Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Burgers in nood (1940)

Informatie terzijde

Titelpagina van Burgers in nood
Afbeelding van Burgers in noodToon afbeelding van titelpagina van Burgers in nood

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.98 MB)

Scans (2.61 MB)

XML (0.37 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Burgers in nood

(1940)–H.M. van Randwijk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 4]
[p. 4]
Het is niet schandelijk voor den mensch om onder de smart te bezwijken, maar wel onder het genot.
BLAISE PASCAL.
[pagina 5]
[p. 5]

Willem Verdoorn gaat stempelen

[pagina 7]
[p. 7]

I

Willem Verdoorn is twee en dertig jaar oud en werkt acht jaar bij den heer Banders als hij op een Zaterdag ontslag krijgt. Hij is chauffeur en zijn baas is meelfabrikant, samen twee doodgewone menschen.

En het heele geval is voordien duizenden malen gerepeteerd. Het eenige bijzondere is wellicht de dag zelf, één van de eerste lentedagen. Dat is echter een nare bijkomstigheid, die even de simpelheid bedreigt. Tevergeefs, natuurlijk tevergeefs!

Op de dag dat Willem ontslagen wordt ligt zijn vrouw in het Diaconessenhuis in observatie. Na de geboorte van het eerste kindje, Rietje, nu drie jaar geleden, is ze niet meer goed geweest, maar zonder mopperen en manmoedig heeft ze dat tot nu toe gedragen. Het is de gewone portie leed die ieder mensch op eigen wijze ontvangt.

Verder verdient Willem met hard werken twintig gulden in de week en als Heiltje thuis is, zijn ze weer gelukkig.

En geluk.... ja, geluk is altijd een wonderlijk ding, èn wankel....

 

Achttien arbeiders van de kleine meelfabriek halen iedere Zaterdag hun weekgeld in het smoezelige kantoortje. Aan het eind van een vuilwit gangetje wacht, achter een matglazen wand, de directeur-eigenaar, Banders, voor de crisis de overdaad verminderde een levende reclame voor de voedzaamheid van zijn producten.

Er wordt betaald, gemopperd en gelachen, al naar de stemming is, doch alles met mate. Het ‘g'n avond baas’ hangt nog in de lucht tusschen de geur van zweet en tabaksrook, als in het gangetje de voetstappen alweer verklinken.

[pagina 8]
[p. 8]

Er is geen enkele aanleiding, iets bijzonders te vermoeden tot op het oogenblik dat Banders zegt: - Ga even zitten, Verdoorn.

Dan verkeer je in een toestand, waarin je alles kan verwachten. De zekerheid dat het wel geen buitenkansje zijn zal maakt gelaten als een lam, en bovendien, Willem Verdoorn is moe. Hij blijft dus achter, de anderen vertrekken als vrijgesprokenen van een ‘Standgericht’. Ziezoo, beter een ander dan ik. Dat is ook natuurlijk.

De directeur-eigenaar staat achter zijn schrijfbureau, hij is dan grooter, en ziet boven de matglazen raampjes naar de bepoeierde wand van zijn fabriek. De fabriek die van hem is. Dat geeft hem kracht en het onontbeerlijke verantwoordelijkheidsbesef.

Hij zegt: Ja Verdoorn, de tijden zijn slecht, het spijt me.... maar we zijn genoodzaakt je te ontslaan.

Eigenlijk is de zaak hiermee afgedaan; Verdoorn begreep dit al voor het gezegd werd. Maar toch praat Banders verder. Ze zijn menschen en terwille van die menschelijkheid, nietwaar.... Toch is er niks meer gebeurd.

Verdoorn is niet romantisch genoeg om op tafel te slaan en Banders naar de keel te vliegen, hij smeekt niet en heeft een te nette opvoeding gehad om te vloeken. Dat zou ook absoluut onnoodig geweest zijn. Alleen weet hij dat hij meer dan tien maal de versleten ruggen van de boeken op de schrijftafel telde: Een, twee drie.... zes zeven.... ja zeven....

In de papiermand liggen twee groene enveloppen....

En die baas praat maar....

Ja, nee.... twee, vier, zeven....

Hij is ontslagen, ja. In zijn rug voelt hij de warmte van de brandende gaskachel. Het is hier goed. Hij is dagenlang in

[pagina 9]
[p. 9]

een leeg huis gekomen, onverwarmd en onverzorgd. Hij hoeft niks te doen nou. Van binnen worstelt zijn schrik met een verlammende loomheid: Ik zeg niks! Maar ik zeg niks?! En Heiltje straks.... ik zal wat zeggen.... ik zèg.... Zijn natte hand wrijft het meelpoeder op zijn schoot tot grauwe rolletjes, de ander frommelt de envelop.... zoo liggen er twee in de papiermand, groen....

- Nou kerel, het beste dan hè....

- Ja baas....

Banders houdt de deur open. Hij heeft maar optestaan en te verdwijnen, heel gemakkelijk. Elf stappen precies duurt de gang, dan staat hij op straat.

 

Drie minuten later sluit de directeur-eigenaar het kantoortje. Verder op staat Verdoorn nog.

- 't Heeft 'em aardig te pakken, denkt hij als hij de groote sleutel omdraait. - 'k Dacht dat de kerel anders was. Hij zucht. Het slot knarst. Dat klinkt harder.

 

Als Willem Verdoorn ontdekt wat er gebeurd is, verwacht hij een wereldcatastrophe.

Ieder mensch is geneigd zichzelf belangrijker te zien dan hij is. Hier ben ik en de wereld draait om mij heen. Sta ik stil, dan staat de wereld stil. Niet dat Willem Verdoorn daar meer dan gewone aanleg voor heeft, maar het verraderlijke ligt hier in den lenteavond. De natuur had zich in een dergelijk maatschappelijk geval afzijdig moeten houden, nu maakt zij de zaak abnormaal.

Als Willem Verdoorn buiten komt, voelt hij 't mooie weer.

Hij snuift, want het meel kriebelt nog in zijn neusgaten. Verder

[pagina 10]
[p. 10]

weg zwieren de havenlichten door een lucht, die niet donker worden wil.

Willem Verdoorn ziet dat. De geluiden op straat zijn uitgelaten. Willem Verdoorn hoort dat. Tusschen de donkere silhouetten van mannen plekken de eerste lichte japonnen. Jongens fluiten! - Signalen van auto's! Al wat beweegt schijnt lenig en verlangend, alsof ieder een geheimzinnig en vroolijk marschbevel ontvangen heeft. Onbewust, maar gegrepen door hetzelfde wonder van de lente, wil Verdoorn zich aansluiten. Op marsch! Maar dan dringt tot hem door dat hìj bevel heeft om stil te blijven staan - en dan stáát hij stil, en dàn is hij ontslagen.

Als een getroffene tast zijn hand, ruw en onvoorzichtig, naar z'n jaszak. - De envelop! Hij weet duvels goed wat ontslag beteekent.

Het staat er.

Meneer.... pr, da's belazerderij!.... Tot onze spijt.... vermindering van werkzaamheden.... hopende dat U.... U, U, U....

Verdoorn hoopt niks. Zijn wereld draait niet meer. Hij is enkel teleurgesteld dat het zaakje rondom hem niet stil staat. Als een kind staart hij naar de gesloten kantoordeur en weer weg.

- 'k Heb me te graze laten nemen waar ik zelf bij was; ik ga terug.... Naar een gesloten deur zeker!

Donkerder en uitgelatener wordt het rondom hem. Het Zaterdagavondgenot lijkt een gemeene grap en een laffe aanfluiting.

Hij wordt giftig als Drikus Veldhoven, de barbier, hem op de schouder klopt. - Hè, Verdoorn, wat sta je hier? Je loopt in de gaten kerel.... Heb je de honderdduizend getrokke?

[pagina 11]
[p. 11]

Dan valt hij uit: - Ik? getrokke? Nee gesmeten. Wij trekken niet, wij worden gegooid!

Veldhoven is er beduusd van. Hij vergeef z'n sigaar en in z'n verbouwereerdheid steekt hij hem zoo weg.

- 'k Heb m'n ontslag, zoo ineens.... Ik kom vanavond.... M'n vrouw leg in 't ziekenhuis, dâ weet je.... Da's ook een bak! Wat mot ik nou? 'k Lâ me als een kwajonge de deur uitzette. 'k Laat zoo'n snotvent m'n leve kapotslaan zonder te kikke....!

Kijk, dat is nou niks voor die Zaterdagavond.

Wat moet Veldhoven zeggen? Hij is ook een arme duvel. Hij heeft geen chauffeur noodig. Hij moet weg.

- 't Is erg kerel. Daar schrik ik van.... Ja jô, die crisis, je moet maar denken, er zijn d'r meer zooals jij. Kom je vanavond nog? We sluiten om acht uur....

In de zaak haalt hij een kapotte sigaar uit z'n jaszak. Ook zonde!

- Schere meneer?

- Asjeblieft....

- Prachtig weer meneer.... 'k Hoor daarnet dat Verdoorn ook ontslagen is, chauffeur bij Banders, de meelfabriek, u weet wel....

- O ja....

- Tja da's er alweer een meer meneer. Jammer voor wie 't treft.... 't Hoofd wat meer achterover astublieft - goed-zoo....

En daarmee is hef heele geval tot de gewone proporties teruggebracht.

 

- In het portaal van het notariskantoor Bakker neemt Arie Bresler afscheid van zijn meisje Anna. In de kille duisternis

[pagina 12]
[p. 12]

ervan wordt nog eenmaal het ontslag van Verdoorn tot een dreigend onheil.

Arie Bresler heeft vandaag bij Banders het vonnis getikt; natuurlijk, hij tikt alles wat Banders wil en als Banders níét wil, tikt hij niet.

Hij begrijpt z'n positie wel.

- 't Is erg voor Willem, An, zegt hij dof. - Ik kan 't niet kwijtraken.

Anna zegt niets, ze dringt haar vermoeide lichaam tegen hem aan en haar angst is voelbaar zonder woorden. - Ik doe mijn best meid, zegt Arie forsch. - Ik blijf wel hangen. Hij voelt zelf hoe onnoozel het klinkt, maar hij weet niks beters.

- Ik kan niet langer wachten, kreunt ze.

Zijn handen streelen haar haren.

Ze zijn zeven jaar verloofd. Aanstaande herfst trouwen ze.... als Arie aan 't werk blijft, ja.

De straat wordt leeger. De lichtreclame van het Luxor Theater is nog leelijker dan anders en veel te groot voor de leege straat. Een papieren wereldbol draait er tusschen een gloeiende notenbalk. - Ein Lied geht um die Welt! Wie ooren heeft om te hooren kan het verstaan.

Het ‘Laatste Nieuws’ van de avondbladen publiceert de ‘Stand der Werkloosheid’. Geringe afname!

- Bij de organen der Openbare arbeidsbemiddeling stonden op 14 Maart j.l. in totaal 323.215 werkzoekenden ingeschreven. Hiervan waren er 318.084 werkloos. Op 1 Maart bedroeg het totaal aantal ingeschreven werkloozen 318.302.

Het aantal werkloozen is derhalve sedert 1 Maart afgenomen met 248. - Meneer Banders brengt al lezend een kleine verandering aan.

- Min één, bromt hij, dat is tweehonderd zeven en veertig. Dat

[pagina 13]
[p. 13]

rekent een kind van zes jaar uit. Die ééne is Willem Verdoorn. Het is doodeenvoudig. Toch heeft hij het voor vanavond z'n vrouw verborgen gehouden. Vrouwen hebben zoo'n rare economie en hij wil geen vervelende Zondag hebben.

- Een zakenman móét hard zijn in deze tijd, helaas - zucht hij - en hij meent het. Daar kunnen ze dan op gaan slapen. Dat doen ze ook.

Op de Vrouwenzaal van het Diaconessenhuis gaat de rustige ademhaling van Heiltje. Dinsdag mag ze naar huis, gelukkig. Willem Verdoorn slaapt ook al. Hij is tenslotte nog een man en hij is moe en er staat een bed.

De kamer is donker en stil. De maan maakt witte rechthoeken op het vloerkleed, het raam slaat een zwart kruis er overheen. Negen dagen mannenhuishouden zijn gauw merkbaar. Op de grond blijft meer liggen dan anders. Dat weten de muizen ook.

Trip.... trip, trip....

Maar dan is het al nacht.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken