Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Die navolginghe Christi (1958)

Informatie terzijde

Titelpagina van Die navolginghe Christi
Afbeelding van Die navolginghe ChristiToon afbeelding van titelpagina van Die navolginghe Christi

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.73 MB)

Scans (10.56 MB)

ebook (2.90 MB)

XML (0.33 MB)

tekstbestand






Editeur

A. van Elslander



Genre

proza

Subgenre

non-fictie/theologie
limburg


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Die navolginghe Christi

(1958)–Jan Pelgrum Pullen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 97]
[p. 97]

Aantekeningen

2duchden: lees: duechden.
3dat2: opdat.
5ons... afgaen ende wtgaen: afstand doen van onszelf en onszelf verloochenen.
11al: alles.
15seet: zegt.
18godtlijck: van God vervuld.
21in Godt begrepen: in God bevangen, besloten, opgenomen, van God vervuld.
‘Vader, ick wil...’: Joh. 12, 26 -.
24daer: op de plaats waar.
25‘Heer, wat sal ick doen...’: Math. 19, 16-; Marc. 10, 17-; Luc. 18, 18 -.
26dat: opdat.
29beminen: lees: beminnen.
30daer...in: waarin.
34eest: is het, gebeurt het.
gebruijken: genieten.
42niets niet: helemaal niets.
43wesen: vergoddelijkt leven dat zich in het mystieke wezen van de ziel afspeelt en in den grond van de krachten passief wordt ondergaan.
49weselijck begrepen: wezenlijk besloten.
50muegen: kunnen.
51weselijck: in de mystieke ervaring.
59dat: zodat.
63dan: maar.
67ons... aennemen: eigenzoekerig ons toeëigenen of op ons nemen.
73sus: aldus.
91vervolgen: volbrengen, uitoefenen.
96volhertdich: volhardend.
102alle wesen weselijck: wezenlijk alles.
107in eenicheijt des Heijligen Geests: in de eenheid van den H. Geest.

Cap. Nr. 1.

2godtlijck: in den zin van de mystieke vereenzelviging.
5verbeelden: vervullen, erin opgaan, zich erin verdiepen.
8dat1: hetgeen.
aengrijpen: aanvatten.
9v... waer nemen: in acht nemen.
14v... laten: uzelf verloochenen.
16mach: kan.
22al: lees: als.
oot: ooit.
[pagina 98]
[p. 98]
24op Hem: over Hem.
28werden: worden.
30gelijck: onbewogen, mystiek gelijkmoedig.
34formeloos: wijzeloos.
36vercuelinghe: verkoeling, verfrissing.
40lijden dat noch wijs noch gront en heeft: het lijden van den mystieken nacht.
46niet: niets.
sueken: zoeken.
50ledich: niet met het aardse vervuld, boven het aardse verheven.
51in al ouer al: in alles, overal.
laet v Godt gebruijcken: laat God met u doen.
52oeffenen: het Latijn exercere: bewerken, op de proef stellen.
63hij gaet dan: tenzij hij ga.
71‘die geen sund gedaen heeft...’: I Petr. 2, 21-.
sund: zonde.
77dichten: uitdenken, mhd. tiften.
85verniet: vernietigd, als niets geacht.
87v: uw.

Cap. Nr. 2.

11bekende: erkende.
22wesen: doenwijze.
24dan: maar.
30swaerlijck: zwaar, erg, bezwarend, drukkend.
35Dathan ende Abiron: stonden met Core op tegen Mozes en werden tot straf door de aarde verslonden; zie: Numeri 16.
36erd: aarde.
heeft haer op gedaen: heeft zich geopend.
39onneren: oneer.
versmaetheijt: smaad, hoon, krenking.
44ordinancie: ordonnantie, verordening, voorschrift.
48sus: aldus.
55beginsel: begin.
59kalde: koude.
60worden: werden.
62haeren sackken: zakken van haar als boetekleed.
63dan: want.
64in dat om dat: lees: ende om dat, ofwel: in dat om dat: daarom.
71begrepen: opgenomen.
79Hem seluen begrijpen ende voldoen: God zelf zich u in Zich opnemen en voor u voldoen.
80geenicht: verenigd.
81opricht: richt op, herstelt, maakt goed.
al: alles.
82dan: maar.
83custen: zouden kunnen.
94gelaetenheijt: gelatenheid.
[pagina 99]
[p. 99]
95dorden: derden.
99‘daer ick ben...’: Joh. 12, 26 -.
115niet: niets.
117werckten: werkte.
118ist noch godtlijck: is het, op mystieke wijze, in dezen toestand van gelatenheid, iets van Christus.
120werden godtlijck: op de wijze van deze mystieke vereenzelviging.
121sunder haer seluer: door passieve, mystieke ingestortheid.

Cap. Nr. 3.

2‘leert van Mij...’: Math. 11, 29 -.
12ootmoedighe wijsen: niet nader te bepalen ootmoedige handelingen.
14habijt: uitwendig voorkomen, uiterlijk.
24gescheijden... van v seluen: onthecht van uzelf, zodat gij voor uzelf niets zijt.
29vijnt: vindt.
niet: niets.
38lichttelijck: licht, gemakkelijk.
42wart: werd.
47niet: niets.
49die1: iemand die.
57ghewercken: uitoefenen, tot stand brengen, verrichten, volbrengen, doen.
61als: zoals, gelijk.
82dat: zodat.
84hij bevijnt dan: tenzij wanneer hij vaststelt.
88godtlijck: hier en in het volgende: godgelijkend.
99dan: maar.
begrijp: haar werkende uitoefening.
100dan: maar.
begrepen: in haar opgenomen zijn, in de goddelijke werking.
104weselijck wart: passief ervaren werd.
dit was haer wesen: haar diepste zielshouding.
105hier in hadt sij haer wesen weselijck: zo was ze met den grond van haar ziel in het goddelijk Wezen gevestigd, op mystieke wijze met God vereenzelvigd.
107verhochden: verblijdde, verheugde.
111cost: kon.
werdicheijt: eer, eerbied.
114ginck Cristo hier in het naest: volgde Hem het dichtst bij.
118tijt: het aardse leven in tegenstelling met de eeuwigheid.
120ontsuncken: onttogen, onttrokken.
121ontwesent in Godt: op mystieke wijze in God omgevormd.
geschapenheijt: haar geschapen krachten en werking.
122wesen: mystieke ontvankelijkheid in den grond der ziel.
125pleechden: uitoefende, verrichtte.
126minnen2: lees: Minnen.
128weselijck: op mystiek passieve wijze.
129hogen: toenemen in heerlijkheid.
[pagina 100]
[p. 100]
139nederheijt: ootmoed.
aflaten: ophouden, uitscheiden.
140tot dat ghij bebt die ootmoedicheijt, weselijck: totdat ge den ootmoed boven actieve beoefening passief ingestort ervaart.

Cap. Nr. 4.

4begrijp: bereik.
9weselijck: met den grond van de ziel.
12sus: aldus, op die wijze.
15dragen: meedelen, er openbaarheid aan geven.
23weselijck: in wezen.
25ongelatenheijt: onlijdzaamheid, het niet bestand zijn tegen leed of tegenspoed.
33geestelijck: geestelijk levende, vroom, godvruchtig.
35onttogen: onttrokken, weggenomen.
35gelijck: onbewogen, mystiek gelijkmoedig.
36dan: maar.
39blootheijt haers gebruijcks: het beroofd zijn van de goddelijke liefde.
41proeven: beproeven, op de proef stellen.
43voorcomende gracie: vrijwillige of zonder enige verplichting aangeboden genade die, zonder dat een daad van de mensen voorafging, begonnen is de mensheid te zoeken en te beweldadigen.
49dan: maar.
50weer: ware.
53onberuert: onberoerd, niet bewogen.
67openbaer: duidelijk.
68qualijck: slecht.
72dan: maar.
73hier van: hierom.
78‘vrient, waer toe sijt ghij gecomen...’: Math. 26, 50 -.
81sprack: sprak hij.
‘Vader, vergeeft haer...’: Luc. 23, 34 -.
84vrijheijt: edelmoedigheid, mildheid, grootmoedigheid.
soetticheijt: vriendelijkheid, goedertierenheid, beminnelijkheid, minzaamheid, zachtheid van gemoed.
89sterren: staren.
94v... waernemen: op uzelf letten, aan uw heiligmaking arbeiden; wat verder uitgelegd in: ‘dan moet ghij oock toe sien...’.
108weselijck: in den grond.
111middel: hulpmiddel tot Godsvereniging.
113proeue: beproeving.
115dat: opdat.
124stichticheijt: stichting.

Cap. Nr. 5.

8dan: maar.
[pagina 101]
[p. 101]
12muegen: kunnen.
13sachtmoedicheijt: lijdzaamheid.
15oprichten: verhief.
17onlijdelijck: niet vatbaar voor lijden.
21hem: zichzelf.
22opgetogen: opgetrokken.
30voorcomen: voor den geest komen.
32hem... verbelden: zich zinnelijke voorstellingen maken, erin opgaan, er zich in verdiepen, er zich door benadelen of schaden.
35ledich staen: zich niet eigenzoekerig toeëigenen.
39blootheijt: onthechting.
43dan: maar.
47noch: nog verder.
49godtlijcker wercken: nog meer als passief bewogen door God.
57hem... versincken: zich houden in zijn eigen nietigheid tegenover God.
58hem... verliesen: aan zichzelf verzaken.
60ghewesent: als in zijn grond bevestigd.
65begrijpen: vatten.
69opganck: opstijging tot God.
73begrijpelijck: vatbaar, te omvatten.

Cap. Nr. 6.

3dan: want.
4grondelijck: tot den grond toe, volkomen, helemaal, geheel en al, door en door.
weselijck: grondig.
21mach: kan.
23ie: ooit.
45begrepen: opgenomen.
49worp: wierp.
50torment: pijniging, foltering, kwelling des geestes.
waerachtich: waar.
51gelaeten: onderworpen.
52mach: kan.
62dan: want.
wtganck: uit zichzelf.
63dan: maar.
68worden: woorden.
74contempleren: zich aan godsdienstige bespiegelingen overgeven.
81daer... in: waarin.
82dan: maar.
84dan: want.
86gelijck: onbewogen, mystiek gelijkmoedig.
geheel: geestelijk verzameld.
95dan: maar.
99stichten: instellen, in praktijk brengen.
100dan: want.
[pagina 102]
[p. 102]
101begrepen: gevat, bereikt.
102dan: maar.
105sijn werck waer een wesen: zijn natuurlijke zielswerking zou eminent in den mystieken zielstoestand zijn opgenomen.
114godtlijcker wtwerckt: meer het werktuig is van God in zijn werk.

Cap. Nr. 7.

9‘Vaeder, niet mijnen wil...’: Luc. 22, 42-.
dan: maar.
11eigen sueckelijckheijt: het zoeken van zichzelf, het bedoelen van eigen eer en voordeel, zelfzucht.
desen wtganck: dit den rug toekeren aan ons eigen zelf.
14in sien: blik naar binnen.
16op een nieeu: opnieuw.
19sus: anders; het Duitse sonst.
21hem seluen... wijken: afstand doen van zichzelf.
23werckelijckheijt: werkzaamheid.
dan: maar.
26sueken: zoeken.
27hem berueren: aangedaan, geschokt, bewogen worden.
28sus: aldus.
35dan: want.
39ledich: onthecht.
was: versta: naar de mensheid.
43selfs heijt: iemands wezen of persoonlijkheid.
45dan: maar.
49dat enich Een: namelijk: God.
55niets niet: versta: op Godgevallige wijze.
60menichuuldich: met allerlei wereldse zaken vervuld, het druk hebbend met de wereld.
79Saetmen: lees: Staetmen.
soe en ist: dan is het.
80dan: want.
81moet: moet het.
84en ist niet: althans niet op Godgevallige wijze.
86in dat Een begrepen: in God verslonden.
88eenicheijt int Een: het een-zijn met en in het Ene.
91dan: maar.
94hij sij: tenzij wanneer hij.
95gheenicht: een geworden.
102dan: maar.
106wtgedreuen: ertoe gebracht.
109Godt daer in waernemen: God niet uit het oog verliezen, het oog op God richten.
129blootheijt: onthechting.
134in Sijn wesen verwesent: in Zijn wezen mystiek opgenomen.
140niet: niets.
[pagina 103]
[p. 103]
150dat boeck van dat leuen ons Heren: een niet teruggevonden tractaat van P. Pullen.
151wesen: doenwijze.
ontwesent: op mystieke wijze omgevormd.
155laet: overlaat.
159dan: want.

Cap. Nr. 8.

12aerbeijden: zich moeite geven, zich inspannen.
13geraeken: verkrijgen, verwerven.
14gebruijken: genieten.
sulken: zulk een.
15daer die weselijck is: waar ze, in den grond van de krachten, passief wordt ondergaan.
16mach: kan.
22aerbeijt: moeite, last.
swaerheijt: leed, nadeel, verdriet, moeilijkheid.
25die Heijlige Amelberch: waarschijnlijk is hier bedoeld de Heilige die in de VIIIe eeuw leefde. Ze werd te Munsterbilsen begraven. Haar stoffelijk overschot werd in 870 naar Gent overgebracht. Feestdag 10 juli. Vooral te Temse vereerd. Zie onder meer: G. Celis, Volkskundige Kalender voor het Vlaamsche Land, Gent, 1923, bladz. 218 -.
38periculen: gevaren.
41sunderling: bijzonder.
51die: denkelijk een slechte oplossing voor dat.
voorquam: voorkwam; Latijn: praevenire.
54verborgelijck: op verborgen wijze.
55weselijck: in den grond van de ziel.
56sonder onderlaet: zonder ophouden, onafgebroken.
62stilheijt: stilte, rust, kalmte.
65Sijn werck in hem hebben: hem mystiek begenadigen.
70nae: naar.
74inwercken: de mystieke werking van den geest van God op het gemoed van den mens.
77gelaeten: aan God overgelaten.
87gevallen: bevallen, aangenaam zijn, behagen.
101aen en neem: eigenzoekelijk toeschrijve.
105weselijck: in den grond.
114solde: zou.
130niet: niets.
mit: mede.
134weselijck: wezenlijk, in den mystieken grond ervan.
135begrijpt: vat op mystieke wijze.
in Sijnen wesen weselijck: in Zijn goddelijk Wezen wezenlijk.
139dan: maar.
142weselijck: in zijn Wezen zelf.
149ontgeest: mystiek verheven boven zichzelf.
[pagina 104]
[p. 104]
152weselijckheijt: mystieke grond.

Cap. Nr. 9.

4aengaen: betreffen.
8dat: opdat.
9dan: maar.
17sunderlinge: bepaaldelijk, speciaal.
18keeren: zich wenden tot, zich richten naar.
22wonderlijck: op wonderlijke wijze.
25begrepen: opgenomen.
42als dat: omdat.
43dan: maar.
47Dat; dan, in den zin van maar, zou een duidelijker zin geven.
50Hem seluer van Hem seluen als Hem seluen: zichzelf door zichzelf als zichzelf.
59dan: maar.
61weselijck: in zijn Wezen.
66int naeuolgende boeck: een niet teruggevonden tractaat van P. Pullen, waarin een hoofdstuk voorkwam ‘van der minnen Christi’.
68wtuloeijen: het krachtig zich naar buiten openbaren van de goddelijke liefde.
71onwandelbaer: niet aan verandering onderhevig.
75reuerencie: verering, eerbetoon, eerbied.
82geraeken: erin slagen te bereiken, verkrijgen, verwerven.
vremde waerom: beweegredenen die met God niets te maken hebben.
83dan: maar.
88deuoeter: toegewijder.
93eijndt: doel.
97dan: maar.
99verbeelden: erin opgaan, zich erin verdiepen.
106dueruloeijt: doorstroomd, vervuld.
110wercklijckheijt: gewone werking van de zielekrachten.
dan: maar.
bewerckt: passief begenadigd.
120is: lees: is het.
ouer: boven.
126dan: maar.
overgeset: overgebracht op mystieke wijze.
128leuendich: levend.
133veruloeten: weggesmolten, door geestelijke liefde verteerd of verslonden.

Cap. Nr. 10.

4vorderen: bevorderen.
10Beda: Heilige, Benedictijn, Kerkleraar en geleerde, geboren in 673 of 674 in Northumberland en overleden op 26 mei 735 in het klooster te Yarrow. Feestdag 27 mei. Schreef werken over kerkgeschiedenis en politieke geschiedenis, cosmologie, chronologie en rekenkunde.
[pagina 105]
[p. 105]
12aerbeijden: zich inspannen.
13H. Gregorius: Kerkleraar, geboren c. 540 te Rome, Paus den 3en september 590, overleden op 12 maart 604. Feestdag 12 maart. Zijn talrijke geschriften hebben een diepgaande invloed uitgeoefend op het Middeleeuwse geestesleven.
21stueren: sturen, richten, brengen naar.
31al: allen.
40‘vermaledijt sijn sij...’: Psalm 119 (Vulgaat 118), 21.
42weer: ware.
55hem: lees: hen.
57lijftelijck: wat het lichaam betreft, met het lichaam.
67om: ter wille van, voor.
74genoemen: genomen.
86een: lees: en.
87dan: maar.
93geoordieneert: geordend, gericht.
102begrijpen: aangrijpen, aanvatten.
104dan: maar.
105wtgekeert: met zijn gedachten naar het uitwendige, naar de hem omringende wereld gekeerd.
118gescheijnt: geschonden, onteerd, bevlekt, bezoedeld.
122jammer bedrijuen: weeklagen.
128spijt: hoon, krenking.
134hem seluer waecht: verwacht, er op verdacht is.
138hem... onthouden: zich onthouden, zich bedwingen, iets kunnen nalaten.
149straffen: laken, berispen.
151niet: niets.
152begeerden: begeerde.
156van: door.
158sulken: zulk een.
177opval: wederwaardigheden, vijandelijke bejegening.
179dat: wat.
186liefhebbers: minnaars, vrienden.
187dan: want.
194dan: want.
201al: alles.
206wijt: ver.
212dan: maar.
215nieu maer: nieuwsje.
219wij2: tenzij wanneer wij.
235mach: zou.
246dan: maar.
260vermenichuuldicht: verstrooid.
dan: maar.
262te vooren geuen: aan God overgeven.
264dan: want.
271veruolgenisse: vervolging.
273daer... in: waarin.
[pagina 106]
[p. 106]
286dan: maar.
haeren schaede: het zedelijk nadeel dat de mensen zich door de zonde berokkenen.

Cap. Nr. 11.

13staedich: bestendig, aanhoudend.
28sus: aldus.
35werdicheijt: waarde, voortreffelijkheid.
46beuest: bevestigd, versterkt.
54kentenisse: kennis.
55volcomen: volmaakt, heilig.
63‘wij dancken Godt...’;: I Thess. 1, 2 -.
65‘wij dancken Godt...’: Coloss. 1, 3 -.
78‘biddet stadich inden geest...’: Ephes. 6, 18 -.
79geduericheijt: volharding, standvastigheid.
80‘biddet sonder onderlaet...’: I Thess. 5, vers 17.
82‘sijt wijs ende waeckt...’: I Petrus, 5, 8 -.
90voorcomen: voor den geest komen.
94belden: beelden, voorstellingen.
wijsen: bepaaldheden.
97falieeren: aan zichzelf onttrokken worden.
98gebruijckelijcke enicheijt: zalige vereniging.
101dan: want.
102door ende ouergegaen: afstand gedaan van zichzelf.
103liggende ende ruerent: roerende en onroerende goederen, dus al wat ze bezaten.
113eenicheijt: Godsvereniging.
114in een wesen weselijck: in mystieke vereenzelviging.
117vruchtbaer: geestelijke vruchten dragend, heilzaam.
119al: alles.
127daer: waar.
129‘ick seg v...’: Joh. 16, 23 -.
135volstandich: volhardend, standvastig.
136afstaen: nalaten, er mede ophouden, uitscheiden.
139‘ist dat iemand...’: Jac. 1, 5 -.
140verwijten: verwijt doen.
143‘dat stadich gebet...’: Jac. 5, 16 -.
154Onser Lieuer Vrouwen Broederschap: godsdienstige gilde ter ere van de H. Maagd. Waarschijnlijk zal P. Pullen hierbij gedacht hebben aan het Illustre Lieve-Vrouwebroederschap te 's-Hertogenbosch, waarvan de statuten in 1318 werden goedgekeurd.
155Broederschap van den soeten Noem Jesus: godsdienstige gilde, ingericht om de verering te bevorderen van den H. Naam van Jezus, een devotie die reeds van de XIVe eeuw af algemeen verspreid was.
156Broederschap van der Coorden: waarschijnlijk is hier bedoeld de broederschap van den gordel van den H. Franciscus, die den 19en november 1585 door Paus Sixtus V erkend werd.
[pagina 107]
[p. 107]
160dan: maar.
161meijnunge: wil, het richten van onze gedachten op iets.
werckinge: daden, verrichtingen.
beseten: in beslag genomen door.
162gront: binnenste.
164dat hem vermiddelt: wat zijn onmiddellijk opgaan in God belemmert.
169doen... genoch: voldoen.
170wijsen: gewoonten, gebruiken.
172besprongen: besprenkeld.
201vermennichuuldighen: verstrooien.
205vloeij: vluchtte.
213gebreckelijckheijt: onvolkomenheid, onvolmaaktheid.
221dan: want.
223ons... wtgeuen: onszelf verloochenen.
236dan: want.
237subtijl: sluw, listig.
schalck: arglistig.
259ouer brenghen: doorbrengen.
276ancxtelijck: benauwend, pijnlijk.
sorchlijck: bedenkelijk, kommervol.
grouwelijck: afgrijselijk, afschuwelijk.
284leuendich: bezield.
smaecklijck: op geestelijk smakende wijze.
vruchtbaerlijck: vruchtbaar, vruchtdragend.
288toe gebrocht: doorgebracht.
300dan: maar.
301ongestadich: onstandvastig.
305heijmelijck: speciaal.
306naewandelinghe: achternalopen.
308te rugge setten: afzien van.

Cap. Nr. 12.

25naetuer: het gebied van den natuurlijken en zinnelijken mens, de natuurlijke aandrift.
31van: door.
soe veel: naar de maat.
36daer: waar.
38dan: maar.
44enicheijt: afzondering.
46daer Godt mensch is: waar Gods geest in een mens leeft.
67gheopenbaert...sijn: zich vertonen.
75verwachten: wachten, afwachten.
79dan: maar.
82Wij moeten een scharp op sien in ons hebben: de betekenis schijnt wel te zijn: wij moeten geen vooropgezette zelfzuchtige verkiezingen hebben; ‘ende’ is ofwel een kopiïstenfout en dus overbodig, ofwel ontbreekt iets na dit eerste ‘ende’; bijvoorbeeld: ‘en moet niet sijn’.
[pagina 108]
[p. 108]
86behanghen: verstrikt.
87wt keeren: zich met zijn gedachten wenden tot het uitwendige, de ons omringende wereld.
89dan: maar.
laeten: nalaten, er mee eindigen of ophouden.
94sunderling: in het bijzonder.
95onvolcomen menschen: onvolkomen mensen als wij.
117onledicheijt: bezigheid, aardse beslommeringen.
118Christo: hierna ontbreekt een werkwoord als ‘becummert waeren geweest’ of iets in dien zin.
128ghelijck: onbewogen, mystiek gelijkmoedig.
143eenicheijt: afzondering.
146eijghen: innig vertrouwd of verbonden, zeer dicht.
152ghenoch sijn: voldoen.
156dan: maar.
158vloijen: vluchtten.
dick: denk bij: wt in.
169dat Godt in ons ghewesent wort: in onzen mystieken wezensgrond gevestigd worde.
178doorformt: omgevormd, doorgedrongen.
179Hem ghewesent: mystiek gericht op Hem.
184opgelachten dienst: opgelegden dienst.

Cap. Nr. 13.

3gherackt: bereikt.
5middel: midden.
7‘Voor waer, seg ick v...’: Math. 18, 3 -.
12eenuuldicheijt: eenvoudigheid, oprechtheid van gemoed, onschuld.
13al: alles.
15dan: maar.
19Woe: hoe.
25ghij sijt: of gij zijt.
26onghemack: rampspoed, ellende, kommer, hachelijke omstandigheden.
27tribulacie: druk, bekommering.
34deuocie: devotiepractijken.
40fantasijen: droombeelden, hersenschimmen, zinnelijke voorstellingen.
43sorgen: vrezen.
67onvermenckt: onvermengd, zuiver, met niets anders vermengd.
73eldelste: lees: edelste.
80weselijck: wezenlijk.
85schouwen: schuwen.
95ghesicht: lees: ghesticht: gebouw.
96bloetlijck: enkel.
104oeffenen: in contact zijn met, bejegenen.
114wonderlijcke ende dan: lees den wonderlijcke(n) ende, of: dan wonderlijcke.
118opgheheuenheijt: een opgericht zijn.
128mit dat godtlijcke Wesen ouerwesent: op mystieke wijze in God omgevormd.
[pagina 109]
[p. 109]
129ouerstorten: overstroming.
139dan: maar.
144bewonden: omwonden, gewikkeld.
159cranckheijden: zwakheden.
ghemoeten: treffen.
185gheturbeert: in beroering gebracht, geschokt, ontroerd, bewogen, ontsteld.
186bekentelijck: bekend.
208berueren: beroeren.
218in haer seluen ontdaen: los van zichzelf.

Cap. Nr. 14.

5‘soe is Jesus Onse Heer ock ghecomen...’: zie: Math. 3, 13 -.
7verboot: lees: verboot het: belette het hem.
22ons... onder boogen: ons onderwerpen, ons onderdanig betonen.
25want: omdat.
33roep: roeping.
34dan: want.
39vortganck: geestelijke vorderingen, vooruitgang in heiligmaking.
49dat ons: hetgeen ons.
57ontworden: onttrokken worden aan onze zelfheid.
62door Hem ende in Hem wercken: het werktuig zijn van God.
66glorioos: gezaligd, zalig.
67begrepen sijn: opgenomen zijn.
72machtich: in staat tot iets of om iets te doen.
80‘wie de Kerck niet en hoort...’: Math. 18, 17 -.
88beleuen: naleven, in beoefening brengen in zijn leven, zijn handel en wandel openbaren, betrachten.
89dan: want.
105min: minne, liefde.
mack: maakt.
109‘Mijn jock is soet...’: Math. 11, 30 -.
116dan: maar.
weesen: grond.
126ordinghe: verordeningen, geboden.
142daer: dank bij: wij.
155werckelijckheijt: werkzaamheid, het zich bezighouden met aardse uitwendige dingen.
160beuoelijckheijt: tastbaarheid.
166ontwesent: aan onszelf onttrokken.
174‘wie Mij lief heeft...’: Joh. 14, 23 -.
worden: woorden.
176‘wie Mijne gheboden heeft...’: Joh. 14, 21 -.
190dan: maar.
191bekenen: lees: bekennen.
197slecht: eenvoudig.
[pagina 110]
[p. 110]

Cap. Nr. 15.

4bestandicheijt: bestendigheid.
10dan: maar.
16dat: opdat.
20al: helemaal, volkomen.
45ghelijck: onbewogen, mystiek, gelijkmoedig.
47sich toe draecht: gebeurt, omgaat.
51voorcomen: overkomen.
52wercklijck: tastbaar.
56wtuloet: uitvloeit.
57begrepen: omvangen, opgenomen.
58opvallen: overkomen.
59ontsetten: in de war brengen, op een andere plaats brengen.
75‘wie in Mij ghelooft...’: Joh. 11, 25 -.
79‘voorwaer, voorwaer, ick seg v...’: Joh. 6, 47 -.
82waerachtich: betrouwbaar, geloofwaardig, trouw.
toesegghen: beloften.
‘Ick sal bij v blijuen...’: Joh. 14, 18 -.
85stantaftich: standvastig, volhardend.
98voorgheworpen: voorgehouden.
107dan: maar.
112ontblijuen: te kort schieten, in gebreke blijven.
kuntd: kond.
117starren: staren.
121sterren: starren, staren.
128sonder onderlaet: zonder ophouden, voortdurend.
137in lichtten: het doordringen van het goddelijk licht in het menselijk gemoed.
152wesen: doenwijze, houding.
156van Godt... bewracht wort: de inwerking van God ervaart.
159onbruert: lees: onberuert.
160alleijndt: ellende, rampspoed.

Cap. Nr. 16.

3van: door.
5heijmelijck: in vertrouwen.
sacht: zei.
‘siet, wij climmen op te Jerusalem...’: Marc. 10, 33 -.
21soe: op een zulkdanige manier.
22soe: wanneer.
24bespijinghe: bespuwing.
44aerbeijt: moeite, last.
47aensien: letten op, in het oog hebben.
49naetuerlijck: eigen.
53dan: maar.
57aengrijpen: op zich nemen, aanvatten, tot zich nemen.
66wart haer een wesen: was met hen vereenzelvigd in hun diepsten grond.
[pagina 111]
[p. 111]
86al: lees: als.
90opdoen: toegankelijk maken, duidelijk maken.
95begrijpen: vatten op mystieke wijze.
aenvanckt: grijpt aan, op zich neemt.
102die: hij die.
106treckt... aen: krijgt, ontvangt.
110ghelijckheijt: mystieke gelijkmoedigheid.
112gheenuuldicht: eenvoudig gemaakt.
113ghewesent: mystiek gegrondvast.
115aenghedoen: lees: aanghedaen.
116eenuuldicheijt: eenvoudigheid.
120ingheleyt: binnengebracht.
121door gaen: doordrongen, vervuld.
133vurchtbaerlijck: waarschijnlijk te lezen: vruchtbaerlijck.

Cap. Nr. 17.

5ghelijck oft: alsof.
12dat, dat: dat, indien dat.
25middel: een zaak die belemmerend tussenbeide komt.
26ouermidts: wegens.
28persse: kwelling, angst, benauwdheid.
36bestoppen: sluiten, dicht maken.
39gelaetenheijt: verlatenheid.
57toeleiden: ergens heen brengen of voeren.
66duijsterheijt: duisternis.
69ouersetten: overbrengen.
73sus: zodanig.
74haer: lees: daer.
75aennemelijckheijt: geneigdheid om zich iets aan te trekken.
76wtghericht: tot stand gebracht.
90haer laet Godt: haar aan God overlaat.
92breetheijt: breedte.
97dan: maar.
103begrijpt: vat op mystieke wijze.
113inkeren: zich inwendig richten tot God.
117vervloeten: weggesmolten, verteerd, verslonden.
120afghevlooten: onthecht.
121onderwinden: zich bemoeien met iets, zich inlaten met iets.

Cap. Nr. 18.

4onsinnich: waanzinnig.
7opghedaen: geopend.
dan: maar.
8gheboocht: gebogen.
11naem: nam.
21ontuallen: onttrokken.
24gheenicht: één worden.
[pagina 112]
[p. 112]
27beruerte: gemoedsbeweging.
37kundt houden: hierna zijn waarschijnlijk enkele woorden weggevallen.
46dan: maar.
49verhengen: gehengen, gedogen, toelaten.
55koren: verkozen.
60dan: maar.
70dan: maar.
72verbenckt: toelaat.
74ghelijck staen: mystieke gelijkmoedigheid.
86ghemoet: gemoedstoestand.
90verloorrenheijt: het kwijt zijn.
91toecomst: komst.
93ingheset: ingenomen.
98eenuuldicheijt des gheschapen wesens: de eenvoud van de loutere geschapenheid.
109ontworden: te niet gaan, in een anderen toestand overgaan.
115voorkomenheijt: welwillende bejegening.
121sonder aennemen ws selfs: van uzelf onthecht.
123dan2: maar.

Cap. Nr. 19.

2‘volcht Mij nae...’: Joh. 21, 19 -.
3opuerstandenisse: opstanding, verrijzenis.
5ouergheformt: gelijk geworden aan, een geworden.
18leuendich: levend.
27dan: maar.
60dan: maar.
63aenghegreepen: begonnen, ondernomen.
67toe staen: naar staan.
69verteeren: te niet doen, vernietigen.
71wtdrucken: uitbeelden.
100ghebruijcken: genieten.
101eijgenschap: eigenliefde.
104weer: zou zijn.
111dan: maar.
117ouer weselijck: boven het wezen van den mens in God verheven.
118toegheleet: toegevoegd.
133dan: maar.
144ghelaeten: verlaten.
147hem... wtghegaen sijn gheweest: zichzelf verloochend hebben.
158dan: want.
169daer: waar.
175opnemen: zich iemand aantrekken.
dan: want.
182gheelheijt: het één geheel vormen met een ander.
183dan: want.
199boexken van dat hemelsche leuen, ende hoe dat leuen een wesen is in Godt: een niet teruggevonden tractaat van P. Pullen.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken