Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verhuizen (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verhuizen
Afbeelding van VerhuizenToon afbeelding van titelpagina van Verhuizen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.44 MB)

ebook (3.08 MB)

XML (0.06 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verhuizen

(1888)–Hilda Ram–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 35]
[p. 35]

Tweede zang

[pagina 36]
[p. 36]


illustratie

[pagina 37]
[p. 37]


illustratie

 
'T STAAT alles het onderste boven, in huis
 
als in schuur en in hof en in stalling.
 
Vol ijver en lust, van den baas tot den knecht,
 
leent ieder de hand tot den arbeid.
 
Geen kwinkslag faalt er bij 't lustige werk,
 
geen hartelijk boerten en lachen:
 
Meer leven en spoed brengt blijheid voort,
 
dan de vrees voor ijzeren tuchtroê.
 
 
 
Daar binnen is 't vrouwvolk, onder 't beleid
 
van de ‘pachters’, het keukengereedschap
 
In de manden aan 't schikken, van rechts en van links
 
voor heden ontvangen in leening.
[pagina 38]
[p. 38]
 
Geen sul, vrouw Walter! Dat weet men in 't dorp;
 
geen leugen 't gebiedende uitzicht!...
 
Maar kloek, nooit raadloos, kome wat wil,
 
is ze vrouwen en moeders een voorbeeld.
 
Haar oog houdt heden op alles de wacht,
 
er ontsnapt haar niets van wat omgaat;
 
Toch blijft haar tijd om 't gesnap en gelach
 
van de vlijtige meisjes te deelen.
 
Haar zuster, nog jong, doch op lateren tijd
 
wellicht haar passende weerga,
 
Draagt zorg voor 't viertal kindren, dat, blij
 
om gewoel en gerucht, in den weg loopt,
 
Hoe tante ook bidde, bedreige en beveel':
 
geen rust, geen duur bij dat volksken!
 
 
 
Drie manden al staan reeds ladensgereed,
 
die gevuld zijn met breekbaar huisraad.
 
Ze bevatten, in 't stulpje van kleurig papier
 
en van blinkend glas, 't ‘Liefvrouwken’ -
[pagina 39]
[p. 39]
 
Nog een prijs op de banken der nonnekensschool
 
in zijn jeugd door Walter gewonnen -
 
Voorts glazen, geslepen karaffen een paar,
 
en teilen, en schotels, en potwerk,
 
Teljoren en kommen, gewikkeld in hooi;
 
ook 't koffiestel dat, als pronkstuk,
 
Van den dag vóór 't huwelijk staat in de kas
 
met de blinkende glazene deuren.
 
Geen stuk daarvan, dat gescheurd of gekraakt,
 
geen zelfs dat geschramd of geschard is.
 
Slechts viermaal diende 't: bij iederen doop -
 
en dan werd het der baker onmisbaar
 
Op het harte gedrukt voorzichtig te zijn,
 
en bijzonder te zorgen bij d'afwasch.
 
En de kraamvrouw zag toen iedere maal
 
met een zucht van voldoening het bergen.
 
Geen wonder, dat heden zij zelve het stel
 
met den uitersten angst in de mand lei!
 
't Is de beurt van het blikken en koperen tuig:
 
of het nieuw waar, komt het te voorschijn,
[pagina 40]
[p. 40]
 
Zóó schitterend blinkend. En 't lijnwaad nu!
 
Sneeuwwit zijn de geurige stapels,
 
Die de tafels bedekken: doch hoe voor stof
 
ze beveiligd tijdens 't verhuizen?
 
Reeds vond men het middel: een handdoek wordt
 
eerst opengespreid en vervolgens
 
Met een stapel van 't zuivere linnen belast,
 
waarrond men dan zorglijk, met spelden,
 
Goed dicht den beschermenden omslag speet.
 
Zóó vult men allengskens de manden.
 
Ook bedden- en kleergoed eischt veel zorg;
 
daar dient geen tijd op gewonnen!.....
 
Wel, vrouw, hoe staat nu de arbeid?’ vraagt
 
met een stem als een klokke de pachter,
 
En zijn lachend gelaat voor 't venster verschijnt.
 
‘We zijn vaardig, nog enkel de huisraad!’
 
- ‘Neemt spoedig dan meubels en manden ter hand!’
 
klinkt helder van binnen het antwoord.
 
Zoo vlug als 't bescheid, door vensters en deur
 
komt alles te recht in een voertuig.
[pagina 41]
[p. 41]
 
Daar nadert de laatste der karren, nog leêg:
 
die wacht op de vrouw van den huize.
 
Maar vóór die gaat, wil ze eerst eens zien
 
of er niets in der haast is vergeten.
 
Daar komt ze met Triene te voorschijn. Luid
 
schalt 't lachen der boeren hun tegen.
 
Ja, iets was vergeten! Verwilderd van vrees
 
had de kat zich op zolder geborgen.
 
Nu draagt haar Triene, met machtigen arm
 
het ontsnappen belettend van 't huisdier.
 
Maar Triene is beschaamd! een verwijtenden blik
 
zendt Theunis zijn vroegre verloofde,
 
Of hij dacht: zoo voelt gij alleen voor t' dier;
 
geen mensch heeft deel in uw meêlij!
 
 
 
't ‘Vooruit’ is gesproken, de landlijke stoet
 
komt eindelijk traag in beweging.
 
Bij den toom leidt iedere wakkere gast
 
't in de rij voortstappende trekpaard.
[pagina 42]
[p. 42]
 
Vooraan, in de grootste der wagens is 't hooi
 
tot een reuzige hoogte gestapeld;
 
In den volgende een zuivere bedding stroo
 
met het voedsel der dieren beladen:
 
Aardappelen, rapen en beeten, een tas
 
die den komenden Winter verwacht reeds;
 
Dan de huisraad: meubelen, potwerk, 't al,
 
om de kostlijke ruimte te sparen,
 
Zoo dicht maar mogelijk samengehoopt.
 
Doelmatig, doch vreemd is die orde.
 
Daar ziet ge de tafels, met pooten omhoog,
 
matrassen en peluwen dragen,
 
En de deftige meublen der kamer omringd
 
door nederig keukengereedschap.
 
Op het huisraad volgt nog een enkel gespan:
 
boer Walters eigene wagen,
 
Die met eigene hand hij ter woning ment.
 
Met een huif is die wagen bespannen,
 
Waaronder de vrouw met de kinderen zit.
 
Vol leven is 't groepjen en frischheid.
[pagina 43]
[p. 43]
 
Vrouw Walter, het aanzicht stralend van vreugd
 
troont hoog op een wagglenden zetel.
 
Haar armen omsluiten met teeder geweld
 
haar lieveling, 't jongste van 't viertal,
 
Dat vertrouwelijk 't vlasblond hoofdeken leunt
 
op den molligen schouder der moeder;
 
Doch bevreesd in het ronde zijn helblauw oog
 
laat waren op 't woelige schouwspel.
 
Rond deze zijn drie hoofdjes geschaard,
 
veel zonniger blond dan het broertje,
 
En met heldere kijkers, al leven en lust:
 
hier faalt noch gerucht noch beweging!
 
 
 
Ook achter de kar, aan 't einde des stoets,
 
wordt luide gejokt en gelachen.
 
Daar komen de meisjes der nieuwe gebuurt',
 
die leiden ieder een koebeest.
 
Klein Mieken, de zwakste van al, trof juist
 
't moedwilligste dier uit de stalling.
[pagina 44]
[p. 44]
 
Wat een stuwen en trekken en sleuren! Wat zorg
 
om de grachten en putten te mijden!
 
En dat ware nog niets, doch vandaag voor 't eerst,
 
bij het plaagziek kwellen der andren,
 
Stilzwijgend te wezen, te strijken de vlag
 
en het antwoord schuldig te blijven:
 
Zie, erger is dát dan het lastigste werk
 
voor 't geestige, guitige Mieken.
 
 
 
Daar piept, door 't loover der boomen, van ver
 
helglanzend de gevel der hoeve.
 
Wie denkt aan de oude benaming der plaats?
 
wie denkt aan schrikken en beven?
 
Door leven en vreugd zijn de schimmen verjaagd,
 
want eenzaamheid is hun woning.
 
Dra staat op het voorhof 't hoofd van den stoet.
 
Wijd open is stalling- en huisdeur.
 
t Afladen begint. Voor schikken is haast
 
geen tijd: zoo kort zijn de dagen
[pagina 45]
[p. 45]
 
En de zonne verdwijnt reeds achter 't gordijn,
 
waarmede de rijzige popels
 
In het Westen het rozige slaapsalet
 
van de dagvorstinne verbergen.
 
Die zijn kar op den weg liet staan, bij gebrek
 
aan noodige ruimte op het voorplein,
 
Brengt moedig, geladen op schouders en rug,
 
zijn deel van 't verhuisde ter plaatse.
 
Wat geluk dat de wagen, die breekwaar voert
 
bij het venster der kamer te staan kwam!
 
Al het lijnwaad ligt in de kassen alreeds;
 
in zijn omslag laat men het kleergoed;
 
Twee helpsters dragen het pottengerief
 
Naar binnen in keuken en pomphuis.
 
‘Nu 't koffiestel!’ zegt Mieken en rukt
 
fluks 't bovenste hooi van de mande,
 
Wijl de glazene deuren der kas door Trien
 
in gereedheid worden geopend.
 
‘Neen, laat die mand maar liever gepakt;
 
'k Maak morgen ze zelve wel ledig,
[pagina 46]
[p. 46]
 
Dan, dit heeft geen haast!’ spreekt, uiterlijk kalm,
 
Maar bevend van angst in heur binnenst,
 
Vrouw Walter. ‘De bedden, zijn die al gedekt?
 
Waar zijn de gordijnen der vensters?
 
Toe, hangt ze eens aan! met een raam zoo bloot
 
is de zindlijkste kamer verwaarloosd.’
 
Zoo vraagt ze en verzoekt, maar heeft, hoe 't keert,
 
heur eigene zin toch in alles.
 
 
 
Luid krijschende draaien van stalling en schuur
 
op hun hengsels de sleepende deuren.
 
‘Ge zijt allen bedankt, en tot Zondag, maats!
 
'k Geef bier van het patersvaatje!’
 
Roept Walter zijn helpers ten afscheid toe..
 
Daar rollen de karren de baan op.
 
Waarom blijft Triene in verstrooiing opeens
 
voor 't bed, dat ze dekt, in gepeins staan?
 
Door de opene deur klinkt helder een stem,
 
- niet die van den pachter; want Triene
[pagina 47]
[p. 47]
 
Gaat ijlings voort aan 't werk en ze kleurt...
 
als te middag, toen ze dat lint brak. -
 
‘Wel, meisjes, 'k ben vaardig! ik voer in mijn kar,
 
Als me Mieken verzocht, u huiswaarts!’
 
't Zijn de woorden van Theunis, gedienstig, beleefd,
 
voorwaar, wordt heden de jongen...
 
En van ver, in het pomphuis, hoort hem de heks,
 
en ze lacht, als ze denkt, hoe hij Triene
 
Half boos, half blij om de boodschap maakt.
 
- ‘Ja, laat maar staan wat te doen blijft.
 
Gij hebt allen het koffiekransje verdiend,
 
het zal feest zijn den komenden Zondag!’
 
Merkt luchtig de huisvrouw aan. ‘Komt vroeg,
 
en dat geene van allen ontbreke!’
 
 
 
Bij den toom houdt Theunis zijn Bles, of het dier
 
niet waar te betrouwen, al hangt het,
 
Van vermoeidheid roerloos, 't hoofd op de borst,
 
hoe Theunis het streele en het toespreek.
[pagina 48]
[p. 48]
 
‘Gauw, Triene, ge komt weer laatst, maak spoed!’
 
roept Mieken, en klautert de kar op.
 
Ook de andere drie zijn gezeten alreeds.
 
Schelmsch lacht in verwachting het viertal;
 
Want weder zijn de achterste banken bezet...
 
Maar zie, geen woordeken spreekt ze,
 
Al ontwaart ze met eenen de list. Niet te eng
 
voor Triene is de plaats op de voorbank.
 
Naast haar zet Theunis zich neder en ‘hu!’
 
Traag gaat in beweging de karre.
 
‘Ja, ja,’ zegt Mieken, ‘'t is zekerlijk vreemd,
 
dat een mensch op een dag of een halven
 
Naar wille verdikt of vermagert. Gelooft
 
of gelooft ge het niet? 'k Heb bewijzen!’
 
Luid schatert het groepje het uit. Half schuw
 
werpt Theunis een blik op zijn Triene.
 
Wel hemel! ze lacht! Dan begreep ze de klucht?
 
En... bezag ze hem niet van ter zijde?
 
Zie, waar' niet liefde begraven en dood,
 
op die rozige kaken met kuiltjes,
[pagina 49]
[p. 49]
 
Drukte aanstonds Theunis een klinkenden zoen:
 
maar... dood en begraven is liefde!
 
Met een zucht nu, wendt hij zijne aandacht af.
 
Liefst leeft hij in vroegere tijden
 
Met zijn vreugd en zijn Triene... zijn Triene van toen,
 
niet deze, de koele, de fiere.
 
‘Maar, Theunis, gij droomkop, merkt ge dan niet,
 
dat we 't Braamdonkpad al bereikten?
 
Houd stil! slechts één moet verder met u;
 
wij andere zijn ter bestemming!’
 
Zoo klinkt nu plotseling Theunis in 't oor.
 
Werktuigelijk volgt hij 't bevel op.
 
Dat gesnap en gegichel verveelt op het eind!
 
Met genoegen verlaat hij 't gezelschap.
 
Maar hoe? Blijft Triene dan waarlijk met hem?
 
Geen boogscheut ver is heur woning!
 
En verbluft legt Theunis de zweep op zijn Bles,
 
niet wetend wat zeggen of denken!
 
Geen woord ook wordt er gerept. Daar staat
 
het gerij voor de ijzeren haagdeur.
[pagina 50]
[p. 50]
 
Met een wip springt Theunis bezijden de kar.
 
Weer reikt hij zijn hand aan het meisje
 
Weer glijdt daarin, half bevend, de haar':
 
‘Goên avond, Triene!’ en nog vaster
 
Dan te middag klemt hij zijn ijzeren vuist.
 
‘Goên avond, Theunis!’ Wat lag er
 
In dit drietal woorden, der trillende lip
 
Zóó zachtjes en schuchter ontgleden?
 
Wild reed op den straatweg Theunis' gespan...
 
Luid floot hij een schetterend deuntje,
 
Stond recht op zijn kar en vervulde de lucht
 
met het klappend geknal van zijn zweepslag.
 
En toch het gebons in zijn woelige borst
 
was niet met gerucht te bedaren;
 
Want daar riep luid door al het rumoer:
 
‘Niet dood en begraven is liefde!’


illustratie


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken