Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea (1992)

Informatie terzijde

Titelpagina van De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea
Afbeelding van De papegaai, de stier en de klimmende bougainvilleaToon afbeelding van titelpagina van De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.05 MB)

XML (0.42 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea

(1992)–Anil Ramdas–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 173]
[p. 173]

De chador

Ergens in Bombay vond ik in een groezelig boekhandeltje een even groezelig boekje met de curieuze titel: The Anti-Sexual Revolution. Het was geschreven door een zekere Mehboob Ali, een psychoanalyticus uit Pakistan, en het ging over de islamitische revolutie in Iran. Het fundamentalisme van Khomeiny, zo beweerde de schrijver, is in de eerste plaats een anti-erotische leer. De meeste culturen organiseren de openbare zedelijkheid door te vertrouwen op de ‘ontmaagdingspijn’, waar alle Freudiaanse verdrin-gingsprocessen bij wijze van spreken omheen hangen. In het islamitische fundamentalisme echter is dat vertrouwen afwezig. Het maagdenvlies wordt als het ware om de hele vrouw gedrapeerd: de vrouw draagt een sluier, de chador, die het belangrijkste symbool van het fundamentalisme vormt.

Een zo schokkende theorie doet meteen vermoeden dat Mehboob Ali een pseudoniem is. De schrijver gaat echter dapper verder: de chador is niet in de eerste plaats gericht tegen de vrouw, maar tegen de man. Volgens het fundamentalisme bezitten vrouwen nauwelijks menselijke eigenschappen; je kunt vrouwen eenvoudigweg niet onderdrukken, zoals je ook niet spreekt over de onderdrukking van huisdieren. De sluier is uitsluitend bedoeld om de seksuele drift van de man te temperen, vanuit de gedachte dat tussen God en de Mens (lees: de Man) slechts één obstakel bestaat: het erotische genot. Want wie plezier beleeft aan seks, zal ook de voorwaarden daartoe nastreven: mooie vrouwen, drank, rijkdom, vrije tijd.

Mehboob Ali concludeert dat de sluier symbolisch aangeeft dat de man uit zichzelf geen zedelijke aard bezit. Het zelfstandige geweten, dat het uitgangspunt vormt in het Westen, wordt door de fundamentalisten dus ontkend. De man wordt verondersteld geen zelfbeheersing te kunnen opbrengen en in beginsel een ‘ongetemd en lastig dier te zijn’, zoals

[pagina 174]
[p. 174]

een opvolger van de profeet het al zei. De fundamentalistische leer - en dat is, zegt de schrijver terecht, heel iets anders dan de islam - is gebaseerd op wantrouwen en minachting jegens de eigen volgelingen.

Brutale, prikkelende opmerkingen, maar ze zijn misschien ook een tikje overdreven. Strenge hindoes kennen eveneens het principe van de seksuele onthouding, en wat te denken van het katholieke priesterschap? Naar mijn gevoel hebben alle grote godsdiensten iets tegen erotiek. Aan de andere kant lijkt Mehboob Ali zijn verhaal wel te kunnen onderbouwen met voorbeelden: in het fundamentalisme mogen mannen niet met vrouwen dansen, zwemmen of sporten; overspeligen moeten worden gestenigd en prostituées gedood. Alle spectaculaire maatregelen die de ayatollahs sinds de omwenteling in Iran hebben genomen lijken een raakvlak te hebben met seksualiteit. Het islamitische fundamentalisme is een rigoureuze afwijzing van aards plezier. Het is een gedetailleerd uitgewerkte antihedonistische ideologie waarin geen plaats is voor fantasie, zelfs niet voor muziek.

 

In Iran werd het islamitische fundamentalisme voor het eerst de officiële staatsideologie, en in Algerije zit de regering op een vulkaan. Het duurt altijd lang voor men begrijpt wat de consequenties zijn als fundamentalisten de macht verwerven over leger, politie en rechtspraak, als ze nieuwe wetten mogen maken en de naleving met geweld kunnen afdwingen. Islam en nationalisme vormen een bizarre combinatie, zei Salman Rushdie in 1984, maar drie jaar eerder had hij nog felle kritiek geleverd op V.S. Naipauls verhaal over het fundamentalisme. Naipaul zou een vertekend beeld hebben gegeven van de Iraanse revolutie, door alleen de fanatici te spreken en te zwijgen over de wreedheden van de Sjah. (Zie: Een huis voor meneer Naipaul, p. 70.)

Ook Michel Foucault beging een ‘dwaling’ door de omwenteling van 1979 te bejubelen als ‘een opstand van de blote vuisten’. Hij deed eind jaren zeventig journalistiek werk in Iran en was furieus toen de Sjah in september 1978 op demonstranten liet schieten, waardoor vierduizend doden vielen. Iedereen in Iran wil nu de islamitische staat, schreef hij,

[pagina 175]
[p. 175]

en het Westen zal deze nieuwe ‘politieke spiritualiteit’ moeten accepteren. De Sjah verhoudt zich tot Khomeiny als de koning tot de heilige, vond Foucault, als de gewapende vorst tot de berooide banneling. En de sluier die de vrouwen dragen is vooral een politiek gebaar, een teken van zelfbewustzijn.

Sindsdien heeft Foucault zich niet meer aan journalistiek gewaagd. Hij zou niet meer schrijven zolang de dobbelstenen nog aan het rollen waren, zoals hij het zei. Want al gauw bleek in de eerste islamitische staat Foucaults eigen nachtmerrie uit te komen, die hij in 1975 al had beschreven in zijn meesterwerk over discipline en straf. Iran was één groot panopticum geworden waarin iedereen werd bespioneerd en het gedrag aan nauwgezette regels werd gebonden: hoe men zich moest wassen en kleden, waar men mocht lopen, hoe men moest bidden, spreken, denken, genieten (of: nietgenieten), wie men moest vertrouwen en bovenal: wie men moest haten.

Wat ons weerzinwekkend lijkt, kan voor anderen echter iets bevredigends hebben: als iedereen hetzelfde gelooft en dezelfde regels volgt is iedereen tenminste gelijk. Het schijnt dat mensen die altijd hebben geleefd in een maatschappij met een enorme ongelijkheid, dit soort egaliserende principes als aangenaam ervaren. De eerste generatie revolutionairen is daarom meestal gelukkig, al levert de revolutie in elk ander opzicht niets op.

Dat is ook met de fundamentalistische revolutie het geval. Is Iran nu welvarender of armoediger geworden, is er werkelijk meer rechtvaardigheid, meer gerechtigheid? Het is eigenlijk een merkwaardig idee, een islamitische staat in de laattwintigste eeuw. Is een islamitisch leger niet erg kwetsbaar als er zo vaak gebeden moet worden? Als het Westen de bron is van alle kwaad, wat moet men dan met telefoontoestellen, auto's, mitrailleurs, vliegtuigen en zonnebrillen? ‘Deze moderne goederen worden als neutraal beschouwd; men associeert ze niet met een bepaald geloof, een bepaalde beschaving; men ziet ze als goederen uit een grote universele bazaar,’ schrijft Naipaul. Zijn boek Onder de Gelovigen is een van de meest integere beschrijvingen van het fundamentalisme, juist omdat hij niet hysterisch is, zoals zoveel andere westerse

[pagina 176]
[p. 176]

waarnemers, en niet speculeert over ‘het islamitische gevaar’ voor de hele wereld. Zijn thema is het anachronisme, de vereniging van de middeleeuwen met de moderniteit. Wat moet een middeleeuwse ideologie als het fundamentalisme met radio's en televisietoestellen? Dat is wat Iran hem biedt, een historisch laboratorium waarin je door de tijd kunt schuiven.

De fundamentalistische leiders worstelen met de staat die ze in handen hebben gekregen. De straatnamen hebben ze ogenblikkelijk veranderd, maar hoe moesten ze islamitische steden laten bouwen? Een islamitische planologie had nooit bestaan, net zo min als een islamitisch rioleringssysteem of een islamitische bouwverordening. Dus bedacht men een vierhoek, waarbij de vrouwen in de hoeken wonen en de mannen het centrum beheersen, met middenin natuurlijk een moskee. Zwembaden en sportzalen zijn niet nodig omdat, zo melden de ontwerpers van de theocentrische maatschappij, ‘de bedoeling is geen vorm van ontspanning aan te moedigen die het religieuze bewustzijn van de gemeenschap afleidt’. Ook het sanitair krijgt een religieuze oplossing: ‘wc's zullen zo worden bevestigd dat de gebruiker zich met gezicht noch achterzijde naar de stad Mekka zal keren.’

Men kan erom lachen, maar het moet een hele opgave zijn om een ideologie zo uit te werken dat ieder restje individuele persoonlijkheid wordt afgeschaft en slechts eenheid, overgave, anonimiteit en de belofte van hemelse beloning en helse straf overblijven.

Minder expliciet dan Mehboob Ali gaat Naipaul in op de chador: de sluier is op het eerste gezicht een teken van verbanning uit het openbare leven. In werkelijkheid echter ontneemt men de vrouw haar expressieve vermogen. Zij zou weleens in tranen kunnen uitbarsten bij het zien van het leed dat de Sji'itische haat veroorzaakt. Achter de razernij en de woede van de fundamentalisten schuilt kennelijk een teerhartigheid die niet tegen tranen kan. Tranen moet men verbergen, of esthetiseren. Daarom worden in veel kraampjes van Teheran schilderijen verkocht van mooie, ongesluierde vrouwen met grote, liefdevol gepenseelde, geleiachtige tranen die tot halverwege de wangen rollen.

Maar wat is de reden van die razernij en die woede? Van-

[pagina 177]
[p. 177]

waar die passie om te straffen en te wreken? ‘Het leven dat de islam is ingeblazen is niet van binnenuit gekomen. Het is afkomstig van gebeurtenissen en omstandigheden in de buitenwereld: de verspreiding van de universele beschaving.’ Met deze intrigerende woorden sluit Naipaul zijn onderzoek naar het fundamentalisme abrupt af, de lezer verbijsterd achterlatend. Is het islamitische reveil een gevolg van de westerse beschaving? Naipaul die als Fanon klinkt?

Frantz Fanon is de beroemde psychiater van Algerije die in het boek De Verworpenen der Aarde uit 1961 dit land als voorbeeld neemt om de dilemma's van gekoloniseerde volkeren te schetsen. Hij schrijft lelijk en opruiend, zijn taal is minstens zo bloeddorstig als die van de islamitische fundamentalisten. Toch is zijn boek een huiveringwekkende voorspelling van wat er in Algerije gaande is. De Algerijnen, ‘de hongerige analfabeten, de mannen en vrouwen die eeuwenlang ondergedoken waren in de meest ontstellende duisternis’, hebben standgehouden tegen de tanks en de napalm van het westerse kolonialisme. Maar het zijn de eigen leiders, de moderne Algerijnse intellectuelen en politici, die hen zullen verraden. Omdat ze geen fabrieken kunnen stichten verheerlijken de nationalistische politici het ambacht. Men romantiseert het leven op het platteland en laat de armoede bestaan. Letterlijk zegt Fanon dat het onvermogen tot natievorming zal leiden tot twisten tussen de islam en het christendom. De moslims worden door de nationalisten beschuldigd van landverraad, omdat ze het cultureel imperialisme van de Arabieren heimelijk zouden steunen: ‘Hierdoor storten de moslims zich juist in een ongewone vroomheid,’ schrijft Fanon.

De nationalisten vertrouwen op het leger, terwijl het volk met de dag agressiever wordt en aan één woord genoeg heeft om in opstand te komen, bereid om een ‘gemeenschappelijke identiteit’ aan te nemen, aangezien een moderne, individuele identiteit onbereikbaar blijft. Het volk zoekt hartstochtelijk naar een eigen cultuur in het verleden, omdat het afstand wil doen van de westerse beschaving. Men hoopt in het verleden ‘een schoon en schitterend tijdperk te vinden dat ons tegenover onszelf rehabiliteert’. Deze rehabilitatie is juist nodig omdat de Fransen indringend en aanhoudend hebben gewe-

[pagina 178]
[p. 178]

zen op de geestelijke labiliteit van de inlanders. Het kolonialisme gedraagt zich ‘als een moeder die steeds maar probeert haar kind, dat in essentie pervers is, tegen te houden in zijn drang tot zelfmoord. De koloniale moeder verdedigt het kind tegen zichzelf, tegen zijn onheilbrengende instincten, tegen zijn ontologische onheil.’

Het is alsof Fanon, in al zijn verwardheid, de latere situatie van Algerije heeft aangevoeld. Maar hij wees het beroep op oude tradities af. Men kan niet tegen de geschiedenis ingaan, zoiets als een ‘politieke spiritualiteit’ van Foucault was gedoemd te zijn als een horloge om de pols van een dode. Hoezeer Fanon het Westen ook haatte, hij begreep, tussen de regels door, dat Algerije de moderniteit nodig had en niet buiten de ‘universele bazaar’ zou kunnen blijven staan.

Deze ambivalente houding jegens het Westen is ook door de Indiase schrijver Amitav Ghosh aan de orde gesteld. Na vele jaren in islamitische streken te hebben doorgebracht ziet hij ineens dat de vrouwen in sommige dorpen nu een sluier dragen, terwijl ze dat nooit eerder hebben gedaan. Een teken van islamitisch reveil, of gewoon een wanhopige reactie op de westerse beschaving? Met lede ogen zien de vrouwen toe hoe de jongemannen naar de steden worden gelokt en zijzelf op het arme platteland worden achtergelaten.

De westerse cultuur belooft plezier en sterke drank, dus stellen de vrouwen zich tevreden met de islamitische roes. Men haat het Westen voor wat het ze niet geeft (ziekenhuizen, luxe goederen, plezier) en voor wat het van ze afpakt (de jongemannen, de eigenwaarde).

De universele beschaving, die geen mogelijkheid ziet om haar vruchten rechtvaardig en gelijkelijk te verdelen, kan beter niet het islamitische fundamentalisme op haar weg tegenkomen. Want geen leer die zo goed in staat is het eigen gebrek om te zetten in een streven, het eigen onvermogen in een verworvenheid. Het fundamentalisme is de wraak van het kind met onheilbrengende instincten: als we niet mogen genieten van de welvaart, willen we nergens meer van genieten. Ook niet van de democratie, ook niet van de vrijheid, ook niet van het lichaam, ook niet van de erotiek, en zelfs niet van het leven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

landen

  • Suriname

  • Caribisch deel van het Nederlandse Koninkrijk