Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten
Afbeelding van GedichtenToon afbeelding van titelpagina van Gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.77 MB)

ebook (3.28 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten

(1906)–Hilda Ram–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 166]
[p. 166]

De Bruiloft

 
Zie, door 't kronkelig pad,
 
in de geurige schaduw van 't rijshout,
 
Statig de feestlijke stoet
 
tot het kerkje zich richten, dat mosgroen
 
Ginds aan den voet van den berg
 
waakt over het rustige dorpje.
 
Zie, in het fluisterend loover
 
het zonlicht stoeien en 't windje,
 
Blijde, op hun vluchtigen tocht
 
door 't aardrijk, heden toch eenmaal
 
Vreugdige harten te ontmoeten
 
Ter zijde des zaligen bruigoms
 
Gaat stilzwijgend de bruid
 
met bewogenen boezem en 't aanzicht
 
Blozend van schuchter geluk.
 
Hoog ernstig verwacht hen in Gods huis
 
De eerbiedweerdige herder
 
met sneeuwige lokken om 't voorhoofd.
 
Velen ontvingen zijn zegen,
 
bewustloos 't leven beginnend,
[pagina 167]
[p. 167]
 
Die zijn bee vergezelde in het graf
 
na jaren van rampspoed,
 
Schraal doorweven met dagen
 
van vluchtig genot en van welvaart.
 
Zwijgend beschouwt hij het groepje,
 
met kalm-meelijdenden oogslag,
 
Merkend dat één, slechts één van de vier
 
in het ouderlijk voorrecht
 
Deelt, bij het zien van der kindren geluk
 
als hun eigenen bloeitijd
 
Vreugdig nog eens te beleven.
 
- Al mijmrend vervult hij hun hartwensch,
 
Steekt met zijn killige hand,
 
half bevend, den guldenen trouwring,
 
't Duurzaam pand des verbonds,
 
- vaak kluister in stede van kleinood -
 
Aan den gemolligen vinger,
 
die willig de maged hem toereikt.
 
Dan, als ze stralend van vreugde
 
de kerkdeur naadren bij 't uitgaan,
 
Wisselt hij traagzaam 't feestlijk
 
gewaad met de sombere koorkap,
 
Die bij een lijkbaar past.
 
Reeds zingen de klokken het doodslied;
 
Weenende naakt er een stoet,
 
welke een dierbre verzelt tot de rustplaats
 
Waar geen slapende ontwaakt...
 
En intusschen is 't zalige bruidspaar
 
Verder gewandeld, tot waar,
 
in het midden van 't hobbelig kerkhof,
 
Kronkelt een pad, langs terpen en kruis,
 
in de schaduw des treurwilgs;
 
- Blijft daar stil in verrukking
 
en viert de bekroning der liefde.
 
Wellustdronken op rozige lippen
 
en schitterend voorhoofd
[pagina 168]
[p. 168]
 
Print daar, brandend van liefde,
 
de vurige jongling zijn trouweed,
 
Drukt, zoo meent hij, op 't doel
 
van zijn wenschen het eeuwig bezitsmerk;
 
Wanend, dat thans hij de schim vat, die
 
sinds dagen en maanden
 
Voor zijn verbeelding wiegelt:
 
een heil, dat noch wolken noch eind kent.
 
Ook, aan het hart des beminden,
 
vervoerd door innige zielsdrift,
 
Sluit zich al juichend de maagd,
 
niet denkend aan 't zware van 't echtjuk,
 
Leunt zij betrouwend het hoofdje,
 
tot nu zoo rustig en zorgvrij,
 
Duizelig thans in der driften orkaan,
 
in den dwarlenden maalstroom.
 
Stil aanziet hen de vader,
 
doch wendt plots, droevig het hoofd af...
 
Weemoed vult hem de ziel!
 
Hoe heugt hem de zalige tijd nog,
 
Toen hij zijn trouwfeest vierde,
 
zijn bruid aan het jubelend hart sloot....
 
Dan, nog dit enkele jaar,
 
zoo schoon, zoo kort en... de doodbaar
 
Nevens de wieg van het schreiende wicht!
 
Daarginds is de grasterp...
 
Huiverig schokt hij en nokt:
 
geen terp meer! ledig de grafkuil!...
 
Straks zal op de eigene plek
 
al een andere rusten, en niets meer,
 
Niets zal blijven van haar!...
 
Voor 't oog zijns geestes vertoont zich
 
't Beeldschoon lijk, nog bewaard in zijn hart
 
als het was op den sterfdag.
 
Tranen ontglippen zijn wimpers;
 
de borst vol grievende wanhoop,
[pagina 169]
[p. 169]
 
Volgt hij sukklend zijn kind
 
langs 't lommerig wegsken ten berg op,
 
Volgt hij de vluchtige schreden
 
van die naar 't heden de toekomst
 
Schildren, vergetend dat hij,
 
zoo mat, zoo loomig een grijsaard,
 
Die niets hoopt of verwacht,
 
dan hetgeen hem de knokklige dood brengt,
 
Ook dien heuvel beklom,
 
in zijn boezem den blakenden vuurgloed
 
Voedende, liefde geheeten,
 
en hoop, en vertrouwen, en geestdrift...
 
Alles in assche begraven!
 
vergaan tot een smeulenden puinhoop!
 
Plotsling wekt uit zijn droom
 
hem zijns kinds lieftalligen toeroep:
 
‘Vader!’ en voelt hij opeens
 
heure armen zijn hals ommestrenglen,
 
Voelt haar lippen den stroom
 
van zijn tranen met vurige kussen
 
Stelpen, terwijl het zachte verwijt
 
tot het diepst van zijn hart dringt:
 
‘Vader, wat weent gij en treurt?
 
twee kinderen hebt ge van heden,
 
Twee, wiens heil ook 't uwe is!
 
Wat keert ge dan vreugde tot droefheid?’
 
Snel heeft een forsige hand,
 
ter bevestiging, eene der zijne
 
Klemmend omvat en des jonkmans stem
 
spreekt troostende: ‘Vader!’
 
Tusschen hen beiden genaakt
 
tot zijn woning de sukklende grijsaard,
 
Ziet daar 't feestelijk loof
 
langs deuren en ramen gehangen,
 
Merkt hoe vrienden en magen,
 
het aanzicht glanzend van blijdschap,
[pagina 170]
[p. 170]
 
Welkom uiten en 't paar
 
met hun wenschen en giflen beladen.
 
Dankbaar jubelt hij mede,
 
begraaft, om der kinderen vreugde,
 
't Eigene leed in zijn hart.
 
En hem wordt tot belooning zijn offer;
 
Want, als, des avonds, moede,
 
hij zakt in zijn ruimigen leunstoel,
 
Waar hij zijn bee steeds doet,
 
vouwt innig de handen hij samen,
 
Buigt het ontroerde gelaat
 
met een glimlach vredig beschenen,
 
Lispelend: ‘'k Dank u, Heer!
 
voor 't goede den mijnen geschonken!
 
Liefdrijk, braaf is mijn kind,
 
en ge loondet die liefde, die braafheid,
 
Schonkt haar heden 't geluk.
 
Laat, laat haar 't lang nog genieten!’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken