Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten
Afbeelding van GedichtenToon afbeelding van titelpagina van Gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.77 MB)

ebook (3.28 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten

(1906)–Hilda Ram–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 78]
[p. 78]

Haroen-al-Rasjids Dood

 
't Zwijgt alles stil in Haroens trotsch paleis.
 
Stom waren, stom als schimmen om hem henen,
 
Zijn woeste krijgers, 't hart ten prooi aan vrees
 
En rouw! Aan vrees?... Is hij 't niet, hij, de fel
 
Geduchte, de onverwinbre - gistren nog -
 
Die, machtloos neergehurkt, maar 't zwart gelaat
 
Steeds vol bedreiging, met zijn diepen blik
 
Hun minsten oogwenk gadeslaat, hun minste
 
Gebaar? En rouw!... Wen straks zijn ijzren vuist
 
Het kromme zwaard ontvalt, wie zal dan, wie
 
Ter zegepraal hen voeren, wie na hem
 
De Christenwereld voor de Halve Maan
 
Doen zwichten? Ach, zij weten 't wel: hun roem
 
Zal in zijn groeve zinken, hunne macht
 
Met hem vergaan.
 
Met vaste treden naakt
 
De vijand, de éénge, die hem overwint:
 
De zeekre dood! Hij weet het, en een woest
 
Gevoel van trots vergalt zijn laatsten stond.
[pagina 79]
[p. 79]
 
Reeds vloeien tranen, ruischen zuchten, ginder
 
Op 't binnenplein, waar zijne vrouwen naar
 
Den bode wachten, die den dood hun meldt
 
Van hunnen opperheer. Maar straks zal ook
 
Zijn heldenschaar met deernis nederblikken
 
Op wat de groote Kalif Haroen was;
 
Wellicht ook jamren, weenen over hem,
 
Als zwakke vrouwen weenen over 't kind,
 
Dat eens hun vreugd, hun speeltuig was... Neen, neen,
 
Bij Mahomet, dat mag niet! Neen, die smaad
 
Zal in zijn doodslaap hem niet storen! Streng,
 
Gebiedend schouwt zijn oog in 't rond: dat is
 
De blik, waarmede hij zijn scharen naar
 
Het slagveld zond! de blik, dien niemand ooit
 
Trotseerde! ‘Gaat, zoo spreekt hij, en het hoofd
 
Gebogen, luistren allen; tuigt mijn sterksten
 
Kameel; versiert hem met de prachtsieraden,
 
Die mijn fier ros bedekten, toen Stamboel,
 
Vernederd, hulde aan d'overwinnaar bood,
 
Die, 't aan de zwakke handen eener vrouw
 
Ontrukte. Gaat, maakt spoed, mijn laatste tocht
 
Zal een triomftocht zijn!’
 
Reeds ijlen ze om
 
't Gebod gevolg te geven, 't Harte zinkt
 
Hun bij de taak, laatste wellicht, die hij
 
Hun oplegt. Overschat hij niet zijn krachten?
 
Wat gaat hij wagen? Durft hij ook den Dood
 
Trotseeren, d'Oppermachtige?... Maar, wie zal
 
Zoolang een levensstraal in 't flauwend oog
 
Nog glimt, tot hem zijn stem verheffen, wie
 
Hem zeggen: Strek u neer en sterf; Gij ook
 
Zijt stervling, als wij allen!
 
Zwijgend gaan
 
Ze hunnen weg, gehoorzaam nog, zooals
 
Weleer, toen roemzucht en gehoorzaamheid
 
Verbonden waren. Traagzaam naakt het statig
[pagina 80]
[p. 80]
 
Dier, pronkend met het zwaarbestikte tuig,
 
Waar edelsteenen, paarlen, tusschen goud
 
En zijde flonkren. Moedig heeft de vorst
 
Zich opgericht en op den drempel, dien
 
Hij nooit meer zal betreden, wendt hij kalm
 
Zich om tot hen, die hij verlaten gaat.
 
‘Allah is groot’ zoo luidt zijn jongste groet.
 
Hem wacht, geknield, het tamme lastdier. Reeds
 
Bestijgt hij zonder hulp den zadel, slaat nog
 
Een enklen blik in 't rond; en van
 
Hun Heer en Meester blijft den trouwen slechts
 
't Geheugen over.
 
Snel beklimmen zij
 
Het hoogst terras, of soms hun angstig oog
 
Zijn spoor ontdekken mocht.... Vergeefs getuurd;
 
Vergeefs 't verblindend zonnelicht getart....
 
En toch, daar staan ze roerloos, kalm en stom,
 
Wijl in hun binnenst stormen woeden, die
 
Geen woord, geen blik verraadt!
 
 
 
Intusschen, voor
 
Het laatst zijn kracht verzaamlend, heeft de vorst
 
De woestenij van Khorassan bereikt.
 
Daar wil hij sterven, gansch alleen, daar, waar
 
Den stervende geen levend wezen hoont!....
 
Reeds hurkt hij op den dorren grond, het aanzicht
 
Naar Mekka keerend. Aan zijn borst ontstijgt
 
Een laatste bede:
 
‘Mahomet, ik vond
 
Het rijk dat gij gesticht hebt, hellend naar
 
Den afgrond. In het hart der uwen was
 
Geen geestdrift meer en roestend rustte 't zwaard.
 
Bedreigend was de macht der Christenvolken:
 
Haast zou uw naam vergeten, haast uw wet
 
Uit aller harten zijn gerukt; het kruis
 
Zou zegepralen! Maar er werd een redder
[pagina 81]
[p. 81]
 
Verwekt, een wreker, die het trotsche plan
 
Verijdlen moest, die badend door het bloed
 
Der Christenhonden, zegevierend, tot
 
In 't sterkste bolwerk hunner macht uw naam
 
Verkonden zou. Ik was die redder, ik
 
Die wreker! Alles week voor mijnen arm;
 
De perel van het Oosten hechtte ik aan
 
Uw zegekroon. Nooit heeft uw grondgebied
 
De verre grens gekend, die ik het gaf!
 
Daarom, verhoor mijn laatste bede: Zoo
 
Mijn beendren mogen rusten, neem gij dan,
 
Neem in uw eigen hoede 't machtig rijk,
 
Dat in uw naam uw dienaar stichtte. Zwart
 
En stormig toont zich voor mijn blik 't verschiet:
 
De vijand dreigt, en niemand is er, die
 
Van d'ondergang uw volken redt, zoo niet
 
Gij zelve waakt en helden doet verrijzen...
 
Dan nog éen bede zendt mijn hart u toe!
 
In 't bloed der Christenhonden heb ik vaak
 
Mijn zwaard geverfd; maar uwen dienaars was
 
Ik steeds een vader. 'k Droeg in mijne hand
 
Het lot van duizenden: ze noemden mij
 
Rechtvaardige. Allah prees ik, vóor de zon
 
De koepeltinnen der Moskee verguldde,
 
En, wen de nacht haar sluiers spreidde, boog
 
Ik weer mijn voorhoofd in het stof en prees
 
Des Hoogsten naam. Zij dààrom, Mahomet,
 
Uw paradijs mijn loon. Ik mocht, 't is waar,
 
De boordevolle schaal van 's levens zoet
 
Tot op den bodem drinken: vrouwengunst
 
En rijkdom, eer en macht genoot ik tot
 
Verzadens... Velen zagen mij, die in
 
Het diepst huns harten hunkrend spraken: Ware
 
Ik rijk en groot en wijs als die! En toch,
 
Toch bleef daar in mijn ziel een gaping steeds,
 
Die niet te vullen was. Toch zuchtte ik om
[pagina 82]
[p. 82]
 
Een goed, een heil, dat ik niet kende, dat
 
Geen stervlings mond kan noemen! Zal, profeet,
 
Uw paradijs mijn ziel verzaden?...
 
Laat,
 
Ik smeek u, op dees eigen stond mijn geest
 
Zijn boeien slaken. Zie, in gloênden luister
 
Zinkt ginds de zon in de armen van den nacht.
 
Ik ook, ik ben een zon, haar ondergang
 
Nabij. Laat, laat geen nare duisternis
 
Mijn flauwend oog bedroeven! Mahomet,
 
Mij lichte 't eeuwig licht!...’
 
En langzaam zonk
 
Zijn machtig hoofd. De rotsig harde grond,
 
Geroost door 't felle zonnebranden, was
 
Het eenzaam praalbed van den trotschen Kalif;
 
Zijn lijkzang 't zacht, eentonig klinglen van
 
Des kemels bellen, waar het tusschen kloof
 
En rotsspelonk zijn karig voedsel zocht...

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken