Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten (1906)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten
Afbeelding van GedichtenToon afbeelding van titelpagina van Gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.08 MB)

Scans (10.77 MB)

ebook (3.28 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten

(1906)–Hilda Ram–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 184]
[p. 184]

Kermisvooravond

 
Hoera! daar luidt de kermisklok, hoera!
 
't Zal feest zijn, morgen, 't zal er gaan in 't dorp!
 
Zie, hoe zich klein en groot, met blij gemoed
 
Te weer zet om de laatste hand te slaan
 
Aan wat nog arbeid vergt. In rep en roer
 
Is de armste hut gelijk de grootste hoeve.
 
't Is niet genoeg, dat over dagen reeds
 
Men versche witkalk op den gevel breidde,
 
En deuren, ramen met een heldre kleur
 
Bestreek: er komt zooveel nog voor den dag
 
Op 't allerlaatst.
 
Geschuurd is 't steenen gaanpad
 
Langsheen den huize en glimmend net de roode
 
Kareelen. ‘Gauw nu, Mieken, neem de rijf!
 
De platgetreden grond bederft het zicht
 
Voor wie den steenweg volgt, niets mag er falen!’
 
En Mieken neemt de rijf, maar gluurt bij tijds
 
Naar 't marktplein, waar de jongre broers en zusters
 
De kramen langsgaan, die tot morgen noen,
[pagina 185]
[p. 185]
 
Tot na den kerkedienst - hoe eeuwig lang! -
 
Hun wondren bergen!
 
Toch niet gansch vergeefsch
 
Is 't zwerven om 't gesloten Eldorado:
 
Een spleet, een scheur in plank of dekzeil geeft
 
't Nieuwsgierig volksken kans om van 't geheim
 
Toch iets te spieden. Loerend hurkt men neer
 
Of recht zich op de teenen, moeitevol,
 
Of tilt elkander overhand omhoog....
 
Maar wacht, de peerdenmolen, die toch tergt
 
De blikken niet. Daar werkt en klopt en schikt
 
Men onverholen, dat eenieder 't ziet.
 
Nog liggen op een hoop de roode leeuwen
 
Met zwarte manen tusschen blauwe paarden
 
Beroofd van voeten. ‘Jongens! Konden we al
 
Hun rug bestijgen! Vlogen we al in 't rond!
 
Ik vraag aan al die 'k zie een cent om kermis
 
Te houden! 'k Plunder heel mijn spaarpot leeg!’
 
 
 
Zoo paait de dartle jeugd haar ongeduld,
 
Geniet op voorhand al den dag van morgen.
 
Maar niet alleen de jeugd, ook andren wordt
 
Vooruitzicht tot een machtge prikkel, moed
 
En kracht verdubblend. Van de vroegste vroegte
 
Was 't kuischen, kuischen maar in huis. Bazin
 
En meid, in 't korte baaien roksken, hoog
 
De mouwen opgestroopt, met bezem, dweil
 
Of spons gewapend, lieten niet een stuk
 
Onaangeroerd. Langs wand en zoldring werd
 
Tot zelfs de kleinste spinneweb geweerd.
 
En 't minste greintje stof verdreven; ja,
 
Zelfs de ouderwetsche hangklok bleef niet eens
 
Gespaard. Heur slingerschijf gelijkt een zon,
 
En klaarder blinkt de wijzerplaat dan ooit.
 
Ook is alreeds de vloer geschuurd. Helrood
[pagina 186]
[p. 186]
 
Komt hij te voorschijn onder 't witte zand,
 
Dat hem beschermen moet. Geen mensch nog mag
 
Met klompen aan in huis. Daarbuiten staat,
 
Gerangschikt langs den muur, een rij van stoelen
 
Met houten berden, hagelwit geschrobd,
 
Te drogen in 't afnemend zonnelicht;
 
En op de vensterrichels, dicht geschaard,
 
In blinkende geleedren, 't keukentuig
 
Van tin en koper: ketels, kannen, schotels,
 
Wedijvrend met den glans van 't vensterglas
 
Dat, versch gewasschen, d'avondgloed weerkaatst
 
En iedre straal verbreekt tot gansch een bundel.
 
 
 
Nu komt er uit de hooge lijnwaadkast
 
Een stapel hagelwitte raamgordijntjes.
 
Voorzichtig worden ze opgehangen; want
 
Geen valsche plooi, geen krookje mag ze ontsieren!
 
Langsheen de rek, hoog boven 't haardvuur, pronkt
 
Een rij van Delftsche schotels, kostbaar erfstuk,
 
Dat moeders moeder eens als bruidsgift kreeg;
 
Daarrond nu wordt met koopren ringen 't sisten,
 
Gestreepte boordsel, 't fladdrend schouwbekleedsel
 
Waar wasch- en strijksters geene moeite of zorg
 
Aan spaarden - vastgehaakt.
 
En nu is 't klaar,
 
Godlof! Met onderzoekend oog neemt nog
 
wakkre huisvrouw gansch den boedel op
 
En trekt voldaan heur opgestroopte mouwen
 
Omlaag. De groote ketel op het vuur
 
Vergt thans heure aandacht. Voor de rijstpap toch
 
Dient goed gezorgd; want zonder rijstpap is 't
 
Geen kermis. Flink geroerd een tijd, en dan...
 
‘Ja, ja, breng spoedig maar de schotels bij!
 
Gesmijdig moet zoo'n toespijs zijn! Wat maag
 
Vindt lust of smaak in drooggestoofde brij?’
[pagina 187]
[p. 187]
 
Nu op het hoogste schab de schotelrij
 
Geplaatst opdat geen kat - ook geene met
 
Twee voeten - haar bereike.
 
Zoo beschikt
 
De zorgzaamheid der huisvrouw, doch meteen
 
Wordt ook de moederzwakte in 't harte wakker.
 
‘Roep vlug de kindren, vlug! ik heb beloofd
 
't Uitscharren van den pot voor hen te laten!’
 
Een dikke gele laag met suiker mild
 
Bestrooid, blijft binnen aan den ketelwand
 
Gehecht. Snel komt dan ook het kindervolk
 
Al juichend aangeloopen, schaart zich in
 
Een dichten kring en smeert en smult om strijd.
 
Daar moeder 't naziet, blijde om hunne vreugd,
 
Maar 't oog in 't zeil, opdat de vlugste niet
 
Des traagren deel bemachtig’.
 
Aan de tafel
 
Staat zuster Triene en zorgt intusschen voor
 
De frikkadellen. Zie, die hoop met korsten
 
Van 't witste brood, en al die eierschalen,
 
Wiens inhoud 't hakvleesch klevrig maakt als deeg,
 
Die toch beloven iets dat smaken zal!
 
Zelfs Triene - voor geen lekkertand bekend -
 
Ziet lachend neer op de ondermengde spijs,
 
Die ze in de mollig ronde vingren rolt.
 
Maar toch ze spoedt zich! De oudste zuster, kloek
 
Volwassen meisje, liep daar straks de trap op
 
Al wenkend, in hare armen 't nieuwe kleed,
 
Dat, nog op tijds, Goddank! de naaister bracht.
 
Het dient bezichtigd, heimlijk aangetrokken....
 
En dan de schoenen: - dat 's van meer belang!
 
Schoon zijn ze, ja, maar hoe zal 't dansen gaan?
 
Fluks aangepast! - Nog gistren zegde Klaas
 
Al pinkend, stil in 't bomgat: ‘'t Zal er stuiven,
 
We zullen flikkren, meisje! Zie maar, dat
 
Ge uw beste beenen aandoet. - 't Nijpt wel wat!
[pagina 188]
[p. 188]
 
Maar kom, met fijne witte kousen, ja,
 
't Zal gaan, 't zal gaan!’
 
Zoo wordt geschikt, bedacht,
 
En wat de onschuldige kindermond luidop
 
Verkondt, dat wordt met heimlijk fluistren op
 
Het kleine zolderkamerken herhaald:
 
‘Wat gaf ik niet, zoo 't maar al morgen ware!’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken