scans (7.40 MB)

ebook (2.96 MB)

XML (0.24 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De steen

(1974)–Sybren Polet–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

Laatste hoofdstuk

 
Slaap maar rustig, steen, slaap maar zacht.
 
Over de weiden kwam een jong zwart paard aandraven.
 
Het was het paard van de wind.
 
Slaap maar rustig, steen, slaap maar zacht.
 
Wie geen steen heeft om van te houden, heeft misschien een konijn of een boek.
 
Over het water kwam een jong zwart paard aandraven.
 
Het was het paard van de slaap.
 
Slaap maar, toemaar steen, slaap maar zacht.
 
Want de slaap is voor het paard
 
en de slaap van het paard voor de steen.
 
Slaap maar rustig, steen, slaap maar zacht. -

Een steen is als het hart van een mens.

Het is warm of koud, het is zwart of wit, het is rustig of het kan de slaap niet vatten.

Ook een steen heeft een hart en het gevoel van een steen voor een andere steen kan vaak evengroot zijn als, bijvoorbeeld, van een mens voor een dier.

Mannenbroeders, wie een hart van steen heeft, is heus niet

[pagina 108]
[p. 108]

slecht af. - Maar dit is een droef hoofdstuk en wie het niet lezen wil moet zijn oren maar dichtstoppen - het mag.

De steen sliep als een roos. Sliep als een roos in het gras. Hij was namelijk in slaap gevallen onder een rozenstruik. Daarom sliep de steen als een roos en werd wakker als een roos. Dat was toen de zon al in volle bloei stond en geurde als een bosje bloemen.

De witte stenen roos lag op zijn rug en snoof vol welbehagen de heerlijke geur van de zon in. Hij voelde zich piekfijn. Ik geloof, een roos voelt zich altijd fijn. En tussen de lange stelen van het gras was het zo veilig als in een vogelkooitje.

 

Hij lag daar zowat wel een uur met half geloken oogjes te dromen. Toen hoorde hij de sluipende voetstappen van een mens en daarbovenuit het ratelende geluid van een masjiene.

En ineens was hij geen roos meer, maar gewoon weer een steen, eentje die volkomen op zijn hoede is.

Hij herkende het geluid wel; het was zo'n kleine grasmaaimasjiene die met messen het gras onder iemands voeten wegsnijdt.

En wat betekende dat? - Bonzjoer rust! - Dat betekende het.

De steen had de situatie onmiddellijk door. De geoloog en de dokter die eerst niks hadden willen zeggen en het hele gebouw op hun eentje hadden doorzocht, maakten tenslotte bekend dat er een rijke steen gestolen was of gewoon weggeraakt. En iedereen moest nu helpen zoeken, van de assistent tot en met de portier, van de werkvrouw tot en met het mannetje-van-alles.

Ook de tuinman. De tuinman had opdracht gekregen al het gras plat te maaien omdat de steen, wie weet, in de tuin verstopt lag.

Nu, dat was een tegenvaller. De steen verliet op staande voet zijn geurige paradijsje en vluchtte de grassteppe in. Vooruit maar weer, het leek of hij nergens rust mocht vinden.

Wie goed toekeek kon toen zien hoe in het gras een smal paadje ontstond dat langzaam naar het hek toekroop. De grasstengels werden over een kleine breedte platgedrukt en richtten zich vervolgens weer op, maar niet helemáál. Zodoende bleef het paadje zichtbaar.

[pagina 109]
[p. 109]

Bij het hek aangekomen, hield het paadje op. En kijk, daar glipte de steen tussen twee spijlen door.

Hij lag nu op een vuil, rommelig fabrieksterrein.

Het was nog klaarlichte dag en het leek hem niet verstandig zich bloot te stellen aan de ogen van de mensen die hier overal op het terrein rondliepen. Beter was een veilig schuilplaatsje op te zoeken en de nacht af te wachten.

- Voort nu, zet er een beetje haast achter, steen! Ieder ogenblik kun je ontdekt worden!...

Ja, dat dacht ik wel - daar komen er al twee op hem af.

- Toe dan toch! Vlugger!

De arme steen wist niet goed waar hij het zoeken moest, hij raakte in zijn eigen gedachten verward. Links van hem verrees een grote heuvel uitgebrande kooks, daar zou hij met zijn witte huid helemaal opvallen en rechts lag eenzelfde soort heuvel van korrelig, donkerbruin ijzeroer. Ook daarin zou hij teveel in het oog lopen. Maar hij had een plan.

IJzeroer is, zoals we weten, om ijzer uit te halen. Het lijkt op leem, maar er zitten weldegelijk ijzerdeeltjes in en die er in zitten worden er uitgesmolten in een hoogoven, met een hoog vuur.

Welnu, als de steen geweten had dat het terrein waarop hij zich bevond toebehoorde aan een hoogovenbedrijf - VERBODEN VOOR ONBEVOEGDEN! - dan had hij zich wel 10 × bedacht voor hij deed wat hij nu deed. - Zo rap de hobbelige grond het toeliet rende hij naar het bruine ijzeroer toe en wentelde er zich in rond, wentelde er zich in rond tot hij zo bruin zag als het ijzeroer zelf. Daarna ging hij rustig tussen een paar grote brokken liggen en deed alsof hij dood was.

De twee mannen beenden voorbij. Ze keken wel overal rond maar ze slaagden er niet in de steen op te merken. Weer was zijn list gelukt. En wanneer hij zich nu maar voor de rest van de dag gedekt kon houden, en dat kon heel goed met die bruine schutkleur van hem, dan zou hij zich vanavond weer mooiwassen en verdertrekken. Dat was dus in orde.

Maar, vreemd vreemd toch, opnieuw voelde de steen die onverklaarbare onrust over zich komen. Hij liep geen enkel gevaar en toch brak het angstzweet hem uit. Het was als een aan-

[pagina 110]
[p. 110]

zienlijk grote, zwarte wolk die almaar aangroeide en groter werd. Groter. Groter.

O, en hij kon hem niet meer ontvluchten, hij kon niet meer. GROTER.

De steen begon zachtjes te kreunen.

 

Komkom, huil nou niet, steen, huil nou niet.

Over het terrein kwam een zwart paard aanjagen. - Het was een kleine trein; een soort halfwas lokomotiefje was het met een hele stoot kiepkarretjes er achteraan. De trein hield stil voor de voet van de heuvel waarin de steen lag.

Het ging nu vlug in zijn werk.

De kiepkarretjes werden volgeladen, naar de fabriek gesleept en 1 voor 1 leeggestort in de vuurrode mond van de hoogoven.

 

* * *

 

Het werd donker om hem heen - nacht, en de steen had ineens lust om heel erg lang te slapen, om te slapen en nooit meer wakker te worden. Hij wilde nieteens meer zwerven, wilde alleen maar stil zijn. Hij merkte zelfs niet hoe het al warmer en warmer werd in de oven, hoe het vuur blies en tekeer ging als een rood monster dat geen medelijden kent en geen afkoeling; hij merkte het niet. Langs zijn verhitte lichaam biggelden een paar grote tranen, echte tranen van goud.

Het ijzer smolt en het goud smolt en beiden vloeiden broederlijk dooreen.

Het metaal werd in brede staven gegoten. Later, afgekoeld, werden de staven vervoerd naar de een of andere fabriek en daar omgewerkt tot potkacheltjes.

- Kijk, zegt misschien iemand die zo'n kacheltje koopt, kijk, een zwak plekje.

En zijn vrouw zegt: - Morgen direkt terugbrengen, morgen zo gauw je aangekleed bent, want daar hebben wij ons goede geld niet voor betaald.

Tja.

[pagina 111]
[p. 111]

En wat wil dit verhaal nu leren? Wil het ons leren op goud neer te zien?

- Neen, geenszins. Die dit bedacht heeft weet veels te goed wat goud in de wereld waard is en die het opschreef deed het - laten we eerlijk zijn - ook een beetje om de pingping.

Maar goed, wie nu weer eens een potkacheltje koopt en een zwak plekje ontdekt dat glinstert en van mooi goud lijkt, breng het niet meteen terug, want het is van goud. Poets het zo nu en dan eens op met een lapje katoen, adem er op en kijk hoe het dan glinstert. Het is dan in een bizonder goed humeur.

Want ook goud heeft zijn zwakke plekjes en het heeft onze bewondering nodig, anders wordt het flets.

Trouwens - en dit wou ik maar zeggen - iedereen heeft wel ergens een zwak plekje, een zwak plekje van goud.

 

Of een zwak plekje vóór goud?

 

UIT


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken