Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Het embleem als "genus iocosum". Theorie en praktijk bij Cats en Roemer Visscher' (1995)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.54 MB)

XML (0.04 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

artikel
100 artikelen/Gouden Eeuw


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Het embleem als "genus iocosum". Theorie en praktijk bij Cats en Roemer Visscher'

(1995)–Karel Porteman–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 184]
[p. 184]

Het embleem als ‘genus iocosum’.
Theorie en praktijk bij Cats en Roemer Visscher Ga naar eind*

Karel Porteman

Deze bijdrage biedt meer vragen dan antwoorden. De vragen betreffen de presentatie van de delectatio van het embleem voor zover die in termen van komiciteit wordt gesteld. Een stimulans tot deze verkenning was een bijdrage van Barbara Bowen (1985), waarin tussen emblemen en het genre van de ‘joke’ allerlei gemeenschappelijke trekken en functionele interferenties worden onderkend. Ga naar eind1 Het artikel is genologisch-vergelijkend van aard. Het biedt indirect steun aan de opvatting dat het embleem niet zozeer moet worden opgevat als een streng gecodeerd of geharnast genre, maar als een methode: een bimediale genus scribendi die in de praktijk bijzonder soepel was. Bowen baseert zich op vroeg materiaal en haalt vanuit de functie-omschrijvingen waarin zowel het embleem als de ‘joke’ zich profileren, een aantal overeenkomsten naar voren. De ene is al betekenisvoller dan de andere. Beide genres - en dat klinkt wel zéér algemeen - presenteren zich als vormen van compilatie-literatuur in de traditie van de loci communes en situeren zich in de sfeer van het otium. Beide relateren zich aan het genre van de apophtegmata, dat zoals bekend, ook de ‘joke’ omvat. Ten slotte zijn er een aantal inhoudelijke overlappingen, waaruit blijkt dat o.m. Alciato en De La Perrière, zoals trouwens veel latere embleemschrijvers, komisch materiaal gebruiken. Met het oog op onze vraagstelling biedt het artikel van Bowen niet meer dan de weinig spectaculaire vaststelling dat beide teksttypes, het embleem en de joke, dezelfde functies kunnen uitoefenen. Het embleem kan derhalve in zijn specifieke didaxis ook het komische betrekken en dàt op basis van de pedagogie van de lering die ook aangenaam moet zijn.

Men kan op dit terrein ook meer specifieke vragen stellen. Over het utile, de moraliserende strekking van het embleem, de didactische methodes ervan, de ideologie, bestaat, net als over de theorie en de intertextuele inbedding, een stilaan onoverzichtelijk geworden wetenschappelijk discours. Over het dulce, de emblematische delectatio, hoort men veel minder. Wat was nu dat vermakelijke waarover titels en preliminaria het steeds hebben en dat enkele auteurs, zeker in de Nederlandse emblemataliteratuur, soms als komisch hebben voorgesteld door concreet de aandacht te vestigen op de lachwekkende effecten van hun emblemata?

 

1.

Intrigerend is het geval van Jacob Cats. Als debuterend emblematicus voorzag hij zijn Silenus Alcibiadis, sive Proteus (Middelburg, 1618) van een Latijnse en Nederlandse voorrede, teksten die tot de interessantste manifestaties mogen worden gerekend van de in de Nederlanden ontstane embleembeschouwingen. Het woord theorie acht ik hier iets te sterk. Ik kijk daarbij vooral naar de Nederlandse tekst die uitvoeriger is en specifieker dan de Latijnse. Cats richt zich tot de lezer die ‘in jock niet al spel en souckt’ (in lusu non merè ludrica):

[pagina 185]
[p. 185]


illustratie
1. J. Cats, Silenus Alcibiadis, sive Proteus (Middelburg: J. Hellenius, 1618): gegraveerde titelpagina van deel I (F. Schillemans van A. van de Venne).


Maer soo my yemant vraeght wat EMBLEMATA in der daet zyn? dien sal ick antwoorden, dattet zyn stomme beelden, ende nochtans sprekende: gheringhe saken, ende niet-te-min van gewichte: belachelycke dinghen, ende nochtans niet sonder wijsheyt (**2r).
Pronuntio Emblemata…mutas imagines esse, quae tamen loquentur: levia videri, quae tamen pondus habeant: ridicula apparere, cum non sint insipida (*3r).

Lusus, levitas en ridiculum: Cats' gebruik van deze termen liegt er niet om. Lusus, een begrip dat in het literair jargon van die tijd op elke vorm van oneigenlijk spreken en poëtisch vernuft slaat Ga naar eind2, vertolkt hij als ‘jock’ of ‘iocus’: emblemata lijken op het eerste gezicht lachwekkend (ridicula). Dit komisch uitgangspunt wordt bevestigd in Cats' toelichting bij de titelprent (afb. 1). Die bevat onderaan twee emblemen over zijn emblemen. Links, boven het motto Meliora latent staat een gesloten apothekerspot afgebeeld die aan de buitenkant alleen wat beuselingen van bloemekens, sottekens ende diegelijcke visevasen vertoont tot vermaeck alleen vanden voor-by-gaenden man (soo 't schijnt) daer henen gestelt,. Binnenin heeft hij echter goede ende heylsame geneescruyden te bieden (***r). Deze lachwekkende pot komt ook al ter sprake in het voorwoord van Rabelais' Gargantua, waar hij synoniem staat voor de bedrieglijke Silenus-dozen die Cats tot de titel van zijn eerste bundel inspireerden:

Silènes estoient jadis petites boites, telles que voyons de présent ès bouticques des apothecaires, pinctes au dessus de figures joyeuses et frivoles, comme de harpies, satyres, oysons bridéz, lièvres cornuz, canes bastées, boucqs volans, cerfz limonniers, et aultres
[pagina 186]
[p. 186]
telles pinctures contrefaictes à plaisir pour exciter le monde à rire (quel fut Silène, maistre du bon Bacchus). Ga naar eind3


illustratie
2. P.C. Hooft, Emblemata Amatoria (Amsterdam: W. Lansz, 1611&, embl. XXX.


Cats' sottekens en visevasen zijn dus kennelijk komische grotesken en via het citaat van Rabelais blijkt ten overvloede dat ook de spreekwoordelijke, Erasmiaanse titel van de bundel naar het ridiculum verwijst. De interpretatie van deze titel laat Cats evenwel aan de kenners over. Ga naar eind4 Zelfs naar Erasmus verwijst hij niet.

Deze voorstelling van zaken varieert de pedagogische toop van de verzoete pil, het worm-cruyt met suycker (**4v) (Horatius, Sat., I,1,25): onder de Nederlandse voorrede staat trouwens het eveneens Horatiaanse Misce stultitiam consiliis brevem (Carm., 4,12,27) als een besluitend motto afgedrukt. Op deze wijze zijn we over de functionaliteit van het komische in de zinnebeelden voldoende ingelicht. Maar ook over de aard ervan valt een en ander vast te stellen.

Cats' omschrijving van de emblemata als belachelijke dingen is natuurlijk geen absolute uitspraak. Zij hangt uiteraard nauw samen met het feit dat het vertrekpunt van de bundel een serie liefdesemblemen is die, zoals iedereen weet, in tweede en derde instantie zedelijk-maatschappelijk en religieus worden omgeduid. Het komisch vertrekpunt van Silenus vormen de mallicheden der jonckheyt (**2v), de sotheden der jeught (ib.), de belachelijcke Minne-beelden (**4r): zij zijn de gecx-maren ende kacker-lacken (***3v) van het listig pedagogisch project. Hier valt m.i. meer te beluisteren dan een morele afwijzing van de ‘bespottelijke’ erotiek die enkel als lokmiddel wordt aangewend. De voorrede is ook een indirecte bevestiging van de vaak verwaarloosde humoristische aard van de Nederlandse liefdesemblematiek. Wij si-

[pagina 187]
[p. 187]
tueren

illustratie
3. C. de Bie, Faems weer-galm der Neder-duytsche Poësie (Mechelen: J. Jaye, 1670), p. 38.


die zonder moeite in de wereld van de lusus, waarvan het concetto een van de meest gewaardeerde realisaties was. Toch zijn Jocus en Risus vanouds de gezellen van de liefde. Volgens Horatius is Jocus de broer en de speelmaat van Amor (Carm., I,2,34). Het slotembleem van P.C. Hoofts Emblemata amatoria heeft deze relatie welsprekend in beeld gebracht (afb. 2). Ga naar eind5

De musa iocosa, die van de liefde én de scherts, laat zich niet altijd even makkelijk kennen. De herkenbaarheid van Cats' humor voor de moderne onderzoeker valt soms mee, maar vaak ook niet. Juist omdat ons veel ontgaat, zijn we geneigd de komische aspecten van deze emblemen historisch te onderschatten. Cats' beklemtoning van het ridiculum is tegen de achtergrond van de toenmalige opvattingen allerminst ongeloofwaardig, al is er voor ons het lachen al lang niet meer bij.

Historisch receptie-onderzoek lijkt op dit vlak nauwelijks mogelijk. Er zijn geen sporen van een komische receptie van Silenus. Lofdichters en epigonen beklemtonen uiteraard veeleer het utile, de moraliserende effecten van de emblemen. Men zou zich, geïnspireerd door het artikel van Bowen, bijvoorbeeld kunnen afvragen of emblemen zijn opgenomen in de contemporaine moppenverzamelingen. Een fraaie aanleiding hiertoe vormen de nu in een moderne uitgave beschikbare Anecdota sive historiae jocosae van de Haagse advocaat Aernout van Overbeke (1632-1674), in zijn tijd een succesvol komisch dichter en prozaïst. Hij verzamelde in hs. niet minder dan 2440 moppen, komische anekdotes en apophtegmata. Ga naar eind6 Bijzonder inte-

[pagina 188]
[p. 188]
ressant

illustratie
4. J. Cats, Spiegel van den ouden ende nieuwen tijdt ('s-Gravenhage: I. Burchoorn, 1632), I, p. 46, embl. XVI.


is het privé-karakter van de verzameling. De verhaaltjes worden vaak in de onmiddellijke omgeving van de auteur-verzamelaar gesitueerd en er is - in tegenstelling tot veel gedrukte collecties - geen sprake van moralisatie: alleen de lach telt. Van Overbeke heeft nauwelijks een dozijn emblemen of impresen opgetekend, maar ze zijn er. Het eerste, nr. 4 van de collectie, betreft zelfs een soort privé-liefdesembleem:
Frelle Thrace van Brederode hadde op haer signet laeten snijden, een cupido zittende schrijelings op twee handen, de trouwe uytbeeldende in de ope lucht ende recht boven een zee rondtsom stondt: ‘Si la fois manque l'amour perira’.

Maar met dit ene voorbeeld dat het komisch karakter van het genre (of zijn komische mogelijkheden indien het verwijst naar det twijfelachtige reputatie van de dame in kwestie) bevestigt, laat Van Overbeke ons aan ons lot over. De andere nummers zijn eigenlijk moppen over emblemen en impresen: ze betreffen grappige woordspelingen of drijven de spot met lieden die met het genre niet kunnen omgaan of het verkeerd lezen. Ga naar eind7 Uit deze anekdoten blijkt dan veeleer het elitair en vernuftig karakter van het genre: het is sociaal-distinctief, mede omdat onbeschaafden er verkeerd en lachwekkend mee omgaan.

Ten slotte wil ik nog wijzen op een tweetal andere aspecten van Cats' beroep op het ridiculum. Dat het hier uiteindelijk gaat om een pedagogische manoeuvre, leidt ertoe dat Cats aan de komiciteit van zijn emblemen geen eigenwaarde toekent. Van de klassieke, medisch-psychologische functies die steeds weer aan de komische literatuur worden toegeschreven - het verdrijven van de melancholie en de recreatio vitae -, is hier geen sprake. In de emblematiek dient het komische direct de stichting en in de preliminaria van embleemboeken zal men zulke diëtetische beschouwingen niet vaak aantreffen. Ga naar eind8 Wel is er aandacht voor de vindingrijkheid van het gepleegde bedrog (fraus), maar dan als een didactische techniek die zelfs uitgesproken bijbelse grondslagen heeft. Ga naar eind9 Men kan bezwaarlijk beweren dat het plezier aan het

[pagina 189]
[p. 189]


illustratie
5. J. Cats, Spiegel, I, p. 15, embl. XV: Es musz ein ieder ein par narren schuhen vertretten.


vinden van diepere betekenissen - de admiratio als effect van de novitas - aparte belangstelling krijgt. Anderzijds laat Cats zijn embleemomschrijving meteen vergezeld gaan van de vaststelling dat deze ‘manier van schrijven’ beschikt over de verholen cracht van behendighe bestraffinge der innerlycker gebreken, maar dan zonder schamperheyt, ende alleenlyck int gemeen daer heenen geset (**2v). Het gaat hier om een overbekende topos ter verdediging van het satirische. Ga naar eind10 In de bondiger Latijnse voorrede is hij vreemd genoeg achterwege gebleven. De idee om de emblemen ook als een vorm van satire te lezen, waarin de ondeugd wordt bespot en de deugd geprezen, lijkt aantrekkelijk. Cats lacht inderdaad nogal wat menselijke gedragingen uit. De delectatio van Silenus impliceert naast de lusus van het oneigenlijke spreken via platen - het specifieke amusement van het genre - en het ridiculum van het liefdesembleem, eveneens de hekelende lach, getemperd door het Ciceroniaanse turpido sine dolore. Ga naar eind11 Voor de emblematicus is de veelzijdige musa jocosa evenwel geen idool, maar een dienares: een manusje-van-alles, hét instrument van de pedagogische list.

2.

Satirische ioco-seria kan men welhaast op elke plank van de Bibliotheca Emblematica Neerlandica vinden. In alle gedaanten. Helemaal in het teken van de gispende lach staan bijvoorbeeld bundels als het Erasmiaanse Theatrum stultorum of het Tooneel der Sotten (1669) van de Brusselse Augustijn Jan de Leenheer Ga naar eind12 of het succesvolle Deugden-Spoor van de Friese geneesheer Pieter Baardt, dat via Johannes Flittner's Nebulo nebulonum (1620) aansluit bij Murner's Schelmenzunft. Ga naar eind13 Opvallend veel embleemboeken, profane en geestelijke, zijn met narren bevolkt of zetten, om het met een titel van Cornelis de Bie te zeggen, de wereld een sots-cap op Ga naar eind14 (afb. 3). Hier ligt stof voor interessant onderzoek.

Een kleine schatkist van narrenemblemen is de in de zeventiende eeuw zeer geliefde Spiegel vanden ouden ende nieuwen tijdt (Den Haag 1632) van (weer) Cats. Ga naar eind15 Het boek getuigt van de humanistische belangstelling voor het spreekwoord. De uitwerking is evenwel door en door Catsiaans. De vaak komische spreuken en gezeg-

[pagina 190]
[p. 190]
den

illustratie
6. J. Cats, Spiegel, III, p. 12, embl. V.


zijn tot emblemen omgevormd en gerangschikt volgens de levensfasen: zij behandelen levensgebieden als de opvoeding, de liefde, huiselijke zaken, het burgerlijk leven in de maatschappij, staten, ambten, bestuurszaken en ten slotte het christelijk leven. Adriaen van de Vennes platen beogen onmiskenbaar grappigheid. De bundel vertoont een soort visuele komiciteit die bijwijlen zelfs voor geen schuin mopje terugschrikt. Een Spaans spreekwoord over de onverenigbaarheid van liefde en arbeid (El fuego y el amor, no dizen ve te a tu labor - Liefde en vuur zetten niet aan tot werken) wordt in beeld gebracht door een meisje dat haar intieme zone bij het haardvuur warm houdt (afb. 4):
 
Het is een selsaem dingh, het luchtje van de kolen
 
Dat kruypt my door het lijf, en doet mijn sinnen dolen.
 
Als in een soeten droom: ô krachtigh lolle-vier,
 
Al moet ick elders zijn, noch blijf ick efter hier.

Ook de specifieke narrenemblemen ontlenen in Spiegel hun komische werking vooral aan de platen. Veelal is de geliefkoosde formule een visueel ‘overstatement’ in een realistische setting: men moet een paar narrenschoenen verslijten eer men wijs wordt (afb. 5), wijze lieden (ver)dragen de zotten (afb. 6), twee zotten kunnen niet tegelijk dezelfde ezel berijden (afb. 7), een zot moet je nooit op een ei zetten (afb. 8); alleen een gek vecht tegen de drek (afb. 9); steek nooit je vinger in de mond van een dwaas (afb. 10) en om een goed barbier te worden, moet je de baard scheren van een ijdele zot (afb. 11) (in dit laatste geval is de nar herkenbaar door de zotskap die over de rug van de kappersstoel hangt). In Spiegel worden veel spreekwoorden zeer bewust op een komische wijze ‘geëmblematiseerd’. Ze verschijnen als lachwekkende visuele vertolkingen van ernstige en behartenswaardige zaken. Met betrekking tot de gegeven voorbeelden zijn dat: levenservaring en opvoeding, wijsheid en geduld, ambitie, geschiktheid voor ambten, voorzichtigheid met vijanden, discretie en de leerrijkheid van moeilijke situaties. Hier geldt duidelijk het ‘ridicula apparent emblemata, cum non sint insipida’. Hoewel hij Spiegel heeft inge-

[pagina 191]
[p. 191]
leid

illustratie
7. J. Cats, Spiegel, III, p. 18, embl. VII.




illustratie
8. J. Cats, Spiegel, III, p. 32, embl. XII.


met een doorwrochte uiteenzetting over het spreekwoord, zijn natuur en uitwerking, rept Cats met geen woord over de komische mogelijkheden van het spreekwoordembleem. Wie deze mogelijkheden wel expliciet ter sprake brengt, is Pieter Roemer Visscher. Dat doet hij in de opdracht van zijn Sinnepoppen (Amsterdam 1614). Ga naar eind16

3.

Over de komiciteit van de Sinnepoppen bestaan weinig twijfels, ook al is die nooit voorwerp geweest van een wetenschappelijke benadering. Deze bijzonder ‘smakelijke en oer-Hollandse bundel’ - ik resumeer met deze woorden de evaluatie van de Sinnepoppen in de Nederlandse literatuurgeschiedschrijving - stond de laatste jaren

[pagina 192]
[p. 192]


illustratie
9. J. Cats, Spiegel, III, p. 51, embl. XVIII.




illustratie
10. J. Cats, Spiegel, III, p. 69, zonder nummer.


centraal in de discussies omtrent het emblematisch realisme, de embleemtypologie, de technieken van de emblematische fundering van gedragsnormen, de problematiek van de sociocontext (i.c. de economie), haast alle op gang gebracht door B.F. Scholz. Ga naar eind17 Ik zou bij dezen ook aandacht voor de satirisch-komische kant van het boek willen vragen. Die helpt veel verklaren van de idiosyncratische wijze waarop Visscher met het embleem omgaat. De bedenking van L. Brummel, die in 1949 de eerste en tot nog toe enige wetenschappelijke editie van Sinnepoppen bezorgde, dat de bundel ‘niet in satirieke, doch in lerende en beschouwende vorm’ zou spreken, is op zijn minst misleidend te noemen. Ga naar eind18 In dit bestek beperk ik mij tot de manier waarop Visscher zijn emblemen in- en uitleidt.

In de opdracht vraagt de auteur aandacht voor de kluchtigheydt van de Poppen en

[pagina 193]
[p. 193]


illustratie
11. J. Cats, Spiegel, III, p. 11, embl. XXXV.




illustratie
12. J. de Leenheer, Theatrum stultorum … Toneel der sotten (Brussel: M. van Bossuyt, 1669), titelblad.


[pagina 194]
[p. 194]


illustratie
13. Roemer Visscher, Sinnepoppen (Amsterdam: W. Iansz, 1614). Ed. L. Brummel ('s-Gravenhage: M. Nijhoff, 1949), p. 184.


dat in tegenstelling tot de simpelheyd van de glosen. Over de betekenis van deze bescheidenheidsformule is er geen uitsluitsel. Kluchtigheydt betekent in het zeventiende-eeuwse Nederlands, in tegenstelling tot het moderne taalgebruik, niet alleen lachwekkendheid. Het woord kan evenzeer verwijzen naar vernuftigheid, in de zin van lusus, met de bijbetekenis van bedrieglijkheid. Ook het begrip ‘gepastheid’ sluit daarbij aan. Ga naar eind19 Zeer waarschijnlijk valt Visschers verzoek gelijk te stellen met een compliment voor de tekenaar/graveur. Dergelijke attenties voor de manus ingeniosa van de artiest zijn in de preliminaria van embleemboeken pasmunt. Ga naar eind20 Andere termen uit de opdracht komen veel duidelijker suggereren dat de Sinnepoppen komische pretenties bezitten.

Mag Visschers bewering dat de bundel niet voor leckere tongen ofte dertele kiessche ooren….geschottelt is weer passen in de topiek van de bescheidenheid, zij verwijst tevens naar het rond taalgebruik (verder in de tekst: de platte Hollandtsche tonge) van de Democritische satire. Een term als schottelen kan bovendien de zogenaamde narrenschotel of de lanx satura connoteren: een schaal met vruchten die de nar aan het publiek aanbiedt (vgl. afb. 12). Ga naar eind21 Nog duidelijker in dit verband is de plaat die Visscher hors texte aan zijn bundel toevoegt (afb. 13). Onder het opschrift Quaeso (Ik bid u) kijkt een figuur, voorzien van een marot met ezelsoren, door zijn vingers de toeschouwer lachend aan. De laatste sinnepop, die dus onmiddellijk aan dit plaatje voorafgaat, toont een man die zijn hart uitspuwt onder het motto Daer hebdy 't al (afb. 14). Zij varieert de zeispreuk Daer hebdy 't al zei de Bagijn en zij spoog het hart uit haar lijf. Ga naar eind22 Het embleem fungeert als een bescheiden adieu aan de lezer: zoals

[pagina 195]
[p. 195]


illustratie
14. Roemer Visscher, Sinnepoppen, Ed. Brummel, p. 183.


van een bankroetier die niets meer bezit, niets meer kan worden gevergd, mag nu ook van de auteur niets meer worden verwacht. Dàt plaatst Visscher aan het eind van wat hij zijn Reckeninghe noemt. Het klinkt haast als een ‘afrekening’. De pop suggereert in elk geval ook het hart dat de satiricus op de tong draagt; zij stelt bovendien de auteur expliciet in de bundel aanwezig. Ga naar eind23 In de Sinnepoppen liggen de kenmerken van de komische satire voor het grijpen:
the free use of conversational language, the frequent intrusion of its author's personality, its predilection for wit, humour, and irony, great vividness and concreteness of description (…), an improvisatory tone, topical subjects, and the general intention of improving society by exposing its vices and follies. Ga naar eind24

In dit verband wil ik ook wijzen op het bijwijlen nogal agressief taalgebruik in de Sinnepoppen. Invectieven zijn er beslist niet van de lucht. Dat zij vaak betrekking hebben op het gemis aan burgerlijk-economische deugden, maakt mede de onbetwistbare zeventiende-eeuwse Amsterdamse charme van de bundel uit. In het geding zijn vooral de verspil- en de hebzucht, de pronk- en machtszucht.

Zo'n agressief-komische schrijfwijze, die wij nog veel explicieter in het leuke Theatrum Stultorum van Jan de Leenheer aantreffen, heeft men terecht in verband gebracht met het taalgebruik van de stoïcijnse moralistiek én van de Oudheid én van het Lipsiaanse humanisme. Cicero's befaamde Stultorum plena sunt omnia stamt uit een brief waarin de Romein de radicaliteit van de woordkeuze bij de Stoïcijnen behandelt. Ga naar eind25 Het zou in elk geval de moeite waard zijn eens na te gaan in welke mate de Sinnepoppen een satirisch-lachwekkende vertolking zijn van de levenswaarden die de ethische renaissancisten uit Visschers kring, Coornhert en Spiegel, zo ernstig aan de man wisten te brengen. Het op zijn minst direct te noemen taalgebruik van Visscher is de verbale pendant van de opvallende, concrete herkenbaar-

[pagina 196]
[p. 196]

heid van de picturae. In het zogenaamde ‘realisme’ van de Sinnepoppen is de methodiek van de satire aan het werk.

Achter het etiket van de saaie, repetitieve didactiek, dat de evaluerende literatuurgeschiedschrijving vaak op het embleemgenre heeft gekleefd, schuilt niet zelden een grappige wereld vol lusus en res jocosae.

eind*
Nederlandstalige bewerking van een lezing, gehouden op de Third International Emblem Conference, Pittsburgh 16-19 aug. 1993.

eind1
Barbara Bowen, ‘Two Literary Genres: The Emblem and the Joke’. In: The Journal of Medieval and Renaissance Studies, 15 (1985), p. 29-35.

eind2
Heinz-Günther Schmitz, Physiologie des Scherzes. Bedeutung und Rechtfertigung der Ars Jocandi im 16. Jahrhundert. Hildesheim, New York, 1972, p. 56-57.
eind3
François Rabelais, Gargantua. Première édition critique faite sur l' editio princeps. Texte établi par Ruth Calder. Avec introduction, commentaires, tables et glossaire par M.A. Screech. Préface par V. L. Saulnier (Genève: Droz, 1970), p. 9-10. Over deze befaamde proloog: J.D.P. Warners, ‘Gewoon, hoog en diep lezen’. In: Spiegel der Letteren, 11 (1969), inz. p. 196-201; Id., ‘Al sietmen de luy, men kentse daarom niet’, Ibidem, 14 (1972), p. 113-131; Raymond C. La Charité, ‘Lecteurs et lectures dans le prologue du Gargantua’. In: Jean Céard, Jean-Claude Margolin (ed.), Rabelais en son demi-millénaire. Genève, 1988, p. 285-292.
eind4
Later zal Cats deze titel vereenvoudigen tot Proteus ofte Minne-beelden verandert in Sinne-beelden.
eind5
Heinz Schlaffer, Musa iocosa. Gattungspoetik und Gattungsgeschichte der erotischen Dichtung in Deutschland. Stuttgart, 1971, p. 132-133; H.-G. Schmitz, o.c., p. 272; Karel Porteman (ed.), P.C. Hooft. Emblemata amatoria. Leiden 1983, p. 201.
eind6
Arnout van Overbeke, Anecdota sive historiae jocosae. Een zeventiende-eeuwse verzameling moppen en anekdotes. Uitgegeven door Rudolf Dekker en Herman Rodenburg met medewerking van Harm Jan van Rees. Amsterdam, 1991.
eind7
Bijvoorbeeld: 368, 395, 435, 1341, 1734, 1748, 1769, 1911.
eind8
Over de diëtetische functies van humoristische literatuur, zie H.-G. Schmitz's fundamentele hoofdstukken over de fysiologie van de ‘joke’, p. 91-183.
eind9
***2v-***4v. Cats' nadrukkelijk bijbelse fundering van het embleem is uiteraard zeer betekenisvol in een calvinistische context. Hij reageert tegen hen die emblemen beschouwen als “nieuwe vonden, ende als gheen exempel hebbende in de heylighe Schrift” (***2v).
eind10
H.-G. Schmitz, o.c., p. 83.
eind11
H.-G. Schmitz, o.c., p. 60; P. Lauwers, ‘Marcus Tullius Cicero over de lach’. In: Hermeneus, 45 (1973-74), p. 195-204.

eind12
Over De Leenheer: N.C.H.M. Vermeulen, Jan de Leenheer. Moralisator en humanist. Nijmegen, 1964 en Karel Porteman, ‘Een Leuvense almanak uit 1793 en het Theatrum Stultorum van Jan de Leenheer’. In: Volkskunde, 85 (1984), p. 246-252.
eind13
Over de connectie Murner-Flittner, zie: Günther Hess, Deutsch-lateinische Narrenzunft. München, 1971, p. 369-375 en passim. Een bijzonder interessante bijdrage tot de studie van de Brant-traditie biedt Ilja M. Veldman, ‘Leerzame dwaasheid. De invloed van het Sotten schip (1548) op zottenvoorstellingen van Maarten van Heemskerck en Willem Thibaut’. In: Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek, 37 (1986), p. 139-150.
eind14
Faems Weergalm der Neder-duytsche Poësie (…) vrijmoedelijck voor-gestelt op de domme waensucht des wereldts, ghenoempt, Werelts Sots-Cap vol zedige Moraliteyten en Sinne-Beelden. Mechelen, Jan Jaye, 1670.
eind15
H. Smilde, Jacob Cats in Dordrecht. Groningen-Batavia, 1938, p. 138-183; Domien ten Berge, De hooggeleerde en zoetvloeiende dichter Jacob Cats. Den Haag, 1979, p. 106-111, 236-237. Een reprint van de eerste uitgave verscheen in 1968 (Amsterdam, Facsimile Uitgaven Nederland) met een inleiding door H.H. Zwager.
eind16
Moderne editie door L. Brummel, Sinnepoppen van Roemer Visscher. Den Haag, 1949.

eind17
Een selectie: ‘Semantik oder Ontologie’. In: Deutsche Vierteljahrschrift für Literaturwissenschaft und Geistesgeschichte, 53 (1979), p. 362-377; ‘Didaktische Funktion und Textkonstitution im Emblem’. In: Jahrbuch für Internationale Germanistik, 13 (1982), 2, p. 10-35; ‘Overwegingen bij de tekstsoort embleem en bij het genre van Roemer Visschers Sinnepoppen’. In: Vorm en funktie in tekst en taal. Bundel opstellen verschenen ter gelegenheid van de voltooiing van het honderdste deel van het Tijdschrift voor Nederlandse Taal- en Letterkunde. Leiden, 1984, p. 73-106. ‘Magister Artis Venter: Rationalisierung der Lebenspraxis in den Sinnepoppen (1614) Pieter Roemer Visschers’. In: W. Bruckner, P. Blickle, D. Breuer (ed.), Literatur und Volk im 17. Jahrhundert; Probleme populärer Kultur im Deutschland. Wiesbaden, 1985, p. 401-423; ‘De economische sector in Roemer Visschers Sinnepoppen’. In: De Zeventiende Eeuw, 6 (1990), p. 17-26; ‘Marginalia bij het boek der natuur’. In: Feit en Fictie, 1 (1993) 2, p. 51-74; een kritische noot biedt Karel Porteman, ‘De nationale benadering van het emblema. Roemer Visscher en Jan Luyken’. In: Helga Hipp (ed.), Niederlandistik und Germanistik. Tangenten und Schnittpunkte. Festschrift für Gerhard Worgt zum 65. Geburtstag. Frankfurt a.M., etc., 1992, 179-196.
eind18
Brummel, Sinnepoppen, XVI.
eind19
Woordenboek der Nederlandsche Taal, VIII, 2,2. 's-Gravenhage, Leiden, 1936, 4402-. Op deze kwestie wordt uitgebreid ingegaan in het op 2 juni 1995 aan de Universiteit van Amsterdam verdedigde proefschrift van R. van Stipriaan, Leugens en vermaak. Boccaccio's novellen in de kluchtcultuur van de Nederlandse renaissance, 230 e.v.
eind20
Cf. de Ovidiaanse titel van het eerste Nederlandse liefdesembleemboek: D. Heinsius' Quaeris quid sit amor, quid amare, cupidinis er quid castra sequi? Chartam hanc inspice, doctus eris, haec tibi delicias hortumque ostendit amorum: Inspice: sculptori est ingeniosa manus (Amsterdam, H. de Buck, 1601).
eind21
Vermeulen, Jan de Leenheer, p. 106.
eind22
P.J. Harrebomée, Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal. Utrecht 1858-1870, II, p. 27; III (Bijlagen), p. 113-114. Volgens een mop in Van Overbekes collectie bestaat het verschil tussen wijzen en zotten in het feit dat de wijzen hun tong in het hart houden en de zotten hun hart op de tong (nr. 1913).
eind23
Joachim Suchomski, ‘Der satirische Autor als Narr unter Narren. Zur Rezeption des ersten Kapitels von Sebastian Brants Narrenschiff’. In: Deutsche Vierteljahrsschrift für Literaturwissenschaft und Geistesgeschichte, 52 (1978), p. 400-429.
eind24
G. Highet, The Classical Tradition. Greek and Roman Influences on Western Literature. London, etc., 1967, p. 305.
eind25
Epistulae ad familiares, Lib. IX, XII, 4; Vermeulen, o.c., p. 102-104.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Sinnepoppen

  • over Proteus of Sinne- en minnebeelden en Galathea


auteurs

  • over Jacob Cats

  • over Aernout van Overbeke

  • over Roemer Visscher