Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het testament van Potgieter. Gedroomd paardrijden (1908)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het testament van Potgieter. Gedroomd paardrijden
Afbeelding van Het testament van Potgieter. Gedroomd paardrijdenToon afbeelding van titelpagina van Het testament van Potgieter. Gedroomd paardrijden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.36 MB)

ebook (3.04 MB)

XML (0.61 MB)

tekstbestand






Editeur

Albert Verwey



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het testament van Potgieter. Gedroomd paardrijden

(1908)–E.J. Potgieter–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

Tweede hoofdstuk

Omstreeks 1860 begon voor Potgieter een ander leven. Zelf werd hij breeder, tegelijk meeromvattend en eenvoudiger Terwijl hij dientengevolge zich van zijn tijdgenooten verder verwijderde, ontmoette hij één man, die hem waardeerde en zijn beteekenis begreep.

Coenraad Busken Huet was de eerste die na Bakhuizen van den Brink zich een denkbeeld vormde van Potgieters persoonlijkheid. Terwijl de vriend van zijn jongere jaren aan hem verwant was geweest als Vaderlander en Beoordeelaar, terwijl hij hem gekend had in de licht-ontroerbaarheid van zijn hart en de speelschheid van zijn vernuft, terwijl

[pagina 20]
[p. 20]

hij den Kunstenaar in hem begroet had die voor het nieuwe leven de dichterlijke vormen bracht, zag de vriend van zijn ouderdom die vormen nabij aan hun voltooiing, hart en verstand harmonisch in een machtig en liefhebbend wezen, en den Beoordeelaar zoowel als den Vaderlander de sprekendste uitdrukking van een tijd die al haast achter hem lag.

Huet stond op de grens van het tijdperk waarvan Potgieter de leider en de dichter was. Als leider en als dichter verstond en huldigde hij hem.

Maar hij deed meer: hij maakte hem ook als zoodanig bekend aan anderen. Potgieter had jaar aan jaar zijn proza en gedichten in De Gids geplaatst. Aan verzamelen dacht hij niet. Huet besloot ertoe. Hij deed een keus uit de oorspronkelijke opstellen, hij ging ermee naar Kruseman, den haarlemschen uitgever van zijn eigen stichtelijke geschriften, en toen deze tot de uitgaaf besloten was, zorgde hij voor herziening of weglating waar die noodig bleek, ja de drukproeven werden door hem nagezien. ‘In een boek van meneer Potgieter mogen geen fouten staan,’ zei hij tot Kruseman. Potgieter liet hem in alles de vrije hand, dankte hem voor zijn moeite en vriendschap.

En het Proza was nauwelijks gereed toen de ijverige jongere ‘een plan van uitgave der Poëzie’ ontwierp (P. aan B.H. 7 Juli 1864). Dit kon toen niet dadelijk worden uitgevoerd. Wat er tusschenbeide kwam, was allereerst de strijd waarin de dichter en zijn bondgenoot met de overige redacteuren van De Gids raakten. De strijd eindigde met hun uittreden en toen het plan van de Poëzie weer werd opgenomen, kon, juist tengevolge van dien strijd, de ver-

[pagina 21]
[p. 21]

zameling gedichten belangrijk anders zijn dan tevoren mogelijk leek.

13 Januari 1867 wordt door Potgieter, in een brief aan Kruseman, het plan vastgesteld: vier rubrieken poëzie in twee deeltjes, de eerste rubriek: ‘verzen door de gebeurtenissen van den dag ingegeven’, de tweede: ‘gedichten tot het gemoedsleven betrekkelijk’, de derde: ‘Oud-Hollandsche toestanden’, de vierde: ‘Verscheidenheden’. 9 Juni 1867 vraagt Kruseman naar ‘een nog niet volkomen geacheveerd gedicht aan Florence gewijd,’ dat hij dan een maand later gedeeltelijk en verder in den loop van het jaar ontvangen heeft.

Ook nu werd de druk door Huet bezorgd. ‘Hartelijk dank voor de liefde en zorg aan de proeven besteed. De revisiën zullen u bewijzen dat mijn dank niet enkel in woorden bestaat. Beets heeft mij eens verweten of te hard gezegd, - opgemerkt dan, dat ik de laatste hand aan mijn verzen niet weet te leggen, et il avait raison! Kom mij daarom ook bij de bladen die hiernevens gaan weêr ter hulp.’ (8 Maart '67). Aanstonds zal blijken, dat werkelijk van weerskanten de bemoeiing ruim werd opgevat.

En ‘Florence’ werd aan Huet opgedragen. Met reden, want het was ontstaan uit een reis die zij samen gemaakt, neen meer: uit een verdriet dat zij gedeeld hadden.

Hier is het de plaats aan een onderscheiding terug te denken die we in het begin van deze Inleiding gesteld hebben. Genre-kunst, zei ik, is het meeste wat Potgieter geschreven heeft: ‘Florence’ en ‘Gedroomd Paardrijden’ zijn groote kunst.

[pagina 22]
[p. 22]

‘De Hemel beware u voor schokken’ schreef hij eens. Maar zijn breken met de Gids was een schok, en men hoort het terugspringen van de veer die zich in hem gespannen had, aan enkele woorden van zijn correspondentie. Op 23 Jan. '65 schrijft hij naar Haarlem: ‘men acht mij monomaan, zonder Gids kan ik niet leven, beweert men. Nous verrons!...’

In dit ‘Nous verrons!’ klinkt het beantwoorden van wat hij als een uitdaging verstaan had. En in ‘Florence’ werd de aanval teruggegeven. Dante - Dichter en Vaderlander - was daarin de Held, door middel van wien zijn eigen gevoel zich uitstortte. Genre-kunst en groote kunst... waar ligt het onderscheid?

Genre-kunst wordt groot op het oogenblik dat haar beelden niet langer in rustige beschouwing gezien worden, maar bewogen door den adem van een hartstochtelijke deelneming. Het onderscheid ligt in de mate van onmiddelijkheid waarmee de ziel zich in de voorstellingen heeft uitgestort.

Potgieter - hij zegt het in zijn jeugd al - was door en door wat hij ‘objectief’ noemde. Hij gaf zichzelf, maar niet onmiddelijk, maar in beelden die hij op een afstand hield, op een afstand zoo groot dat tusschen, hier zijn gevoel, en daar die uiting, menige bespiegeling mogelijk bleef. Langzamerhand was hij breeder geworden, dat wilde ook zeggen dat hij zich meer gaan liet, dat hij zijn gedachten grooter vaart gunde; maar de schok van den winter van 1865 was noodig om zijn gevoel en zijn beeld te doen ineenstroomen.

[pagina 23]
[p. 23]

‘Florence’ is evenzeer ‘subjectief’ als ‘objectief’ en dáarom is het ‘groote kunst’.

Welk een voldoening moet het voor Huet geweest zijn den bundel Poëzy met dit gedicht te zien aanzwellen. In den winter van '67 op '68 las hij er de proeven van. ‘De correctiën van B. 1 en 2 Florence gaan hierbij met hartelijken dank voor de aanmerkingen terug.’ (22 Dec. 1867). Uit een fragment van dit schrijven - bij de Brieven-uitgaaf terzij gelegd maar dezer dagen in De Beweging uitgegeven - zien wij dat Potgieter niet voor de leus de hulp van zijn vriend had ingeroepen. Voorgeslagen veranderingen zijn overwogen, enkele wijzigingen aangebracht en nieuwe ter beoordeeling toegezonden. Van één regel bepaaldelijk blijkt ons dat alleen tengevolge van Huets aanhouden, een betere, een uitmuntende lezing gezocht en gevonden werd. En welk een verlangen dat de vriend niet in het onzekere zal blijven over den samenhang van sommige gedeelten. Waar uit de proef een afdeeling onvolledig te kennen is, wordt te zijnen gerieve het ontbrekende afgeschreven. Tevens vraagt de dichter zijn meening over de opschriften. De laatste vraag werd herhaald. ‘Het zal mij lief zijn uw oordeel over de opschriften te vernemen’ lezen we in een brief van twee maanden later.

Nog enkele maanden en Huet was als dagbladredacteur naar Indië.

Hoe eensklaps Potgieters belangstelling in den bundel gevallen is. ‘Mijn verzen, vroegt gij’ - schrijft hij 26 September '68 - ‘mais il n'y avait rien qui pressait en de drukkerij en de langzame oude heer hebben gewedijverd in

[pagina 24]
[p. 24]

kalmte, wat zetten en nazien der uitvoerige Toelichtingen op Florence betreft. Het laatste “afdrukken” is thans geschreven. Zal de uitgave spoedig plaats hebben? Ik wacht het af, met geen zweem van het ongeduld waarmee ik uwen eerstvolgenden tegemoet zie. Ik ben te oud geworden om mij met eenigerlei populariteit te vleien.’ Het boek verscheen begin November en een van de eerste exemplaren ging naar Batavia. ‘Zeg mij in uw eerstvolgenden of ik genoeg heb toegelicht.’ Antwoord erop schijnt uit te blijven. ‘Uw bedenkingen op mijn Toelichtingen?’ luidt de vraag van 28 Febr. '69, en een half jaar later, 3 Aug. '69, nog eens: ‘En nu, hun zwijgen over mijne Poëzy - het zwijgen van de Gids over deze, gelooft ge dat het mij leed heeft gedaan, of leed doet? U heb ik gevraagd waarom ge geen woord over de Aanteekeningen schreeft, Uw oordeel wenschte ik te vernemen - het overige liet mij koel, zooals mij in de dagen van v.d. Brink en van Geel dat der menigte deed.’ Maar in diezelfde maand gewordt hem Huets beoordeeling in den Java-bode. ‘Gij zijt de eerste, de eenige die Florence heeft beoordeeld. - Scherpzinniger ontleder dan gij zijt heb ik nog niet aangetroffen.’ En met den naam van ‘dichterlijk waarnemer’ is hij bereid intestemmen (22 Aug. '69). Het oordeel van Huet kwam hierop neer dat hij in Potgieter den schepper van blijvende kunst erkende. Maar niet kon hij nalaten zich, ook in zijn opvatting van Dante's beteekenis voor de eenheid van Italië, een tegenstander te toonen van Potgieters staatkundige denkbeelden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken