Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Een koning (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Een koning
Afbeelding van Een koningToon afbeelding van titelpagina van Een koning

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.77 MB)

Scans (10.05 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.28 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Een koning

(1924)–Arij Prins–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 131]
[p. 131]

Een executie.

IN de verte, aan den mond van de rivier, lag de oude stad, beheerscht door een donker kasteel, hoog gebouwd op een kalkgrauwe rots, die gevormd was als een gedrochtelijke mensche-romp, met dreigend vooruitstekenden buik, welke de aarde raakte, en zakborsten, waaruit het heraldieke groen van eenige denneboomen opwies.

Een lucht zonder wolken, om den horizont van melankolieke bleekheid, bijna kleurloos, en hooger-op somber, gelijk-blauw, alsof er geen zon achter stond, tintte den stroom tot fijn staal, waarin de tallooze torens met hunne koperen spitsen, ver-groend door het weder, de plombe bastions met getande kanteelen, en de vooroverhellende smalle huizen met hunnes teil-oploopende, blauw-bepande daken neer-spiegelden met grijze onvolkomenheid, als afbrokkelende ruïenen.

Op het brakke water dreven schepen, gebouwd als chineesche jonken met den zwakken stroom mede, en lieten hunne grove netten over den bodem der rivier slepen. Zij waren van donker-bruin, bijna-zwart hout, glanzend als de huid van een neger. Een enorm zeil klapperde tegen den mast, en aan den kromgebogen, hoog oploopenden voorsteven was het beschilderde uit hout gesneden beeld van den schutspatroon, meest met blauwen mantel en gevouwen handen, aangebracht.

Zilverwitte visschen staken hunne stompe bekken tusschen de hartvormige blaâren van waterplanten uit, en sloegen het nat met hunne glinsterende staartvinnen omhoog; verdroogd purperkleurig zeegras lag op het strand in vreemd slangvor-

[pagina 132]
[p. 132]

mige figuren rond droog-poedergrijze rotsblokken, en met iederen golfslag werd de oever op sommige plaatsen licht violet gekleurd door stervende kwallen, wier hart, gevormd als de blaâren van een viooltje, in de paddestoelen van gelatine verbleekte.

Tot dicht aan het water stonden de pijnboomen, die langs een heuvelrij opliepen. Hoog in de lucht wiegelden hunne grijsachtig groene bladerpruiken, en tusschen de rood-roestige stammen, slank als palmen, liepen op een tapijt van mat-paarse bloemen enkele herten. Zij waren spierwit, en hadden zware geweijen, vertakt als knoestige eikeboomen. En het suizen der wind werd gestoord door het schuifelen der pooten in opgehoopte dorre blaâren.

Maar eensklaps lichtten de grazende dieren verschrikt hunne koppen op, peilden met de zachte bruine oogen de duisternis onder het groen, en vluchtten snel weg langs het strand. Kromgebekte zeevogels, wit als onbezoedelde sneeuw, staakten hun schommelende wandeling te midden van het aangespoelde om krijschend weg te vliegen, en zelfs de visschen doken onder, aan den waterspiegel een kleinen maalstroom achterlatend.

Het droge hout kraakte, en op een groot geelbruin ros, met opgerolden staart, bestrikt met zijden linten, kwam een ridder te voorschijn. Hij was van het hoofd tot de voeten geharnast, en het vooruitstekende half-geopende vizier van zijn platten helm geleek op den opengesperden bek van éen dier fantastiesche gedrochten-half vogel, half mensch - in grijzen steen op den omgang van oude kerktorens uitgehouwen.

De voethooge ruiker van roode pluimen, die het ijzer kroonde, scheen in het donkergroene floers

[pagina 133]
[p. 133]

van de boomen een bonte tropiesche vogel, en als dwaallichtjes tusschen de struiken schitterden gouden sterretjes op de rouwzwarte hoze, waarmede zijn paard tot op de hoeven behangen was.

Achter hem, tusschen een comprachico met hoog-gewelfde borst als van een vrouw, in een engsluitend roomwit kostuum, beteekend met botergele slangen, zich in bochten wringend, en tusschen een man in het oranje, op wiens langgevlochten haar een platte hoed, gevormd als een teljoor, ging eene vrouw, bijna nog een kind. Zij was blank als een leukopaath, en om de afloopende ranke schouders hing een gescheurde grijze mantel over een goudkleurig onderkleed met groene anjelieren bestikt. Haar zwakke licht-roode oogen sidderden in het licht onder een hooge tartarenmuts van zwarte wol, die op het zijdeachtige haar waggelde, en de stijve, spitse vingers, die groot uit de enge mouwen schenen, draaiden een rozenkrans langzaam rond. Zij ging moeijelijk als had zij pijnlijke voeten, en de mannen duwden haar voort.

Men ging tot bij het water, en de ridder sprak eenige woorden tot den witten comprachico, wiens neus opengespleten was, als die van een doghond - en zijn stem klonk vreemd, gesmoord van onder het ijzer.

De verminkte greep daarop de vrouw aan, deed haar mantel af, en stroopte het onderkleed woest omlaag - en de ridder zag dit aan, streng onbewegelijk als de koperen figuur op een grafzerk.

Hare borsten, die klein en jongensachtig, met rosé spleetjes in de toppen, werden geheel ontbloot, doch

[pagina 134]
[p. 134]

het kwam niet in haar op uit schaamte de armen tegen het blanke, fijn beaderde lichaam te kruisen. Zij was als in een droom boven alles verheven, ongevoelig voor smart, onverschillig voor de blikken der mannen. Haar arm lichaam was als verlaten, en oneindig hoog boven de stof zweefde de geest. Haar oogen weenden niet meer, en staarden, wijd geopend, strak voor zich uit, als zagen zij reeds datgene wat nog nooit een mensch heeft aanschouwd, en het scheen haar alsof zij zich niet meer op de aarde bewoog, toen de comprachico haar tot aan den waterkant bracht.

De man in het oranje, wiens beenige kop, overtrokken door geel trommelvel volplooijen, geleek op Botticelli's portret van Giuliano de Medici, stond naast haar, leunend op een groot slagzwaard, en duwde haar terneder op de knieën.

Met neergeslagen loenschen blik zag hij toen op haar af, en een krampachtige stijve plooi kwam om zijn mondhoeken, als bij menschen die een groote krachtinspanning moeten doen.

Instinctmatig sloot zij de oogen, en drukte de teêre handen plat tegen elkaâr. Haar lippen prevelden, en een oogenblik leefde zij als een uitgaand lampje in een onmetelijke duisternis.

De beul vatte het zwaard met de beide handen aan, zette zich schrap, en het lemmet trok bliksemsnel een onvolkomen glinsterenden boog.

De romp viel voorover met uitgespreide handen, waarop het bloed uit de halsaderen als uit een gieter spoot.

Het hoofd rolde al draaijend in het water, zonk, kwam weder boven, en de man in het oranje zag

[pagina 135]
[p. 135]

het bleek-grauwe gelaat, de half gebroken oogen en de stijf geopende mond in een krans van bloed-rimpels, die zich in den doodsluijer van het haar verwarden, langhaam in de groenige diepte verdwijnen.

 

September i888.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken