Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het land, in brieven (1792)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het land, in brieven
Afbeelding van Het land, in brievenToon afbeelding van titelpagina van Het land, in brieven

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

Scans (10.85 MB)

ebook (3.25 MB)

XML (0.39 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

briefroman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het land, in brieven

(1792)–Elisabeth Maria Post–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 112]
[p. 112]

XXII. Emilia aan Eufrozyne.

Den 20 April.

17-

 

Lieve Eufrozyne ik heb tranen van blijdschap net u geweend; gevoel de waarde van uw geluk, en bewonder de christelijke grootmoedigheid van uwe brave moeder. Lang blijve zij een zegen der aarde, het voorbeeld harer medechristenen! Zij vorme het edel hart van mijne Eufrozyne naar het hare, en dan ben ik uwe leerling. O! hoe gelukkig is het eene wijze leidster van onze onbedagte onervarene jeugd te hebben, in eene wereld zoo vol van verleiding, daar, zelf een mensch met buitengewone schranderheid en doorzigt gewapend, bij gebrek aan ondervinding niet veilig is voor verzoekingen. Gelukkige Eufrozyne! geniet uw geluk dankbaar! maak u zoo het somber ziekvertrek tot een Bethel; wij zijn toch daar maar gelukkig, waar wij onze voorregten gevoelen. De vergenoegdheid kan ons in eenen kerker de vrolijkheid geven, die men vergeefs in een paradijs zoekt; dagelijks leert mij de ondervinding meer, dat de bronnen van mijn onrust uit mijn hart, en niet uit mijn lot ont-

[pagina 113]
[p. 113]

springen. Doch ik wil, zoo veel ik kan, door de afbeelding van mijne landgenoegens uwe eentonige levenswijze vervrolijken. In de daad, er is zulk een groot onderscheid niet tusschen de vermaken der oogen en der verbeelding. Eene levendige verbeeldingskragt, met welke wij beide beschonken zijn, is voor eene gevoelige ziel, een uitmuntende schat. Zij geeft ons het driedubbel genot van een enkel genoegen; en somtijds, wijl zij vrij werkt, en alles bij elkander voegt, dat de natuur verdeelt, heeft zij iets vooruit boven het zintuigelijk genoegen. Nu, om tot de zaak te komen, moet ik uwe verbeelding met voorraad voorzien. De natuur begint hier dagelijks meer haren rijkdom te vertoonen; er ontwikkelen zig meer en meer geurigademende kruidjes; het kleed, dat de weiden bedekt, wordt telkens schooner. De wilgen, die haar omzoomen spruiten uit, en het zagte groen streelt overal het oog. Wandel ik langs de velden, een heir van kivieten zweeft al roepende over hunne nesten, terwijl het boerenknaapje er rondom waardt, en eieren zoekt; dan vliegen zij dikwils, om den zoeker te misleiden, heen en weder op een andere plaats, en beveiligen zoo hunne ongeboren jongen. Deze trek van schranderheid bevalt mij, en ik kan deze berooving nooit zien, zonder aandoening. Hoe word het geluk van deze dieren gestoord, alleen om een oogenblik onzen smaak te streelen! - In de stallen der

[pagina 114]
[p. 114]

boeren, hoor ik wijd en zijd, het vrolijk geloei der koeien; die bij 't gewaar worden der lentelucht naar het open veld verlangen, en schijnen te vragen om hunne verlossing. Nu beginnen de beekjes met eenen muzijkalen toon, tusschen de bebloemde oevers heen te murmelen; en het geluid der watervallen, is meer streelend, nu het de lente tegenjuicht. De geheele lucht is balsemgeur, en elke regen brengt nieuwen mede. Dagelijks zwellen de knopjes der lindenboomen, het vliesje scheurt reeds, ik zie de laanen reeds met eene schaduw van groen overdekt; elke toenemende schoonheid doet mijn hart sterker kloppen van vreugde en hoop, wat zal het dan zijn, als de natuur geheel in lentejeugd te voorschijn komt!

Den 22 April.

Deze morgen bragt ik mijn bloemtuin in order. Ik lei de zaaibloemen in den grond, verplantte de anjelieren; omboordde de bedden met lavendel en tijm; en deeze bezigheid gaf mij een stil genoegen. Ik zong met onze Vaderlandsche dichteres, de geestige Bethje Wolf:

[pagina 115]
[p. 115]
 
O bloemgewas, mijn roem en vreugd!
 
Hoe heerlijk praalt gij in dees morgen!
 
Gij, lievelingen mijner jeugd!
 
Ik ken, (maar ach, wat lieve zorgen!)
 
Geen zorgen dan die 'k voor u heb,
 
Voor u, daar 'k mijn vermaak in schep.
 
 
 
O! rozen! 'k heb u zelf geplant!
 
'k heb u geplant! o! anjelieren!
 
Hoe welig grooit ge aan alle kant!
 
Lang moet gij mijnen hof versieren!

Jaarlijks moet ik de onderscheiden vorming, niet slegts van planten en bloemen, maar zelfs van de zaden bewonderen. Verbeeld ik mij dan, dat hunne toekomstige schoonheid, hun geur, gedaante, en kleur, reeds mijne zinnen aandoet; dan geniet ik dubbel. Ik trok het onkruid uit den grond, terwijl Rosette, dit goed beest dat mij altijd volgt, naast mij op den grond lag, en met zijn kwispelende staartje, en zijne vrolijke oogen mij hulp scheen aan te bieden. Denk niet Eufrozyne, dat ik eene dwaze gehegtheid heb aan mijnen bruinharigen lieveling; ik begeer, hem geen meer waarde toe te kennen, geen meer gunst te bewijzen, dan hem als dier toekomt; maar mij dunkt de getrouwheid, schranderheid,

[pagina 116]
[p. 116]

en uitstekende gezelligheid, dit soort van huisdieren eigen, zijn hun door den Schepper niet sonder oogmerk gegeven, en maken hen geregtigd op onze geneegene bezorging. Ook is er iets genoegelijks in wezens, die vatbaar zijn voor vermaak, zoo gelukkig te maaken, als zij in hunnen kring worden kunnen, al zijn zij ver beneden ons geplaatst: Vooral is men daar voor vatbaar, als men meer van menschen afgescheiden leeft. Moet gij dit toestaan, lach dan niet Eufrozyne! met uwe vriendin, om dat ook een aartige hond iets tot haar genoegen toebrengt. Dit doet zelf een vlieg, een mug, een rups, die ik vergenoegd in zijn aanwezen zie; dit doen mijne hoenderen, als zij mij op hun tijd om voedzel komen vragen: dit doen mijne duifjes, als zij uit mijne handen komen eten, zoo wel als mijn witte geit, wanneer zij mij uit dankbaarheid lekt, als ik haar kom melken, of het hair streel.

En kan het wel anders, of een hart, gevoelig voor 't schoone, moet dat overal ontdekken? dat hooren, zoo wel in de brommende bij, als in den betooverenden nagtegaal? - Dat zien, zoo wel in de geaardheid van een hond, als in de pluimen van de paauw. Dan mag ik immers ook in mijn Rosette wel vermaak vinden, en, daar het pas geeft, van zijne hondelijke deugden spreken, niet waar? Maar, om weder te keren, tot mijn verhaal. Toen ik mijne bloemen bezorgd

[pagina 117]
[p. 117]

had, wandelde ik naar 't oude dennenbosch; ook dit scheen met nieuwen glans beschonken. Ik zag eenige varenstruiken, die nog dor waren: ook gij, dagt ik, zult eerlang, met jeugdig groen versierd, de schoonheid der schepping vergrooten, want ik bemin deze plant, om hare trotsche en netbesnedene gedaante; ik stond een wijl stil, in het diepste van het bosch, en onverwacht hoorde ik de lieve stem van een tortelduifje: met zagtzuizende wiekjes vloog het uit eene hooge den, naar eene andere, en liet daar zijn verliefden loktoon hooren, die het vertederd wijfje uit den eersten boom op dezelve wijs beantwoordde. Mijn hart verwelkomde deze schepseltjes, die hier de genoegens der kuische liefde genoten. Mogelijk was het een paar, dat hier voorleden jaar zijn nest agterliet, dat met een standvastige min in elkanders lot gedeelt, - met elkanderen in vreemde landen omgezworven had, - en nu in zijn oude verlaten hut het echtelijk geluk weder komt genieten; of mogelijk waren het jonge gelieven, die een nieuwe hut tot de zetel van hunne huwelijkstrouw bouwden; althans zeker waren het verliefde gaaikens. Geheele troepen van konijnen, kwamen telkens bij paren, uit het bosch huppelen; dartele vreugd en schuwe snelheid bezielden hen, doch op mijne aankomst verscholen zij zig. In een laantje, waar zig jaar op jaar de nagtegalen onthouden, wandelde ik heen en we-

[pagina 118]
[p. 118]

der; ik was enkel gehoor, of ik ook een dier tedere zangers vernam; doch alleen liet zig nu en dan een zwak beproevend stemmetje hooren, dit scheen mij toe, er een te zijn, die de snaren spande, om binnen kort het groot consert te beginnen. Ik speelde zagtjes op de fluit, om hen uit te lokken. De weergalm van het bosch veraangenaamde mijne toonen, maar filomele antwoordde mij noch niet.

Om u niet ongeduldig te maken, zal ik u niet zeggen hoe zeer mijn hart naar u verlangt, en dat ik zonder u niet geheel gelukkig wezen kan. Vaarwel. Uwe

 

Emilia.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken