Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Martin, Jocko en Flapoor (1924)

Informatie terzijde

Titelpagina van Martin, Jocko en Flapoor
Afbeelding van Martin, Jocko en FlapoorToon afbeelding van titelpagina van Martin, Jocko en Flapoor

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.31 MB)

Scans (44.18 MB)

XML (0.05 MB)

tekstbestand






Vertaler

D. A. Poldermans



Genre

jeugdliteratuur

Subgenre

dierenverhaal/-epos
vertaling: Frans / Nederlands


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Martin, Jocko en Flapoor

(1924)–Benjamin Rabier–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 10]
[p. 10]

Tweede hoofdstuk.

Flapoor gaat mee. - Ze vinden een knapzak, waaruit Martin wijn drinkt. - De gevolgen van zijn gulzigheid blijven niet uit. - Hij beleeft allerlei avonturen.

Op weg naar den woonwagen ontdekte Jocko een klein wollen speelgoedhondje. Je weet wel, zoo'n beestje op wieltjes. Een kind uit de buurt had het daar zeker laten staan.

‘Kijk, Martin!’ riep de aap, ‘dat mormel lijkt wel een beetje op Flapoor. Nou krijg ik ineens een leuk idee. Ik neem dat rolbeestje op sleeptouw.’



illustratie

‘En dan neem ik jou op... ook op zoo'n zweeptouw,’ knorde de beer en daar ging de optocht.

Al spoedig bereikten ze den woonwagen. De heele familie Kaloski was uit. Flapoor zat bij zijn etensbord te dutten maar och, wat verheugde hij zich, toen hij zijn twee vrienden zoo onverwachts voor zich zag.

En Jocko en Martin waren ook in de wolken van blijdschap. Doch eindelijk riep Flapoor:

‘Maar onvoorzichtige jongens! Maakt maar gauw, dat je weg komt. Als de baas je ziet, ben je er allebei gloeiend aan!’

‘Weg? Zeker, we gaan, maar niet zonder jou. We sluiten een vriendschapsbond

illustratie

[pagina 11]
[p. 11]


illustratie

[pagina 12]
[p. 12]


illustratie

van drieën. Wat jij Martin!’

‘We snuiten den vriend van den hond in drieën!’ bauwde Martin deftig na!

Handig maakte Jocko den halsband los en... Flapoor was vrij.

In zijn plaats maakte de leuke aap het speelgoedhondje vast en toen er van door, jongens! Loop je niet, zoo heb je niet.

Flapoor voorop, dan Jocko en als nummer drie de sloffende beer.

Verbeeldt je de verbazing van het gezin Kaloski, toen ze thuis kwamen en op Flapoor's plaats dat mormel op wieltjes vonden.

Papa zette oogen op als theekopjes; Mama gaf een ijselijken kreet van schrik en zoontjelief gaapte met een mond zoo wijd als een oven.

Ze zwegen, maar Kaloski barstte eindelijk los:

‘Da's een gemeene streek! Het laatste overschotje van ons beestenspel is er nu ook van door en dat is nog niet mooi genoeg. Om ons te bespotten zetten ze er zoo'n prul van zeven stuivers voor in de plaats.

‘Vort, jou!’ En meteen kreeg het wollen rolbeestje een trap met zijn groote laars, dat het met een vaart van wat ben-je-me door de lucht schoot. Het vloog ten slotte over een tuinmuur en kwam pardoes terecht vlak bij 't hok van den hofhond.

Die keek gek op bij dat bezoek van een

illustratie

[pagina 13]
[p. 13]


illustratie

soortgenoot op rolletjes. Hij snuffelde en bromde doch kreeg geen antwoord.

‘Zoo'n stijve, houterige hark heb ik nog nooit gezien!’ blafte hij en trok nijdig aan zijn ketting. ‘Zeg toch eens wat! Zeg tenminste eens fatsoenlijk goeien dag, bevroren Dirk!’ Maar 't kleine wollen beestje zweeg, stom als een visch.

 

Wat gebeurde er intusschen met Jocko, Martin en Flapoor? Die waren, zoo hard ze konden, naar een naburig bosch geijld, in de hoop er iets van hun gading te vinden.

Eindelijk hielden ze stil aan den rand van een hooge rots. Ze keken er over en Jocko wreef zich de handen van pret, want daar beneden hing aan een boomtak een knapzak.



illustratie

[pagina 14]
[p. 14]


illustratie

‘Kijk eens!’ lachte Jocko. ‘Een knapzak! Die is voor ons!’

‘Die is voor ons!’ zei Martin likkebaardend. ‘Maar hoe krijgen we hem, dien hapzak.’

‘Da's niks,’ besliste de aap. ‘Jij pakt mij bij m'n staart en ik houd den zwieber van Flapoor vast. Snap je?’

‘En wie moet mijn staart dan vasthouden!’ vroeg Martin.

‘Wel niemand! Jij blijft hier boven. Begrepen? Hou vast dan en als ik roep: Klaar! dan trek je de heele zaak omhoog!’

Geen tien tellen later bengelde de dierenketting omlaag. Flapoor kon den riem juist met de tanden grijpen.

‘Klaar!’ riep Jocko en Martin palmde zijn twee vrienden met den buit naar boven.

‘Wat zeg je d'r van?’ vroeg de aap voldaan.

‘Ik zeg maar, wie niet sterk is, moet slim zijn.’

‘Dat zeg ik met je mee,’ zei Flapoor en Martin bromde:

‘Ik ook. Wie aan 't werk is, moet stil zijn.’

En beeroom wàs aan 't werk en hij was er stil bij ook. Terwijl de hond en de aap zich met de etenswaar bemoeiden, had hij de flesch te pakken gekregen. Heel handig

[pagina 15]
[p. 15]


illustratie

goot hij den inhoud in zijn keel en wonderlijk: hoe meer hij van den wijn dronk, hoe meer dorst hij kreeg. Hij dronk alles tot den laatsten druppel op, rees overend en waggelde weg met een paar lodderoogen, terwijl zijn twee vrienden, stom van verbazing naar zijn bespottelijke bewegingen zaten te kijken.

Martin, dronken van den wijn, slofte er zwaaiend van door. Hij kwam bij een dorpje terecht en dacht evenveel aan zijn vrienden, alsof hij ze nog nooit gezien had. Bij het eerste huisje van het dorp liep een kind te spelen met zoo'n rood kermis-ballonnetje, als je wel kent.

‘Hola!’ riep Martin. ‘Een ronde flesch met lekker spul aan een draadje. En 'k heb nèt zoo'n ergen dorst. Die komt goed van pas.’ En met zijn ruige pooten greep hij het ballonnetje. Het kind liet den draad los en zette het op een loopen naar zijn moeder. Die kreeg den beer ook in het oog en slaakte een kreet van ontzetting: ‘Een beer! Een beer!’

Maar al gilde het mensch ook als een jong varken, Martin trok er zich niets van aan. Hij draaide den ballon om en om en zocht naar den hals van zijn vreemde flesch.

Ten slotte zette hij er de nagels in en met een luiden slag barstte het ding uiteen.

‘Hu! Wa's dat?’ schreeuwde beeroom. ‘Wat een gemeene streek! Een ontplofbare flesch! Vort!’ En zonder dat hij het wonder kon verklaren, keerde hij zich om en sukkelde van het erf, nageblaft door

illustratie

[pagina 16]
[p. 16]


illustratie

den hond, terwijl het kind luid schreide om zijn verloren speelgoed.

Waggelend en zwaaiend vervolgde Martin zijn weg; bonkte hier tegen een boom, struikelde dáár over een grooten steen. Vlak bij den ingang van een kelder stond een kandelaar met een brandende kaars er in. De beer, die in staat was om een dorpstoren voor een blaker en de zon voor een geschuurden koperen ketel aan te zien, riep verbaasd:

‘Heden m'n tijd! Een ster vlak bij den grond en midden op den dag! Die is zeker van de lucht af komen vallen! Da's kras! En wat schittert zoo'n ding. Dat moet ik toch eens even van dichtbij bekijken.’

Sjokkend kwam Martin nader, maar keek helaas niet voor zijn pooten uit, want, bons, daar plofte hij voorover, struikelend over een grooten steen. Daar lag hij, languit, met zijn snoet in de kaarsvlam, die natuurlijk op slag uit was.

‘Au, au!’ kreet de beer. Kermend stond hij op met zijn verbranden snuit, waaraan de kaars bleef vastzitten.

‘Au! Wat brandt zoo'n ster verschrikkelijk!’ Heftig schudde hij zijn harigen kop, zoodat wèl de kaars van zijn neus vloog, maar een groote plak kaarsvet er aan kleefde. Scheel keek Martin naar zijn

[pagina 17]
[p. 17]


illustratie

bepleisterden neus, die in vuur en vlam stond.

‘Gevaarlijke dingen, zulke sterren! Gauw naar een water om mijn snuit wat àf te koelen!’ riep beeroom.

Hij liep, wat hij kon en kwam gelukkig gauw bij een plas, waarin hij zijn verbranden snuit dompelde. Dat deed hem goed. Zwaaiend vervolgde de gulzige slokop zijn pad.

Achter zijn huis zat een man op een bank rustig zijn pijpje te rooken. Daar zag hij opeens onzen Martin regelrecht op zich afkomen. Zoo'n viervoetige ruigjas was een vreemde verschijning.

De man schreeuwde het uit van angst

illustratie

[pagina 18]
[p. 18]


illustratie

en van schrik:

‘Een beer! Dieven! Brand! Help, help!’ en koos het hazenpad. In zijn verbouwereerdheid liet hij zijn lekker pijpje in den steek.

‘Wat een keel zet me zoo'n bange tweepooter op,’ bromde Martin. ‘Maar wa's dat? Zoo'n rook-ding had onze ouwe baas ook in zijn mond. Dat moet ik ook eens probeeren.’ Hij stak parmantig de brandende pijp in zijn muil en begon te rooken.

‘Da's lekker, zoo'n zuigrooker. 't Is de eerste keer van mijn leven en 't smaakt goed.’

Van welbehagen kneep de rookende menschenschrik zijn oogjes dicht. Maar hij wist niet wat een reeks van rampen zoo'n eerste pijp, óók voor een beer, na zich kan sleepen. Lees maar verder.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken