Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten
Afbeelding van GedichtenToon afbeelding van titelpagina van Gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.77 MB)

ebook (3.28 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten

(1906)–Hilda Ram–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 87]
[p. 87]

Het Duivelsmeer
Legende van het Vogeezen-gebergte

 
Kent gij, kent gij het duivelsmeer
 
Met zijn loodachtig aschgrauw water?
 
Wanhoop ligt in zijn dof geklater,
 
Wanhoop in 't golven op en neer!
 
 
 
Ruw en naakt is zijn rotsenbed.
 
Wars van streelende zonnevonken
 
Bergt het schuw in zwarte spelonken,
 
Nimmer door iets dat leeft bezet.
 
 
 
Nooit nog zag men een rassche vin
 
't Water rimplen in zachte kringen;
 
Nooit nog baadden eens vogels zwingen,
 
Scherend langs 't zwarte nat, daarin.
 
 
 
Als de landman in schemertijd
 
't Meer des duivels voorbij moet trekken,
 
Kruist hij zich om zijn moed te wekken,
 
Prevelt een beê, wijl voort hij schrijdt!
 
 
[pagina 88]
[p. 88]
 
Zoo, tot afschuw van dier en mensch,
 
Ligt, als blijk van des hemels wrake,
 
't Duivelsmeer, tot het eens ontwake,
 
Bulderend spatte uit perk en grens.
 
 
 
Dan, bij 't naken van 's werelds eind,
 
Zal 't zijn rotsigen gordel breken,
 
Teistrend zich op de omringende streken
 
Storten, waar weeldrig 't koren deint.
 
 
 
Straffend kwam het voorlang tot stand:
 
't Rees als demper van driest verblijden;
 
't Kwijt zijn plicht tot het einde der tijden,
 
Geesel voor immer in 's Heeren hand!
 
 
 
Het was geen meer, het was een bonte weide,
 
Die, bloemenrijk, voorheen haar zode spreidde
 
Ter plaats, waar nu het looden water ligt.
 
En menig was 't een hartverkwikkend zicht,
 
Wanneer de wakkre knapen hunne meiden
 
Des Zondags naar dit danstapijt geleidden.
 
Maar vaak vergeet zich vreugd, waar plicht gebiedt;
 
Dan komt de straf: - zoo is het hier geschied!
 
Een Zondag was 't. In 't mollig bloemveld wachtten
 
De jonge dansers; luide rezen klachten
 
Weldra, omdat geen vedelaar verscheen.
 
Eerst ongeduld, dan woeste drift meteen
 
Deed wrok ontstaan en woede. Vloekend stegen
 
Hun stemmen op, tot dat zij eindlijk kregen
 
Hetgeen ze wenschten. Op een kleine rots
 
Verscheen opeens een bode des genots,
[pagina 89]
[p. 89]
 
Een vreemde speelman. Niemand nog bemerkte,
 
Hoe linksch en hinkend hij zich opwaarts werkte:
 
Zijn handen waren klauwen; als een bok
 
Zoo had hij voeten, en een grijns betrok
 
Zijn haatlijk aanzicht. Doch wat kon 't hun schelen:
 
De dans begon, men zou zich niet vervelen!
 
 
 
Dansende draaien,
 
Zwieren en zwaaien,
 
Vlug door elkaar,
 
Alles vergetend,
 
Woest zich vermetend,
 
Paren op paar,
 
 
 
Wijl op de snaren,
 
Krassend de haren
 
Strijker zich spoeit;
 
Sneller en sneller,
 
Feller en feller,
 
Nimmer vermoeid!
 
 
 
Zachtjes klingelt thans het klokje,
 
Dat ter vesperbede noodt;
 
Langzaam gaat de dorpling kerkwaarts,
 
Waar hem 't klokgelui ontbood.
 
 
 
Doch in de weide,
 
Daar onderscheidde
 
Geen nog den klank,
 
Die tot het staken
 
Noopt der vermaken
 
Volop in gang!
 
 
[pagina 90]
[p. 90]
 
Rustloozer zwiert men,
 
Woeliger tiert men,
 
Dol van genot;
 
Wijl om hun vreugde
 
Hen de verheugde
 
Speelman bespot.
 
 
 
Luider nu ten tweeden male
 
't Zilvertonig klokje klept;
 
Want straks gaat de dienst beginnen.
 
Dansers, staat! er dient gerept!
 
 
 
Zij, die het hooren
 
Thans, zij versmoren
 
In hun gemoed
 
't Beter gevoelen,
 
Dat bij het woelen
 
Leedwezen broedt!
 
 
 
Dansend en springend,
 
Juichend en zingend
 
Wentlen zij voort;
 
Neen, neen, geen bidden!
 
Blijve in ons midden
 
Vreugd ongestoord!
 
 
 
Voor de laatste maal verheft zich
 
Luid en streng der klokke stem,
 
Wijl, zich parend aan die tonen,
 
't Orgel ruischt met staatgen klem.
 
 
[pagina 91]
[p. 91]
 
Allen vernamen, -
 
Allen te zamen, -
 
't Stichtend geluid;
 
Doch wat 't geweten
 
Hun ook moog' heeten:
 
Vreugde vooruit!
 
 
 
Jachtend en hijgend,
 
Smachtend en zwijgend
 
Wordt nu de dans,
 
Weg is 't genoegen;
 
Afmattend zwoegen
 
Strengelt de krans!
 
 
 
Plotsling zwijgt de vedel stil
 
En des speelmans hoongelach
 
Laat zich hooren, tergend, schril;
 
Raatlend rolt een donderslag;
 
 
 
Bruisend mengt zich in de wei,
 
Alvernielend golf aan golf.
 
Bang verheft zich 't noodgeschrei;
 
Doch, waar 't nat een weg zich dolf,
 
Is geen hoop op redding meer.
 
Niet een enkle ontsnapt de straf:
 
Worstlend, vloekend gaan ze neer
 
In hun wijd, hun zwalpend graf!
 
 
 
Zoo ontstond eens het duivelsmeer
 
Met zijn loodachtig aschgrauw water.
 
Wanhoop ligt in zijn dof geklater,
 
Wanhoop in 't golven op en neer!

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken