Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het land, in brieven (1792)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het land, in brieven
Afbeelding van Het land, in brievenToon afbeelding van titelpagina van Het land, in brieven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (10.85 MB)

ebook (3.25 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het land, in brieven

(1792)–Elisabeth Maria Post–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

V. Eufrozyne aan Emilia.

Den 8 Jan.

17-

 

Welk een dwaas was ik, dat ik ooit medelijden met u had, om eene levenswijs, die u zoo gelukkig maakt. Mijn hart is merkelijk door uwe brieven verligt; nu benijd ik bijna uw lot: maar neen; het geluk van mijne hartvriendin bevordert het mijne. Waarlijk, lieve Emilia! gij geniet in uwe stille landwoning zaligheden die vorsten dikwils vrugteloos zoeken in hunne paleizen. Doch of uwe geheel afgezonderde levenswijs een gezellig, levendig temperament als het mijne, wel zoo gelukkig zou maken, daar twijfel ik aan, hoe zeer ik ook begrijp, dat zij voor uw ernstig natuur-

[pagina 21]
[p. 21]

beminnend hart veel beminnend hart veel bekoorlijks moet hebben. O! mocht ik daar aan uwe zijde leven! hoe zagt zouden onze dagen voortrollen! maar neen; de kinderlijke tederheid doet mij dezen wensch herroepen. 't Is mijn aangename plicht eene lieve moeder den last der jaren te helpen dragen, en door mijne luchthartige vrolijkheid, de fronsels der zorgen, aan den zwaartillenden ouderdom eigen, uit haar gelaat glad te strijken en de bekoorlijke trekken, door eerwaardige deugd, en zagte minzaamheid, daar in gevormd, op te helderen. Met welk een eerbiedvolle tederheid bemin ik haar! hoe achtenswaardig is mij hare geoefende Godsvrugt! hoe deugdwekkend haar voorbeeld! IJder uitlating van hare moederlijke liefde, elke goedkeurende blik van hare vriendelijke oogen, elk blijk van voldaanheid met haar kind, doet stroomen van reine vreugd in mijn hart vloeien. God beware mij deze dierbare moeder! welk een moeilijk lot zoude ik mij niet om haren wil getroosten! Vergeef mij deze uitwijding. Nu ga ik uwe vragen beantwoorden; maar wat zal ik zeggen?.... zeker heb ik mij altijd verbeeld, dat de stadsche levenswijs meer genoegens aanbood; doch na dat ik de uwe kenne, is dat gevoel merkelijk verflaauwd. 't Is waar, ik heb hier ook mijne uitspanningen; mijne gezellige geaartheid verschaft mij die dikwijls

[pagina 22]
[p. 22]

in de verkeering; maar ook zeer dikwils zoek ik ze daar vrugteloos; - daar bij kan ik, in een woelige stad, van mijne vrienden bemind, van mijne bekenden aangezogt, den kring van mijne bezoeken niet zoo eng bepalen als ik wil. Mijne omstandigheden roepen mij tot verkeering met menschen van geheel verschillende geaartheid. Ik heb veel gelegenheid om kennis op te doen van 't menschelijk hart: maar helaas! ten koste van mijnen dierbaren tijd; en als deszelfs waardij mij op 't hart weegt, hoe onuitsprekelijk lastig vind ik dan die uren, welke ik verbeuzelen moet, met tijdkortingen die geen duurzaam genoegen, wat zeg ik? geen eene vergenoegde nagedachte kunnen achterlaten! De poging om ijder bescheiden te bejegenen, zonder een norsch of grillig voorkomen aan te neemen, houdt mij dikwils te rug van een gedrag zoo als het wezen moest, en doet mij, geheel ledig van ziel, eene plaats verlaten, waar de hoop om mij te vermaken, of de vrees om door weigering te beledigen, mij henen voerde. En hoe veel gevaar loopt in de meeste gezelschappen, een jong, onervaren, en openhartig meisje, dat spreekt zoo als het denkt, onder menschen, die de mode of gewoonte leerde veinzen, en daar elk gesprek met verschillende ooren wordt aangehoord! - Hoe vele verzoekingen zijn er, waar van gij, in uwe een-

[pagina 23]
[p. 23]

zaamheid, de verleidende kragt niet kent. Hoe vele blijken van laaggeestigheid dragen de gesprekken van een aantal menschen! Hoe veel ijdelheid en dwaasheid zie ik onder mijne jeugdige tijdgenoten! En hoe dikwils doen dwaze voorbeelden ongemerkt ook dwaas handelen! - Hoe veel medelijden gevoel ik dikwils met meisjes, wier hart en verstand, als zij wel geleid waren, haar den roem der sexe zouden gemaakt hebben, maar die bedorven zijn door de zugt tot ijdelheid! - Hoe dikwils bezie ik, met een veroordeelende bewondering, den smaak dezer eeuw in de kleeding, die, zoo ver van de bekorende eenvoudigheid afgeweken, zoo weidsch, zoo overdadig, en onnatuurlijk prachtig, met voordagt geschikt schijnt, om de schoonheid, die men wil doen schitteren, te verdonkeren! - eene ongelukkige verslaafdheid aan de vinding en den smaak van anderen, doet het schoone meisje uren lang aan haar toilet zitten, om hare bevalligheden voor nog onbedorven oogen te verminderen. Niet dat ik eene stijve, slordige, of van allen sieraad ontbloote kleeding verkies: teekent de kleeding doorgaans het karakter: wie zou dan voor zulk een hart niet schrikken? De Schepper der natuur, die ons met eene edele gestalte en bevallige schoonheden beschonken heeft boven andere schepselen, leerde ook voor ons den zijworm spinnen, en be-

[pagina 24]
[p. 24]

val de planten schitterende kleuren voorttebrengen. Zou dit te vergeefsch geschied zijn? Ik denk dat de inagtneeming van 't geen de bevalligheid kan vermeerderen niet alleen geoorloofd, maar zelf plicht is, ook voor den Christen zelfs, die zig toch moet wagten van door overgedrevene strakheid, de vooroordeelen tegen den Godsdienst te doen aangroeijen. Maar de hovaardij en onmatige pracht, de geheele ingenomenheid, met den tooi van een lighaam, dat eerlang een prooi der verrotting zijn zal - die strijd tegen de voorschriften van reden en Godsdienst. Zou de schoone, die dit aan haar kaptafel bedenkt, de lust tot ijdelen tooi niet ontzinken? Zouden hare gedagten en hare gesprekken niet gewigtiger zijn, als zij besefte dat zij eenen geest bezit, wiens bestaan duren zal, als hare schoonheid in afschuuwlijkheid veranderd is, en die al haar zorg, al hare verbetering, vereischt, zal hij in de eeuwen der vergelding, bij de beproeving zijner waarde niet te ligt bevonden worden? Kan ik nalaten, wanneer mijn hart dit nadenkt, over den ongelukkigen smaak mijner jeugdige gezellinnen een meelijdenden traan te storten? Te meer daar ik het zagt genoegen gewaar word, dat mij de zugt naar wezenlijker vermaak doet genieten? - Ware vriendschap is het leven van mijn ziel: maar ach! hoe weinig gelegenheid tot hare

[pagina 25]
[p. 25]

uitoeffening is er onder groote kringen van menschen! Hoe dikwils wordt onder hun de edele naam der vriendschap ontheiligd! Men noemt vriendenbezoeken, bijeenkomsten van menschen, die elkaar geheel onverschillig zijn; of zelf dat nog erger is, onder 't gelaat der vriendschap eenen heimelijken haat verbergen: wat zeg ik, onder het gelaat der vriendschap? neen; dit is gul, openhartig en wars, van, met gevoel strijdige complimenten. De vriendschap zelf wordt niet geoefend door koele belanglooze redenen; door harde veroordeelingen, liefdelooze verdenkingen van anderen, maar stort warme menschenliefde in het gevoelige hart uit; doch hoe weinig is zij bekend!

Het spijt mij zelf, dat ik laag vallen moet op vermaken door anderen zoo greetig nagejaagd: Maar hoe kan ik de ware gevoelens van mijn hart, voor mijne vriendin verbergen? - Doch ik wil u alle mijne stadgenooten niet in zulk een onaangenaam licht plaatsen, even of er geen menschen waren, wier gevoelens hun hart eer aandoen. Neen; somtijds vind ik, onder een gemengden kring van menschen - hier een in de stilte werkend, deugdsaam karakter, - daar een openhartigen menschenvriend; - ginds een zagtgevoelige ziel, wier gevoelens ik uit hare oogen verstond. Onder dezen

[pagina 26]
[p. 26]

munt mijne lieve Elize uit; een schrander meisje, dat door hare vriendschap mijn geluk vergroot. En kon ik binnen dezen kleinen kring van edele zielen mijnen omgang bepalen, dan was ik gelukkig: dan kon ik mij een veel fijner genoegen beloven, dan gij onder uwe kleingeestige landlieden geniet; maar dit is, helaas! vergeefs gewenscht. - Zie daar uwe vragen ook opregt beantwoord! Houd gij, beste vriendin! nu verder uw woord; verhaal mij alles. Zoo veel mijne gelegenheid het toelaat, schrijf ik mede; maar zou ik stof vinden die belangrijk genoeg is voor mijne voortreffelijke Emilia? en vervelen wil ik niet, vergoed gij mijn gebrek; schrijv mij zeer dikwils. Geloof dat ik altoos met warm gevoel ben uwe

 

Eufrozyne.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken