Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het bloeitijdperk van het Nederlandse volkslied. Van het ontstaan tot de zeventiende eeuw (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het bloeitijdperk van het Nederlandse volkslied. Van het ontstaan tot de zeventiende eeuw
Afbeelding van Het bloeitijdperk van het Nederlandse volkslied. Van het ontstaan tot de zeventiende eeuwToon afbeelding van titelpagina van Het bloeitijdperk van het Nederlandse volkslied. Van het ontstaan tot de zeventiende eeuw

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.22 MB)

Scans (6.50 MB)

XML (0.26 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

studie
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het bloeitijdperk van het Nederlandse volkslied. Van het ontstaan tot de zeventiende eeuw

(1949)–Max Prick van Wely–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 152]
[p. 152]

13
Paasliederen.
Marialiederen.
Liederen met mystieke inhoud
.

DE LIEDEREN, WELKE DE GEBEURTENISSEN ROND het Paasfeest bezingen, zijn lang zo talrijk niet als de kerstliederen. Terwijl aan het kerstgebeuren hele bundels en liedboeken gewijd zijn, is dit met Paasliederen nimmer het geval geweest. Een uitzondering is misschien de bundel ‘Passi, Paesch en Pinxtergezangen’ te Amsterdam gedrukt bij Crayenschot (zonder jaartal), doch hierin bevinden zich tevens nog liederen op de mysteriën van de rozenkrans, wereldlijke liederen enz.

Ik wil hier de meest bekende liederen even de revue laten passeren. ‘Ik zag den Heere van 't Hemelrijk’ beschrijft de blijde intocht te Jeruzalem en hoort dus op Palmzondag thuis. ‘'t Was op een Witten Donderdag’ handelt over het laatste avondmaal en het lijden en sterven van Christus, met ‘Van minnen ben ic dus ghewont’ behoort 't tot de passieliederen. Tot de passieliederen kan men tevens rekenen ‘Ic wil mi gaen vermeyden. In Jezus liden groot’, waarin Christus' kruis vergeleken wordt met een struik, waaraan rozen bloeien:

 
Hi liet die open rose
 
Aent cruce hangen soe root
 
Haer blaederkens liet si risen
 
Die nachtegaal bleef van minnen doot.
[pagina 153]
[p. 153]

Een ander Passielied heeft dezelfde strekking, doch het kruishout wordt hier beschouwd als de Meiboom:

 
Die lieve coele mey is ons ontdaen
 
Ic sie dat cruce so hoghe staen.

De echte jubelende Paastoon weerklinkt in: ‘Nu laat ons allen vrolijk zijn’ en ‘'t Is Paschen, 't is feeste’. Het zijn echter liederen in latere eeuwen ontstaan, zoals ook uit de grote-terts-toonsoort blijkt.

Hoogst merkwaardig is het lied ‘Op eenen Drykoningen avond’ om het verband dat hierin tussen Kerstmis en Pasen wordt gelegd, want Maria Magdalena rust hier op het graf van haar Heer. In het ‘Devoot ende profitelijck boecxken’ komt reeds een lied voor van Maria Magdalena, waarin beschreven wordt, hoe zij na de verrijzenis een bezoek bracht aan Jezus' graf. In vele opzichten bestaat er overeenkomst met het eerstgenoemde lied. In dit laatste lied is er sprake van de wijn (Jezus' bloed), die uit vijf rivieren (zijn wonden) vloeit:

 
‘Heere Jezus die schonk er de wijn’.

In verband hiermee staat waarschijnlijk deze strofe uit het lied van Driekoningenavond:

 
Zij trokken Heer Jezus den nagel
 
En zij schonken Maria den Wijn
 
Zij speelden op de vier orgeltjes, ja orgeltjes
 
‘Gloria moet Deezeke zijn!’

Het meest bekende Paaslied is ‘Christus is opgestanden’. Zoals bekend, is het lied afkomstig van de Paassequentie ‘Victimae paschali’, die sinds onheuglijke tijden in de Paasliturgie van de R.K. kerk gezongen wordt.

Er zijn twee verschillende versies van bekend, die on-

[pagina 154]
[p. 154]

danks sterke afwijkingen toch ook punten van overeenkomst bezitten, zowel in tekst als melodie. De oudste versie is ook in Duitsland door de eeuwen heen zeer verbreid geweest. J. Bassart heeft de melodie reeds ± 1430 gebruikt als tenor van een driestemmig ‘O Christ ist erstanden’. De hoofdtonen van deze tenor vinden wij terug in onze melodie.

 

Vele Marialiederen zijn ontleend aan Latijnse hymnen met behoud van de Gregoriaanse melodie. Zo bijv. ‘Laet ons mit hogher vrolicheit’ (afkomstig van ‘Ave maris stella’) en ‘Ghegroet so si di maget soet’. Beide melodieën bezitten de onvervalste dorische toonsoort. Evenals het schone lied ‘Fonteine, moeder, maget reine’, dat in de lydische toonsoort staat, zijn het lofzangen ter ere van de Moedermaagd. In andere liederen worden gebeurtenissen uit Maria's leven verhaald. ‘Schoon boven alle schoone’ is het verhaal van de smarten van Jezus' moeder aan het kruis, te beschouwen als een pendant van het ‘Stabat mater’. In het naïeve ‘In het steedetje van Nazareth’ wordt de Annuntiatie bezongen. Maria, volgens dit lied eerst veertien jaar oud, woont in een ‘huizeken kleine, zoo arme ende onbedekt’. Als haar de blijde boodschap bereikt, is zij vol vrees: ‘Wel, Engel, hoe zoude dat kunnen zijn?’, doch deze antwoordt: ‘door den kracht van den Heiligen Geest, Maagdetjen, weest toch niet bevreesd: Wilt U consent maar geven’. De melodie, welke J. Pollmann hierbij geeft, staat duidelijk in a grote terts en heeft 3/4 maat. Uit de tekst blijkt echter, dat deze nog al ver terugreikt. Het is daarom mogelijk, dat deze melodie in de plaats gekomen is van een oudere oorspronkelijke.

Maria Boodschap blijkt ook het thema van een lied van Tonis Harmansz in ‘Een suverlick Boecxken’.

[pagina 155]
[p. 155]

Voor sommige Marialiederen werden bekende wereldlijke melodieën gebruikt, een verschijnsel, dat helemaal niet ongewoon is, maar hier toch gereleveerd moet worden. Men mag echter niet alles tot de contrafacten rekenen, omdat de nagedichte tekst in de meeste gevallen niets met de oorspronkelijke heeft uit te staan. De gedichten zijn pasklaar gemaakt voor een bepaalde melodie, die bijzonder in de smaak viel bijv.: ‘God groet U zuivre bloeme, Maria Maged fijn’ op de wijze van ‘Die winter is verganghen’ (Thysius Luitboek ± 1600), ‘Maria coninghinne’ op ‘Ic sie des morghensterre’ en ‘Der suverlicster reynre maecht’ op een minder bekende melodie in de dorische modus ‘'t Liefste wijf heeft my versaect’.

Het lied ‘Ic heb ghejaecht mijn leven lanc’ mag hier niet onvermeld blijven. Jan Brugman uit hierin zijn liefde voor de hemelse Jonkvrouwe, die hij hiernamaals hoopt te aanschouwen, doch tegelijkertijd beklaagt hij zijn zondig leven: ‘Ick bin verdoolt op deser jacht, die werelt heeft my ghelogen’. Dit lied is in zijn oprechte eenvoud een prachtig voorbeeld van Maria-devotie.

Later heeft men vele Marialiederen ‘verchristelijkt’. Dit streven werd vooral door de reformatie aangemoedigd. Muzikaal, noch poëtisch gaf dit veel moeilijkheden: in de plaats van Maria werd nu Christus gesteld. Hans Sachs, de bekende meesterzanger heeft aldus ‘Maria zart van edler art’ omgewerkt tot ‘O Jezus zart von neuer art’. Evenzo deed hij met: ‘Dich Frau vom hymmel ruff ich an’.

 

De geestelijke liederen door Hoffmann von Fallersleben als ‘Lieder der minnenden Seele’ aangeduid, zijn voor het grootste deel door kloosterlingen gedicht en getoonzet. De ingewikkelde strofenbouw en de grote rijmvaar-

[pagina 156]
[p. 156]

digheid steken wel eens af tegen de eenvoud van de echte volkspoëzie. De melodie is ook vaak kunstiger, doch mist daardoor de ongerepte natuurlijkheid van het volkslied.

Hetgeen vooral opvalt is, dat de melodie veel meer melismen vertoont, dan gewoonlijk het geval is. Hoe deze melismatiek soms tot een overdaad kan voeren, die in ons volkslied misplaatst is, leren ons de volgende voorbeelden (vb. 25, blz. 157).

Andere melodieën uit de 14de en 15de eeuw zijn nog streng syllabisch, zoals ‘Mijn hert dat is in lijden’ en ‘Wildi hooren van Jezus' woorden’, beide op wereldlijke melodieën gezongen. Of wel zij vertonen slechts melismen op de slotlettergrepen van de halve strofe. Hierbij enkele voorbeelden, waarbij de gecursiveerde lettergreep de plaats aanduidt, waarop de melismatische toonfiguur gezongen wordt:

a)Midden in den hemel, dair schijnt een licht 't is clair.
b)Men vint er also menich siel, omtrent heer Jhesum staen.
c)Maria saert, van edler aert, Een rose boven alle doren. Du hebste met macht wederomgebracht. Dat langen tijd was verloren.
d)Loven so wilt den Heere. Hierusalem talder tijd Wilt loven en gheven hem eere. O Syon ghebenedijt.

 

De voornaamste bronnen voor dit soort geestelijke liederen zijn de beide door Hoffmann von Fallersleben en Bäumker uitgegeven 15de eeuwse manuscripten: ‘Een devoot ende profitelijck boecxken’ (Antwerpen 1539) en Theodotus' ‘Paradijs der Geestelijcke Lofzangen’ (1621).

Dikwijls is niet met volstrekte zekerheid uit te maken, of de wereldlijke of de geestelijke versie het oorspronkelijke

[pagina 157]
[p. 157]


illustratie
Voorbeeld 25


 
roos - - - - kijns root sin - - - - ne
 
Uit: ‘Die lelykins wit’

is. Vergeestelijkingen zijn bijv. ‘Van liefden comt groot lijden’ en ‘Adieu natuurlijk leven mijn’.

De vermenging van Latijn en volkstaal, zoals wij die bij het kerstlied hebben ontmoet, komt hier ook een enkele maal voor:

 
Omnes nu laet ons gode loven
 
Deum celestem van hier boven,
 
Qui non adorat, Hi is verschoven cotidie
 
Hi is van eenre maget geboren, rex gloriae.

Dit lied stamt uit 1400 en wordt aangetroffen in een tweestemmige bewerking, waarbij de vele parallelle kwarten nog de invloed verraden van de oude Organumtechniek.

Geheel apart staan de geestelijke liederen met een bewust naïeve, kinderlijke toon, zoals het bekende ‘Heer Jezus heeft een hofken’ en het idyllische ‘Van Jezus en Sint Janneken’.

In het eerste lied worden de verschillende deugden met bloemen vergeleken, ‘Maar d' allerschoonste beste bloem al in dat hof, Dat was den Here Jezus zoet, dus zij hem lof’. Het is dus een echt allegorisch lied, evenals ‘Ic dronc soe gaerne den zueten most’ en ‘Christe, waerachtig pelicaen’.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken