Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'"Geleerde Vrouwen van alle Eeuwen ende Volckeren, zelfs oock by de barbarische Scythen". De catalogi van geleerde vrouwen in de zeventiende en achttiende eeuw' (1988)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.65 MB)

XML (0.09 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

artikel
100 artikelen/achttiende eeuw


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'"Geleerde Vrouwen van alle Eeuwen ende Volckeren, zelfs oock by de barbarische Scythen". De catalogi van geleerde vrouwen in de zeventiende en achttiende eeuw'

(1988)–Brita Rang–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 36]
[p. 36]

Brita Rang

‘Geleerde Vrouwen van alle Eeuwen ende Volckeren, zelfs oock by de barbarische Scythen’
De catalogi van geleerde vrouwen in de zeventiende en achttiende eeuwGa naar voetnoot1

Proloog

‘De geschiedenis leert, dat de genieën, de grote scheppers van nieuwe dingen op wetenschappelijk, technisch en kunstgebied, zeer veel vaker onder de mannen dan onder de vrouwen voorkomen. Dat is eenvoudig een feit, tot welks bevestiging het doorbladeren van een willekeurige biographische of algemeene encyclopaedie, of ook een blik in het naamregister van een boek over de geschiedenis van een willekeurige wetenschap of kunst voldoende is; wil men getallen, dan kan herinnerd worden, dat Mantegazza in biographische woordenboeken slechts 4 tot 8 procent namen van vrouwen vond ...’ (Heymans)Ga naar voetnoot2

‘Ten tijde van de niet aan universiteiten gebonden geleerdheid waren er in ieder geval vrouwen die zich onvermoeibaar en met succes met wetenschappen bezighielden. Door vrouwenstudies moeten deze vrouwen weer voor het voetlicht worden gebracht, want in de door de mannen gedomineerde wetenschapsgeschiedenis werden ze over het algemeen op betreurenswaardige wijze in de schaduw gelaten. Er zijn waarschijnlijk veel meer van deze vrouwen geweest dan we tot nu toe hebben kunnen overzien.’ (Honegger)Ga naar voetnoot3

Waren er inderdaad zo weinig geleerde vrouwen als de Groningse psycholoog Heymans ons wil doen geloven? Of zou het misschien toch verstandig zijn op zoek te gaan naar diegenen die verdwenen en vergeten zijn, zoals de Zwitserse historica Claudia Honegger voorstelt?

De bronnen die ik in mijn betoog centraal stel om tenminste een deel van de vergeten geleerde vrouwen op het spoor te komen, zijn grotendeels niet minder vergeten dan de vrouwen zelf. Het zijn catalogi, lexica met korte

[pagina 37]
[p. 37]

biografieën van geleerde vrouwen, die vooral in de zeventiende en achttiende eeuw verschenen. Op zich is het genre ‘catalogi van geleerden’ geen onbekend verschijnsel, zoals wij ook uit Heymans' uitspraak kunnen opmaken. Dergelijke biografische encyclopedieën betroffen vooral geleerde mannen; hun verzamelde biografieën (vitae) duiken al veel eerder op.Ga naar voetnoot4

Wat ons vandaag de dag verbaast, is dat in een tijd waarvan wij meestal denken dat er geen plaats was voor geleerde vrouwen, lijvige boeken met honderden vitae verschenen. Niet minder bevreemdend is dat deze boeken nu nauwelijks meer te vinden zijn.Ga naar voetnoot5 Wellicht heeft dit iets te maken met het feit dat deze catalogi, waarin zo vele geleerde vrouwen zijn opgenomen, meestal op een heel eigen doel gericht waren. De catalogi van geleerde vrouwen fungeerden namelijk - anders dan die van mannen - als een wapen in de strijd om de vraag of vrouwen eigenlijk wel geschikt waren om zich met de beoefening van wetenschappen bezig te houden. Dat laatste wilde het merendeel van de auteurs bepleiten. De door hen bijeengebrachte biografieën zijn daarom meestal ingebed in een uitvoerige argumentatie ten gunste van het studeren der vrouwen. Het belangrijkste element van een dergelijke bewijsvoering bleven echter de exempla, de voorbeelden die immers bewezen dat vrouwen daadwerkelijk geslaagd waren in het beoefenen van de wetenschappen. De auteurs streefden er daarom naar zo veel mogelijk exempla te verzamelen. ‘Wy [hebben] (...) alle de geleerde Joffrouwen [beschreven], die eenighsins tot onse kennisse gekomen zijn’, stelt bijvoorbeeld Johan van Beverwiick aan het eind van zijn ‘catalogus’.Ga naar voetnoot6 En de achttiende-eeuwse cartesiaan Riballier, die meer dan duizend vitae van geleerde vrouwen op bijna 400 pagina's bijeenbracht, wijst erop dat hij alle vrouwen gepresenteerd heeft over wie hij in de dictionaires gegevens kon vinden. Toch was hij ervan overtuigd dat er nog meer waren geweest. Zij zouden volgens hem pas kunnen worden opgespoord als velen aan het verzamelwerk mee zouden doen.Ga naar voetnoot7

De grote hoeveelheid geleerde vrouwen uit alle tijden en alle landen

[pagina 38]
[p. 38]

leverde het krachtigste bewijs voor de stelling dat vrouwen en wetenschap elkaar niet uitsloten. De auteurs van de catalogi namen daarmee een van de centrale discussiepunten van de ‘Querelle des Femmes’ op. Deze strijd was een literair debat over de geestelijke en morele vermogens van vrouwen, over hun eigenschappen en over de vraag of zij met gezag bekleed konden worden. Deze discussie werd sedert de vroege Renaissance gevoerd. Christine de Pisan wordt gewoonlijk beschouwd als de eerste die in dit verband de belangen van vrouwen verdedigde.Ga naar voetnoot8

De meeste auteurs van de catalogi vonden het niet meer dan ‘recht en billijk vrouwen in de republiek van de geleerden op te nemen’.Ga naar voetnoot9 Ze wilden echter niet alleen exempla van vrouwelijke geleerdheid uit de geschiedenis opdiepen om deze aan een misschien nog niet helemaal overtuigd publiek te tonen. Het zeventiende- en achttiende-eeuwse concept van ‘exemplum’ bevatte ook een sterk dynamisch element. De auteurs presenteerden de geleerde vrouwen als ‘voorgangsters’, als nastrevenswaardige en te evenaren voorbeelden. ‘Imitatio’ was het trefwoord. In dit verband attendeerden de auteurs op de belangrijke functie van de opvoeding.

Hoe bekend de catalogi waren is moeilijk in te schatten. Ze verschenen in groten getale, werden herdrukt en genoten bovendien in hun tijd internationale bekendheid. Dit doet vermoeden dat het een genre was waarvoor een relatief brede belangstelling bestond.Ga naar voetnoot10 Maar wie vormden dan het lezerspubliek? Uit de intekenlijst in George Ballards catalogus Memoirs of Several Ladies uit 1752, is te concluderen dat vrouwen een belangrijk deel van de kopers en lezers uitmaakten.Ga naar voetnoot11 De catalogi waren meestal opgedragen aan bekende geleerde dames uit de adel. Uit die sociale laag kwamen ook velen van de subscribenten. De schrijvers waren voor het merendeel mannen, maar er zijn ook vrouwelijke auteurs geweest (Buffet 1668; Von Ulfeld 1685; Cosson 1779).Ga naar voetnoot12 De schrijvers waren meestal

[pagina 39]
[p. 39]

afkomstig uit de intellectuele burgerij; zij waren hoogleraren zoals Ménage en Thomasius, artsen zoals Van Beverwiick en Paullini, theologen zoals Eberti en De la Porte, rechtsgeleerden zoals Della Chiesa en Corvinus.

Wie vandaag de dag de in de catalogi vermelde ‘exempla’ van vrouwelijke geleerdheid onderzoekt, heeft andere motieven dan de lezers en schrijvers van destijds. Het gaat mij niet alleen om het aantal geleerde vrouwen, ik ben ook geïnteresseerd in kwalitatieve vraagstukken.

Wie waren deze geleerde vrouwen, die onder beslist moeilijkere omstandigheden dan nu de voor vrouwen gestelde grenzen naar de wetenschappen overschreden? Ik probeer daarop een antwoord te vinden door zowel de sociale afkomst als ook de leefwijze van deze vrouwen te onderzoeken. Met welke wetenschappen en met welke kennis hielden deze vrouwen zich bezig? Zijn hierin veranderingen of verschuivingen te bespeuren? Belangrijk is in dit verband ook de vraag hoe vrouwen hun wetenschappelijke kennis verwierven. Kortom, is er zo iets als een specifieke vrouwelijke manier van wetenschapsbeoefening te herkennen?

De vragen waardoor ik me laat leiden, lijken te impliceren dat de auteurs van de catalogi ook toen al vanuit een vergelijkbaar wetenschappelijk-feministisch perspectief hun gegevens verzamelden. Dit was echter niet het geval. De vraag is hoe zij dan naar deze vrouwen keken. Welke concepten van vrouwelijke geleerdheid presenteerden zij aan hun toenmalig publiek? Conceptualiseerden zij een specifiek type van vrouwelijke geleerdheid? Bovendien, als de grote hoeveelheid materiaal die de auteurs vergaarden niet zozeer voortkwam uit de wens naar historiografische volledigheid, maar vooral een demonstratieve functie had, dan zijn niet alleen de gegevens van belang maar ook de demonstratieve functie van de catalogus in zijn geheel.

De catalogi van geleerde vrouwen verschenen zoals gezegd in de zeventiende en achttiende eeuw toen in het kader van de ‘wetenschappelijke revolutie’ de maatschappelijke belangstelling voor de wetenschap duidelijk toenam. Wetenschap was echter primair nog een terrein van mannen. Terwijl via de catalogi een pleidooi werd gehouden voor het studeren van vrouwen, waren dezen nauwelijks betrokken bij de ontwikkeling van de moderne wetenschappen.Ga naar voetnoot13 Interessant is dan ook de vraag of op grond van deze catalogi een verklaring gevonden kan worden voor het feit dat vrouwen met een uitgesproken intellectuele belangstelling geen toegang kregen of vonden tot de nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen.

[pagina 40]
[p. 40]

Beroemde vrouwen

Catalogi van geleerde vrouwen maken in zekere zin deel uit van een ouder en breder genre, dat van de catalogi van ‘beroemde vrouwen’.Ga naar voetnoot14 Hierin werden sinds de veertiende eeuw vermaarde vrouwen voorgesteld, onder wie dames die beroemd waren om scientia en sapientia, om kennis en wijsheid, en die doctae en eruditae werden genoemd.Ga naar voetnoot15 Pas vanaf de zeventiende eeuw verschenen de in het bijzonder op geleerde vrouwen gerichte encyclopedische boeken in vrij groten getale. Om meer inzicht te krijgen in het specifieke karakter van de catalogi waarin uitsluitend geléérde vrouwen genoemd worden, wil ik eerst de bredere, uit een vroegere tijd afkomstige verzamelingen aan de orde stellen.

De aandacht voor beroemde (clara) of illustere vrouwen en de verzameling

illustratie
Pagina uit de catalogus van Giovanni Boccaccio (Leuven 1487) met het begin van de vita van Minerva (VI).


[pagina 41]
[p. 41]

van hun biografieën in catalogi werd in de vroege Renaissance gestimuleerd door de receptie van literatuur uit de Oudheid.Ga naar voetnoot16 Auteurs als Plutarchus, Herodotus, Photinus, Suidas, Iamblichus, Stobaeus, Valerius Maximus, Athenaeus of Diogenes Laertius leverden niet alleen informatie over ‘grote’ mannen maar ook over uitzonderlijke mythologische en historische vrouwen. Die vrouwen hadden, althans in het bewustzijn van de mensen, als godinnen, profetessen, koninginnen, dichteressen of filosofen een opvallend leven geleid.Ga naar voetnoot17

De oudste en invloedrijkste van deze vroegmoderne catalogi van beroemde vrouwen is die van Giovanni Boccaccio, De claris mulieribus (ca. 1360).Ga naar voetnoot18 Opmerkelijk is dat Boccaccio 104 vrouwen presenteert die op één uitzondering na, namelijk Eva, niet in de christelijke traditie stonden.Ga naar voetnoot19 Deze beroemde, sterke, moedige, vaak ook verstandig genoemde vrouwen uit de Oudheid worden door Boccaccio nauwkeurig beschreven in een min of meer chronologische volgorde. Deze loopt van Eva, parente prima, via een reeks van goddelijke vrouwen zoals Juno (IV), Ceres (V), Minerva (VI), vele koninginnen zoals Semiramis (II), Medea (XVI), Orithia (XVIII) en Antiobe (XVIII), de koninginnen van de Amazonen, tot Cleopatra (LXXXVI) en eindigt met Johanna van Hierusalem (CIV). Cassandra (XXXIII), Clytaemnestra (XXXIV) en Helena (XXXV) ontbreken evenmin. Ook geleerde vrouwen zijn in deze eerste catalogus opgenomen, zoals Sappho, ‘puella lesbia et poeta’ (XLV), die evenals Lenucio, een Griekse vrouw (LVIII), als hooggeleerd wordt voorgesteld.Ga naar voetnoot20

Met Boccaccio's De claris mulieribus begon een argumentatieve traditie waarin - direct en indirect - kritiek werd geleverd op het beklemtonen van vrouwelijke zwakte en vrouwelijke zwakheden door de christelijke leer. De ‘deterior condi-

[pagina 42]
[p. 42]

tio’ van vrouwen en hun ‘deficiente’ en ‘occasionelle’ positie zowel op kerkelijk terrein als in de profane wereld was door Thomas van Aquino in zijn Summa Theologica (1266-1273) onderstreept.Ga naar voetnoot21 Volgens de christelijke opvatting bepaalde de schepping dat vrouwen geen belangrijke functie in het sociale en religieuze leven mochten bekleden. Boccaccio's beroemde heidense vrouwen daarentegen vertoonden geen enkele gelijkenis met dit beeld. Ze waren sterk, moedig, verstandig, vol scheppingskracht, soms ook gevaarlijk, de godheden en het noodlot tartende. Hoewel Boccaccio's beschrijvingen niet ondubbelzinnig zijn, was zijn biografische reeks in feite een interventie op het strijdtoneel van de geslachten.

Een goed voorbeeld van het effect dat Boccaccio's redeneertrant had, vormen verschillende geschriften van Christine de Pisan, die een generatie later verschenen. Zij nam een groot aantal van Boccaccio's vrouwelijke voorbeelden over, inclusief de aan hen toegeschreven eigenschappen, die ze weer verleende aan bijbelse vrouwen en aan christelijke vrouwen uit haar tijd. Ze beweerde dat ook deze vrouwen dapper, eerbaar en erudiet waren: ‘Van hen vindt men genoeg bewijzen in de Bijbel en in andere oude geschiedenissen, bijvoorbeeld van Sara, Rebecca, Esther, Judith en anderen. Ook in onze tijd zien wij in Frankrijk veel onverschrokken vrouwen, edele dames en andere vrouwen van hoge adel: de heilige, devote koningin Jeanne, de koningin Blanche, de hertogin van Orléans, dochter van de koning van Frankrijk, (...) die zoveel schoonheid, zuiverheid, eerlijkheid, wijsheid en andere eigenschappen bezitten.’Ga naar voetnoot22 Hoezeer De Pisan op Boccaccio's De claris mulieribus teruggreep, komt vooral in haar bewijsvoering in Le livre de la cité des dames (1404-1405) naar voren.Ga naar voetnoot23 In zekere zin is met dit boek de kiem gelegd voor latere catalogi van geleerde vrouwen. Om haar argumentatie over de intellectuele vermogens van vrouwen kracht bij te zetten verzamelde zij de vitae van díe vrouwen uit Boccaccio's catalogus, die volgens haar de mannen wat betreft ‘la haultesse des sciences’ overtroffen: Cornificia, Proba, Sappho, Mantho, Medea, Circe, Nicostrata, Minerva, Ceres en anderen.Ga naar voetnoot24

Boccaccio's kleine biografieën van beroemde vrouwen en De Pisans gebruik van deze voorbeelden beschouw ik als eerste vormen van een nieuwe, kritischinductieve manier van redeneren, die in de zeventiende en achttiende eeuw nog duidelijker naar voren komt in de catalogi van geleerde vrouwen.Ga naar voetnoot25

Ook anderszins wijst Boccaccio's De claris mulieribus op de ontwikkeling van een gevoel van eigen intellectuele kracht bij vrouwen. De claris mulieribus was in

[pagina 43]
[p. 43]

het Latijn geschreven, de taal van de mannelijke humanistische elite en de clerus. Het boek werd echter opgedragen aan een lezeres, Andrea Acciaiuoli.Ga naar voetnoot26 Hiermee werd de taal van de wetenschap - tenminste symbolisch - ook met vrouwen in verband gebracht. Zij werden aangesproken als potentiële lezers. Met behulp van de catalogi kunnen wij een reeks vrouwen afkomstig uit de aristocratische of patricische families van de Noorditaliaanse steden opsporen, die door hun kennis van klassieke talen aan de intellectuele cultuur van de vroege Renaissance konden deelnemen: Isotta Nogarola, Laura Cereta, Battista Montefeltri, Cassandra Fedele, Betina Cozadini, Betina Calderini en vele andere, minder bekende vrouwen.Ga naar voetnoot27 Hoe groot de belangstelling was voor de Latijnse versie van het boek en voor vertalingen daarvan, werd na de uitvinding van de boekdrukkunst bijzonder duidelijk.Ga naar voetnoot28 Al eerder moeten er vele handgeschreven exemplaren geweest zijn. De Bibliothèque Nationale te Parijs alleen al bezit er vijf.Ga naar voetnoot29

Boccaccio's catalogus werkte ook als voorbeeld. In de vijftiende en zestiende eeuw verschenen nieuwe lijvige catalogi met biografieën van krachtige vrouwen. Zoals we in de geschriften van Christine de Pisan al zagen, waren dergelijke verzamelingen vaak uitgebreider of was het accent verschoven: de sterke regentessen uit de Renaissance en vrouwen uit de bijbel en de latere christelijke traditie bevolkten deze catalogi. En ze werden opgedragen aan geleerde vrouwen van adel, zoals bijvoorbeeld Beatrice van Aragon of Bianca Maria Sforza. In de meeste gevallen kondigde de titel al een lofzang aan op deze, de alledaagse vrouwenwereld ontstegen heldinnen: De laudibus mulierum, De mulieribus admirandis, De memorabilibus et claris mulieribus. Auteurs als Giovanni Sabadino degli Arienti (1483), Jacobus Philippus Bergomensis (1497), Joannes Ravisius Textor (1521), Baptista Fulgosus (1521), Giuseppe Betussi (1545), Juan Perez de Moya (1583) en anderen gaven aan hun Italiaans, Frans of Spaans publiek de biografische kennis van ‘mulieribus admirandis’ door.Ga naar voetnoot30 Daarnaast zijn verwijzingen naar geschreven

[pagina 44]
[p. 44]

catalogi uit de vijftiende eeuw te vinden, waaronder één van de beroemde biograaf Vespasiano da Bisticci.Ga naar voetnoot31

De oude catalogi waren voor de zeventiende- en achttiende-eeuwse schrijvers van de biografische verzamelingen van geleerde vrouwen buitengewoon belangrijke bronnen.Ga naar voetnoot32 Dat wijst erop dat al bij de Renaissance-auteurs een duidelijke belangstelling bestond voor de geleerdheid van vrouwen. Onder de in 1521 door Textor uitgegeven verzameling van oude catalogi is er zelfs één die uitsluitend geleerde vrouwen vermeldt, namelijk die van de al genoemde Baptista Fulgosus, die in de vijftiende eeuw doge van Genua was.

Mijns inziens beoogden de auteurs van het vroege biografisch-literaire genre de integratie van de eminente vrouwen in dat wat Jacob Burckhardt een ‘allgemeines Pantheon des Weltruhmes’ noemt.Ga naar voetnoot33 De grote vrouwelijke beroemdheden werden door de catalogi weliswaar bekend bij een adellijk of patricisch publiek, maar deze goddelijke, mythologische, koninklijke, aristocratisch-geleerde en bijbelse vrouwen werden voorgesteld als verheven en uitzonderlijke figuren: ze waren geen voorbeelden die zonder meer geïmiteerd konden worden, te meer daar hun uitzonderlijkheid zo sterk beklemtoond werd. Ik zie deze beroemde en illustere vrouwen dan ook in eerste instantie als ‘demonstratiefiguren’. Ze demonstreerden eerder een potentieel dan een reëel prestatievermogen. Het was ook niet belangrijk of het mythologische figuren waren of dat de vrouwen echt bestaan hadden. De sterke en beroemde vrouwen in de catalogi waren bedoeld als verheven exempla, niet als voorbeelden die elke vrouw kon

[pagina 45]
[p. 45]

navolgen of imiteren. Ze lieten zien wat slechts voor weinigen mogelijk was, niet wat door velen bereikt kon worden. Juist dit laatste veranderde duidelijk in de zeventiende en achttiende eeuw.

Geleerde vrouwen

De opkomst van de catalogi van geleerde vrouwen in de zeventiende en de achttiende eeuw beschouw ik als een ‘realistische wending’. Vanaf die tijd is er sprake van een zakelijke toespitsing dan wel afbakening. De oude catalogi die een heterogene veelvoud van op een of andere manier ‘beroemde’ vrouwen ten tonele voeren, verdwenen niet, maar ze raakten (tenminste tijdelijk) op de achtergrond.Ga naar voetnoot34

Aan de geleerde vrouwen in de nieuwe catalogi schrijft men geen goddelijke oorsprong toe. Hun prestaties worden ook niet zo zeer gewaardeerd op grond van hun geboorte of stand. De vrouwen op wie auteurs nu de aandacht wilden vestigen hadden hun bijzondere positie en status te danken aan hun eigen inspanningen en actieve leerprocessen. Ze waren vaak van adel, zelfs van koninklijke bloede, maar dat was op zichzelf nog niet voldoende om hen in de catalogi op te nemen. We stuiten hier op een door moderne, natuurrechtelijke voorstellingen bepaalde visie op de menselijke vermogens.Ga naar voetnoot35 Zij hield in dat geleerdheid - dus ook die van vrouwen - niet zozeer als een gave, maar eerder als het resultaat van studie werd beschouwd. Daarmee ging bij vele auteurs van catalogi de gedachte samen dat mannen en vrouwen potentieel gelijke rationele vermogens bezaten. Ik zou daarom bij wijze van hypothese willen stellen dat met de verschuiving van beroemde vrouwen naar geleerde vrouwen de catalogus van een ‘pantheon’ in een lexicon, in een ‘dictionnaire’ verandert. De nadruk op de verhevenheid van de protagonisten verdween; er kwam een model voor in de plaats dat door velen zou kunnen worden nagevolgd. Bewondering kon plaatsmaken voor ‘imitatio’.

De accentverschuiving binnen het genre van de catalogi van ‘beroemde’ naar ‘geleerde’ vrouwen valt samen met een verandering in de plaatsen van herkomst. De veertiende-, vijftiende- en zestiende-eeuwse catalogi verschenen in Frankrijk, Spanje en vooral in Italië, het centrum van de humanistische literaire cultuur. Overigens vonden deze vaak in het Latijn geschreven boeken

[pagina 46]
[p. 46]


illustratie
De vita van Isotta Nogarola in de catalogus van Jacobus Philippus Bergomensis uit 1497.


[pagina 47]
[p. 47]

ook in de noordelijke landen hun humanistisch publiek, zoals bijvoorbeeld blijkt uit de plaatsen waar Boccaccio's geschrift is uitgegeven. De ‘Europese’ belangstelling voor de door Textor te Parijs uitgegeven teksten wijst hier ook op. De bakermat van deze catalogi was echter de Italiaanse Renaissance, terwijl de nieuwe catalogi in de meer noordelijk gelegen landen verschenen. Zo heb ik ook drie Deense en een Zweedse catalogus gevonden.Ga naar voetnoot36 Deze verschuiving in de plaats van herkomst ging gepaard met de verplaatsing van de centra van wetenschapsbeoefening. Of het verschijnen van catalogi van geleerde vrouwen ook als een reactie beschouwd kan worden op de wetenschappelijke paradigma-wisseling in de zeventiende en achttiende eeuw, is een vraag waar ik nog op terug zal komen.

De zeventiende-eeuwse catalogi

‘Catalogus’ was niet alleen de naam voor een verzameling van korte biografieën, maar soms ook voor louter naamlijsten. Een van de eerste omvangrijke naamlijsten, voorzien van bibliografische noten, de Catalogus doctarum virginum et foeminarum, verscheen in 1606 te Praag.Ga naar voetnoot37 De auteur Martinus à Balthoven vermeldt ongeveer zeventig namen van geleerde vrouwen uit de Oudheid, de Middeleeuwen en de Renaissance. Indirect pleit hij ook voor vrouwelijke geleerdheid. De catalogus is opgedragen aan een geleerde vrouw van adel, Elisabeth Johanna Westonius, wier gedichten in een voorafgaand deel zijn opgenomen.

In de volgende decennia werden de voorbeelden van geleerde vrouwen meer en meer in een vertoog over de geestelijke vermogens van de vrouw ingebed.Ga naar voetnoot38 Twee vroege voorbeelden van de ontwikkeling van het genre, zowel

[pagina 48]
[p. 48]

wat betreft de biografieën als de betogen over vrouwelijke geleerdheid, zijn de geschriften van Johann Frawenlob en Johan van Beverwiick.Ga naar voetnoot39 Beiden plaatsten de biografische gegevens (Frawenlob van ongeveer 120, Van Beverwiick van ongeveer 185 vrouwen) in een samenhangend geheel van argumenten. Frawenlob eiste van de ouders een betere opleiding voor meisjes; Van Beverwiick beweerde onder meer dat ‘het ware geluk der Menschen bestaat in de Geleertheyt ende Deught’.Ga naar voetnoot40

De voorstelling van geleerdheid als algemene menselijke doelstelling veronderstelt dat niet alleen sociaal bevoorrechte mensen er naar mochten streven. Toch wijst Van Beverwiick de gedachte dat iedere vrouw (of man) geleerd moet zijn af: ‘Maer hier op antwoorden wy, dat gelijk de Geleertheyt niet en is voor alle Man, datse oock alle Vrouwen niet even wel en past.’Ga naar voetnoot41 De grenslijn tussen het al dan niet mee mogen doen wordt echter niet scherp getrokken. Of de vrouw zich aan de wetenschap kan wijden is voor Van Beverwiick allereerst een kwestie van omstandigheden. Wie het huishoudelijke werk door ‘Meyssens en Knechts kan laten uytvoeren, ende daer by een wacker verstande ende liefde tot de Geleertheyt heeft, waerom zouden wy soodanige het beste goet in de werelt, het voedsel der Ziele, onthouden?’Ga naar voetnoot42 Van Beverwiick juicht dan ook iemand als Vossius toe, die zijn dochters immers al op zeer jonge leeftijd een humanistische opleiding gaf. Van Beverwiick onderwees zijn eigen dochters, vier en zeven jaar oud, zelf in de klassieke en moderne talen.Ga naar voetnoot43 Op die manier suggereerde hij dat vrouwelijke geleerdheid, voor een bepaalde sociale laag, niet uitzonderlijk was. De door hem genoemde vrouwen ‘van alle Eeuwen ende Volckeren’ zitten dus niet in een ‘book-lined cell’, ze zijn niet gedwongen ‘af te zien van een normaal gezinsleven’.Ga naar voetnoot44

Wetenschap en deugd hoeven bij Van Beverwiick - wat betreft vrouwen - niet gepaard te gaan met een sociaal isolement. De door hem genoemde vrouwen zijn meestal getrouwd en dragen het hunne bij aan de intellectuele opvoeding van hun kinderen. Bovendien beschouwt hij hen als leden van een intellectueel gezelschap. Van Beverwiick heeft bijzondere bewondering voor intellectuele gezinnen zoals dat van Thomas Morus: ‘Thomas Morus, dien

[pagina 49]
[p. 49]

groten ende hoogh-geleerden Cançelier van Engelandt niet te vreden zijnde, dat zijn dochters Margariet, Elisabet, Cicelia ende haer nichte Margariet Gigia, alleen zeer eerbaer zoudé wesen, besorghdé oock datse daer - beneffens zeer geleerd wierden.’ In de zin die hij hieraan toevoegt, herkennen we het moderne concept van ‘exemplum’, dat velen tot imitatie oproept: ‘Een nieu exempel, zeyt Erasmus, maer 'twelck wel haest van vele zal na-gevolght werdé.’Ga naar voetnoot45

Noch bij Van Beverwiick noch bij Frawenlob spelen bijbelse vrouwen een rol. In dat opzicht lijken hun catalogi op die van Boccaccio. Wetenschap en deugd, ‘Wissen und Tugend’, worden niet aan christelijke deugden gerelateerd. Dat is evenmin het geval bij Aegidius Menagius, auteur van de bekendste catalogus uit de late zeventiende eeuw: Historia mulierum philosopharum. Deze catalogus, opgedragen aan een Franse geleerde vrouw, Anne Dacier,Ga naar voetnoot46 presenteert bijna uitsluitend vrouwelijke filosofen uit de Oudheid en is een van de eerste catalogi toegespitst op vrouwen uit één discipline.Ga naar voetnoot47 Menagius' vrouwen tonen kennis maar niet altijd deugd: sommigen van hen waren hetaeren (zoals Aspasia en Nicarete), courtisanes van bekende filosofen. ‘Ze was courtisane’, zegt Menagius van Nicarete, ‘maar ze was niet schandelijk’.Ga naar voetnoot48

Opvallend is dat Menagius uitsluitend klassiek geschoolde filosofen in zijn catalogus heeft opgenomen. Hij behandelt geen vrouwen die belangstelling hadden voor de filosofie van zijn tijd, zoals die van Descartes of Spinoza. Wel verwijst hij naar geleerde zeventiende-eeuwse vrouwen: Van Schurman, De Gournay, Christine van Zweden, Mme de Sevigné en anderen. Evenals bij Van Beverwiick leiden de door hem gepresenteerde vrouwen, in het bijzonder de filosofen uit de Oudheid, geen geïsoleerd bestaan. Van de vrouwen uit bijvoorbeeld de school van Pythagoras, Peripathes en Epicuris, wordt vermeld dat zij meestal getrouwd waren èn dat ze in het gezelschap van intellectuele mannen verkeerden. Menagius is buitengewoon nauwkeurig; hij verwijst naar en citeert uit bronnen en vermeldt welke feiten niet helemaal betrouwbaar zijn.Ga naar voetnoot49

[pagina 50]
[p. 50]

De vitae: realisme en historisch besef

Ook de andere auteurs probeerden historisch verantwoorde informatie te geven. In de korte vitae worden meestal feitelijke, te controleren gegevens vermeld. Ik zal een paar typische voorbeelden geven:

‘...Isabella Nicolay, Mater van 't klooster S. Aechten te Delft, dewelcke volkomentlick Latijn spreken, ende schrijven konde. Aen haer is een Latijns dicht te lesen, geschreven van haer jongste broeder.’Ga naar voetnoot50
‘Betina Calderini, Bolognese, bekwaamde zich zo voortreffelijk in de rechtenstudie, dat zij beloond werd met een leerstoel aan de Universiteit van Padua. Zij stierf op 5 oktober 1355.’Ga naar voetnoot51
‘Christina afkomstig uit Pisa in Italië, door sommigen de Parisienne genoemd, was 202 jaar geleden een ervaren en geleerde vrouw. Haar naam is blijven bestaan door enige boeken die zij schreef. Zowel haar boek Van 't lof der vrouwen als een ander De via magni studii en zeker ook haar Thesaurus Civitatis mulierum getuigen duidelijk van haar geleerdheid.’Ga naar voetnoot52
‘Elizabeth Lucar, de dochter van Mr. Paul Withypoll werd geboren in Londen in het jaar 1510. Zij kreeg een zeer beschaafde en veelzijdige opvoeding van haar vader. Door haar uitnemend natuurlijk talent werd zij uiterst bekwaam in allerlei soorten naaiwerk, was een bijzondere kalligrafiste, wist zeer veel van rekenkunde, was ingewijd in diverse soorten muziek en beheerste eveneens het Latijn, Italiaans en Spaans volledig. Al deze kundigheden had zij verworven op 26-jarige leeftijd.’Ga naar voetnoot53
‘Bassi, Laure ... Zij beoefende gedurende 45 jaar de experimentele natuurkunde en maakte zich even verdienstelijk met haar uitgebreide kennis van de Griekse, Latijnse, Franse en Italiaanse literatuur als met haar deugden en haar buitengewone liefdadigheid jegens de armen.’Ga naar voetnoot54
[pagina 51]
[p. 51]

Het realisme van de biografieën blijkt ook uit het feit, dat de auteurs zo nauwkeurig mogelijk probeerden aan te geven in welke tijd hun protagonisten leefden. Vaak geven de titels van de catalogi al aan dat het om geschiedschrijving gaat: Historia mulierum philosopharum (1690); Dissertatio historico-critico de feminis ex arte medicina claris (1738); Istoria delle donne scientiate (1740); Allgemeines historisches Verzeichnis gelehrter Frauenzimmer (1761); Histoire littéraire des femmes françoises, ou lettres historiques et critiques, contenant un précis de la vie et une analyse raisonnée des ouvrages (1769).Ga naar voetnoot55 We zouden de scheidslijn echter te scherp trekken als we de catalogi van geleerde vrouwen louter als een produkt van verlichte nuchterheid opvatten. Dat er meer in het geding was, kan uit de achttiende-eeuwse catalogi worden opgemaakt.

De achttiende-eeuwse catalogi

De in de eerste helft van de achttiende eeuw verschenen catalogi vormen een heterogene groep.Ga naar voetnoot56 Wat deze catalogi van Eberti, Paullini, Thura, Alberti en vele anderen gemeen hebben is een grotere bibliografische nauwkeurigheid. Eberti

[pagina 52]
[p. 52]


illustratie
De vita van Sappho, ‘puella lesbia et poeta’ (XLV) in de Leuvense uitgave van De claris mulieribus (1487) van Giovanni Boccaccio.


[pagina 53]
[p. 53]

Eberti bijvoorbeeld noemt in sommige gevallen veertig of meer literatuuropgaven bij een biografie.Ga naar voetnoot57 Alberti geeft in zijn Istoria aan wanneer vrouwen uit de Oudheid geleefd hebben.Ga naar voetnoot58

Een andere vorm van nauwkeurigheid komt men tegen in Ballards catalogus uit 1752. Hij schreef tamelijk uitgebreide biografieën van circa 55 Engelse geleerden. Door deze in een chronologische volgorde te plaatsen - hij begint met vrouwen uit de vijftiende eeuw om uiteindelijk ook vrouwen uit zijn eigen tijd te presenteren - laat hij ook iets van de historische veranderingen zien.

Nieuw was de soms buitengewone hoeveelheid korte biografieën, variërend van zeshonderd tot meer dan duizend geleerde vrouwen.Ga naar voetnoot59 Ook de Latijnse taal, in de zeventiende eeuw nog relatief vaak de taal van de catalogi, verliest aan betekenis ten gunste van de nationale talen. Deze ontwikkeling gaat vaak gepaard met een grotere belangstelling van de auteurs voor de geleerde vrouwen uit het eigen land of zelfs uit de eigen streek.Ga naar voetnoot60 De ‘regionalisering’ van een gedeelte van de catalogi kan een oorzaak van de grotere nauwkeurigheid zijn; bovendien worden hierdoor opvallend meer geleerde vrouwen voor het voetlicht gebracht.

Ook de reflecties en ‘bewijsvoeringen’ rond vrouwen en studie die vaak in de biografieën besloten lagen, veranderden. Ging het in de zeventiende eeuw vooral om de vraag of vrouwen over dezelfde geestelijke vermogens beschikten als mannen, de auteurs van de eerste helft van de achttiende eeuw fulmineerden in het bijzonder tegen vooroordelen jegens vrouwelijke geleerdheid. In dit verband werden ook de ouders bekritiseerd. Ze zouden - zo luidt het verwijt van Lehms - vaak de boeken weggrissen uit de handen van hun dochters.Ga naar voetnoot61 De catalogi werden dus gebruikt als een verlicht instrument om ouders tegen alle vooroordelen in te overtuigen van de mogelijkheid en wenselijkheid van een intellectuele vorming van hun dochters.

[pagina 54]
[p. 54]

Opvallend is ten slotte dat in Duitsland voor en na de eeuwwisseling een reeks dissertaties verscheen, vooral in de theologie, filosofie en medische wetenschap, waarin korte vitae van geleerde vrouwen centraal staan. Kennelijk was de geleerde vrouw hier tijdelijk een thema bínnen de universiteiten.

In de tweede helft van de achttiende eeuw nam de belangstelling voor de catalogi en daarmee voor vrouwelijke geleerdheid af.Ga naar voetnoot62 Juist in deze tijd kwamen twee standpunten duidelijker tegenover elkaar te staan. Zo hield bijvoorbeeld de cartesiaan Riballier een pleidooi voor een volkomen egalitaire wetenschappelijke opleiding van meisjes en vrouwen. Alle wetenschappen en alle schone kunsten dienden toegankelijk te zijn: ‘Is er, in de verschillende gebieden van de menselijke maatschappij enige studie, enige wetenschap, enige kunst, waarvoor vrouwen niet dezelfde begaafdheden, dezelfde geschiktheid hebben als mannen?’Ga naar voetnoot63 Riballier kende dus aan vrouwen géén speciaal talent toe voor de literair-esthetische disciplines. Er waren daarentegen auteurs die dat wel deden. We zien dat bijvoorbeeld in de lexica van De la Porte of Triller waar de geleerde vrouw als dichteres centraal staat. In zekere zin is dat conservatief te noemen; men hield vast aan de concepten van geleerdheid die verbonden waren met de humanistisch-literaire cultuur van de Renaissance.

Sylvia Bovenschen vergist zich wanneer ze constateert dat het beeld van de vrouw met een ‘schönen Verstand’ als een ‘moderne’ verworvenheid van de achttiende eeuw beschouwd kan worden.Ga naar voetnoot64 Het gaat in feite om de voortzetting van een traditie in een andere vorm. Deze traditie leidde met de toenemende betekenis van de moderne empirische wetenschappen echter tot een marginalisering van de ‘schone’ geleerde. Daarbij kwam dat met de opkomst van de middenstand de belangstelling voor de geleerdheid van vrouwen ook om andere redenen werd ondergraven. Deze sociale groep vond het niet aanvaardbaar dat vrouwen de ruimte kregen om wetenschap te beoefenen. Men kon het zich economisch niet veroorloven de vrouw vrij te stellen van huishoudelijke arbeid

[pagina 55]
[p. 55]

ten behoeve van wetenschappelijke vrijetijdsbesteding. Ze heeft er een principiële zaak van gemaakt: vrouwelijke geleerdheid was tegenstrijdig met de vrouwelijke ‘natuur’.Ga naar voetnoot65 Deze burgerij had dus geen behoefte aan catalogi van geleerde vrouwen.

‘Ze was de dochter en de leerling van Theon uit Alexandria’Ga naar voetnoot66 - de manier waarop vrouwen hun wetenschappelijke kennis verwierven

In de door mij onderzochte catalogi van geleerde vrouwen wordt slechts in geringe mate aandacht geschonken aan de vraag hoe vrouwen hun wetenschappelijke kennis verwierven.Ga naar voetnoot67 Dat is op het eerste gezicht verwonderlijk; de catalogi zijn immers mede geïnspireerd door de eis een hogere opleiding ook voor meisjes en vrouwen toegankelijk te maken. Hoe hebben dan diegenen voor wie geen maatschappelijk georganiseerde vorm van wetenschappelijk onderwijs bestond, toch een niveau van kennis kunnen bereiken waarmee ze in hun tijd als geleerd werden aangemerkt? Het is opmerkelijk dat een van de meest gangbare en oudste vormen van kennisoverdracht, via huisleraren, in de catalogi nauwelijks ter sprake komt, met uitzondering van die van Ballard.

Een uitzonderlijke vorm van kennisoverdracht tonen de biografieën van Griekse filosofen. Deze vrouwen namen evenals mannen vaak deel aan de openbare lezingen van bekende filosofen. Ze waren leerlingen van de filosofische scholen. De meest gangbare vorm van kennisoverdracht liep echter via de vader. Hij was, tenminste volgens de in de catalogi verstrekte informatie, de belangrijkste figuur in de informele processen van kennisoverdracht aan vrouwen. Zo hebben Theon uit Alexandria, Melanchthon, Thomas Morus, de Florentijnse humanist en aristocraat Bartholomeo Scala en de minder befaamde hoogleraar Reichenbach uit Helmstedt hun kennis aan hun dochters doorgegeven en op die manier een belangrijke bijdrage geleverd aan de vorming van hun dochters tot ‘geleerde vrouwen’. Afgaande op de catalogi geldt dit voor bijna een vijfde van het totaal, een betrekkelijk hoog aandeel omdat over het merendeel (zestig procent) in dit opzicht helemaal geen informatie wordt verstrekt. Een leuk

[pagina 56]
[p. 56]

verhaal, dat meerdere malen terugkomt, handelt over de wederzijdse ondersteuning van vader en dochter. Soms namen dochters, in geval van ziekte van hun vader, diens universitaire lessen over: ‘Francisca Nebrissensis, dochter van den hoogh-geleerden Antonius Nebriβensis, Koninghlicke history-schrijver ende Professor, is soo geleert geweest, dat sy dickwils in plaets van haer vader, openbare lessen gedaen heeft.’Ga naar voetnoot68 Over de juridisch geleerde Novella uit Bologna lezen we dat ze alleen achter een gordijn les mocht geven om de toehoorders niet door haar schoonheid in verwarring te brengen.Ga naar voetnoot69

Met hun mededelingen over de opleiding van vrouwen door hun vaders en de uitstekende resultaten daarvan, en met die over de goede relatie tussen geleerde echtelieden geven de auteurs hun instemming te kennen. Van Beverwiicks catalogus is een ‘Fundgrube’ voor deze opvatting. De auteurs, intellectuelen en literaten van hun tijd, hechtten om verschillende redenen zoveel belang aan een dergelijke opleiding. Het ouderlijk of het echtelijk huis vormde niet alleen een relatief besloten en beschermd instituut, maar deze huiselijke vorming leverde ook de garantie voor een relatieve monopolisering van die kennis. Op die manier kon geleerdheid, die volgens de auteurs in principe voor veel vrouwen bereikbaar was, toch nog haar exclusiviteit behouden. Uitbreiding van de wetenschappelijke scholing van vrouwen was gewenst, maar dan wel binnen de eigen sociale groep, de groep van de intellectuele elite. Ik zal deze these nog nader toelichten.

Een uitzondering in dit opzicht is Riballiers eis om vrouwen tot de bestaande hoge scholen toe te laten: ‘Laten wij, zoals in Athene, vrouwen toelaten tot de scholen voor retorica, politiek, filosofie en wiskunde, en men zal onder hen welbespraakte vrouwen, bekwame politici, verlichte filosofen en diepzinnige wiskundigen vinden.’Ga naar voetnoot70

‘Ze beweerde dat ze de maan van de hemel zou kunnen trekken’Ga naar voetnoot71 - de kennis en wetenschap waarover geleerde vrouwen beschikten

Sylvia Bovenschen stelt dat de voorstelling van de vrouwelijke geleerde in de zeventiende en achttiende eeuw beantwoordde aan het ‘Evangelie van het verstand’. Volgens haar zou in dit nieuwe concept geen plaats meer zijn voor de middeleeuwse en vroeg-moderne associatie van vrouwen met de ‘donkere, niet te beheersen krachten van de natuur’. De ratio werd ‘zorgvuldig in banen geleid’, beweert Bovenschen.Ga naar voetnoot72 Wanneer dit inderdaad het geval geweest zou zijn,

[pagina 57]
[p. 57]

dan moeten de catalogi, die immers in deze periode de meest uitgebreide pleidooien voor vrouwelijke geleerdheid hielden, hiervan toch getuigen. In de catalogi vind ik geen bevestiging van Bovenschens these. Geen van de auteurs gaat uit van het door haar veronderstelde concept van vrouwelijke geleerdheid.

Evenmin is sprake van een bepaald concept van wetenschap waaraan vrouwelijke geleerdheid wordt gerelateerd. Als maatstaf voor vrouwelijke geleerdheid gelden enerzijds de schone kunsten en de vakken die op de universiteiten werden gedoceerd (de theologie, de rechtsgeleerdheid, de medische wetenschap, de ‘artes liberales’ en talen), anderzijds praktische vaardigheden van vrouwen zoals handwerken of profetische gaven. ‘Ze kon verborgen dingen openbaar maken en voorspellingen doen - in het jaar 1620.’Ga naar voetnoot73 De talenten van Aganice, die ‘seer ervaren geweest [is] in 't Sterrekijcken, ende den loop des Hemels’ en anderen wijs kon maken, ‘datse ... de Maan van den Hemel zoude trecken’ worden door Van Beverwiick niet in twijfel getrokken.Ga naar voetnoot74

De kennis van geleerde vrouwen bestond dus niet alleen uit kennis die aan de ratio van de Verlichting was onderworpen. Welke terreinen bestrijkt die kennis dan? Circa vijftien procent van alle geleerde vrouwen werd als allround geleerde voorgesteld en gold als geleerd in brede humanistische zin. Meer dan een vijfde van de vrouwen was geleerd op taalkundig of literair of op muzikaal en esthetisch gebied. Van een vrij grote groep vrouwen, bijna twintig procent, was de geleerdheid meer religieus-theologisch gericht. De meesten van deze vrouwen schreven religieuze traktaten, gebeden of liederen, al waren er ook die theologisch geschoold waren en zich toelegden op de exegese van bijvoorbeeld de Apocalypse.Ga naar voetnoot75 Iets minder dan een tiende van de vrouwen was actief op medisch gebied, waarbij ook de verloskunde hoorde. Wat betreft wiskunde, astronomie en geschiedschrijving is het percentage geleerde vrouwen laag.

Uit de omschrijving van de kwalificaties van geleerde vrouwen in de catalogi blijkt niet dat de auteurs beseften in een tijd te leven waarin op wetenschappelijk terrein sprake was van een paradigma-wisseling of van kritiek op de traditionele kennis. Dat komt bijzonder duidelijk naar voren in de vitae van vrouwen die een aandeel hadden in de ontwikkeling van de moderne wetenschappen. Een voorbeeld hiervan is Maria Cunitz, die probeerde de door Kepler opgestelde tabellen met de berekeningen van de bewegingen van de planeten te corrigeren.Ga naar voetnoot76 Over haar schreef Eberti: ‘Maria Cunitz sprak zeven talen en kon aardig schilderen. Bovendien had ze het grootste plezier in astronomische speculaties ...’Ga naar voetnoot77 Opvallend is dat de auteur in de eerste plaats het

[pagina 58]
[p. 58]

taalkundig-esthetisch vermogen van Maria Cunitz noemt en pas op de tweede plaats haar astronomisch-mathematische vaardigheden. Zowel bij de vrouwen zelf als ook in het bewustzijn van bijna alle auteurs ligt de nadruk op het literair-humanistische. Dit geldt zelfs voor Riballier. Hoewel hij in zijn inleiding dit traditionele beeld van (vrouwelijke) geleerdheid in principe loslaat, komt het in de door hem gepresenteerde vitae wel terug.

Het zou echter een voorbarige conclusie zijn om het accent van de auteurs op geleerdheid in brede humanistisch-literaire zin in verband te brengen met de vroeg-moderne universiteit en te veronderstellen dat de auteurs daarmee wilden suggereren dat intellectuele vrouwen op de bestaande universiteiten thuishoorden. De traditionele universiteit - tot in het begin van de achttiende eeuw nog de meest gangbare opleiding - was namelijk geen ‘universitas litterarum’, maar een instelling waarbinnen een vergaande specialisatie bestond.Ga naar voetnoot78 De ‘universitas litterarum’ daarentegen bloeide buiten de universiteit, in de informele kringen van de humanisten en in salons. Ze had geen vastgelegde institutionele vorm. Het sterke accent in de catalogi op het humanistisch-literaire of ook religieus-literaire genre, doet vermoeden dat de auteurs vrouwen eerder in verband wensten te brengen met losse, informele vormen van kennisverwerving en kennisoverdracht dan met meer geïnstitutionaliseerde opleidingen als de universiteit. De vader die zijn dochter in de wetenschappen onderwees, en de echtgenoot die zijn vrouw tot de ‘behulpsterin’ van zijn ‘studyen’ maakte, speelden daarbij een belangrijke rol.Ga naar voetnoot79 Beiden openden de toegang tot de ‘universitas litterarum’, niet tot de universiteit. Dit is op te maken uit de vitae in de vroege èn in de latere catalogi uit de tweede helft van de achttiende eeuw.

In Ballards catalogus komt de koppeling van vrouwelijke geleerdheid aan de literair-humanistische traditie duidelijk naar voren. De door hem genoemde vrouwen uit het vijftiende-eeuwse Engeland lijken nog achter de intellectuele ontwikkelingen aan te lopen. De zestiende-eeuwse vrouwen zijn daarvan wel op de hoogte. Wanneer de humanistische concepten van kennis meer op de achtergrond raken, zien we dat de vrouwen opnieuw een achterstand oplopen. De door Ballard genoemde zeventiende- en achttiende-eeuwse vrouwen hadden in de meeste gevallen geen deel aan de nieuwe empirisch-wetenschappelijke ontwikkelingen in het Engeland van hun tijd, maar waren nog steeds hoofdzakelijk literair-humanistisch geschoold.Ga naar voetnoot80

Deze tendensen zijn ook in de publikaties van de geleerde vrouwen te

[pagina 59]
[p. 59]

vinden. Hun uitgegeven geschriften waren de zichtbare produkten van de kennis waarover zij beschikten. Via deze publikaties kwamen de auteurs van de catalogi hun protagonisten vaak op het spoor. ‘Publish or perish’ is ook hier al van toepassing.Ga naar voetnoot81 Het grootste deel van de vermelde vrouwen (meer dan tachtig procent) is op de een of andere manier ‘auteur’ geweest. Vaak gaat het om brieven of om (door andere schrijvers vermelde) niet gepubliceerde stukken. Van de gepubliceerde teksten proberen de auteurs in hun catalogi zo nauwkeurig mogelijk melding te maken. In deze literatuurverwijzingen komt men niet alleen veel titels van religieuze werken tegen, maar ook van boeken over onderwerpen die vrouwen betroffen: opvoeding, verloskunde, ‘harmonie van vrouwen’, vrouwen die koningin waren, theologische vraagstukken betreffende vrouwen en de positie van vrouwen. Een voorbeeld: ‘Marie de Romieu, een Joffrouw van Vivarets in Languedock, heeft in dicht uyt gegeven, dat de Vrouwen boven de Mans uyt muynten, gedrukt te Parijs 1581, ende noch buyten dicht, een Onderwijsinge voor de jonge Joffrouwen, gedruckt te Diepe 1573.’Ga naar voetnoot82

‘Ze was geleerd, rijk, mooi en van edele afkomst’Ga naar voetnoot83 - de sociale achtergrond en de leefwijze van geleerde vrouwen

De verbinding van schoonheid en geleerdheid, de harmonie van lichaam en geest is een oud motief. In de catalogus van Menagius over de filosofen uit de Oudheid treffen we het vaak aan. Ook ten aanzien van vrouwen uit de Renaissance duikt dit motief weer op, blijkbaar vooral onder invloed van het neo-platonisme. ‘She was a very beautiful Lady of great spirit ...’ schrijft Ballard over een van de vrouwen uit de vijftiende eeuw.Ga naar voetnoot84 Ook in de tweede helft van de achttiende eeuw vermeldt Riballier nog geleerde vrouwen die in schoonheid de mooiste vrouwen van hun eeuw overtroffen.Ga naar voetnoot85

Belangrijker nog dan de combinatie van schoonheid en geleerdheid, waartegen de burger aan het eind van de achttiende eeuw begon te fulmineren om in plaats daarvan het beeld van de door zenuwziekte geteisterde geleerde vrouw op te voeren,Ga naar voetnoot86 is de combinatie van geleerdheid en adellijke afkomst. Een groot deel van de in de catalogi genoemde vrouwen (circa veertig procent) was van adel. Aangezien een derde van de vitae geen informatie verstrekt over de afkomst van

[pagina 60]
[p. 60]

de vrouwen is het zeer waarschijnlijk dat het percentage adellijke vrouwen in werkelijkheid nog hoger was. In de catalogus van Ballard is bijvoorbeeld meer dan tachtig procent van de geleerde vrouwen van adel. Dit percentage verschilt echter per regio en periode. Zo zijn bijvoorbeeld in de catalogus van Ballard geleerde vrouwen uit de vijftiende en zestiende eeuw allen van adel; terwijl die uit de zeventiende eeuw soms ook van burgerlijke afkomst zijn. In de door mij bestudeerde catalogi was 23 procent van de geleerde vrouwen afkomstig uit de intellectuele burgerij. Slechts van een zeer kleine groep is vermeld dat het vrouwen van eenvoudige afkomst betrof. Kennelijk was dit zo bijzonder dat de auteurs zich genoodzaakt zagen ontroerende verhalen te vertellen over de manier waarop deze arme meisjes via hulp van rijke mensen kennis hadden kunnen verwerven.Ga naar voetnoot87

Vrouwelijke geleerdheid ging gepaard met een zekere mate van welstand, waardoor de vrouwen over vrije tijd konden beschikken. De auteurs van de catalogi hebben nog geen kritiek op de bevoorrechte leefwijze van de vrouwelijke geleerden. Pas door de minder gegoede burger uit de tweede helft van de achttiende eeuw werd vrouwelijke geleerdheid - juist omdat ze zo sterk gebonden was aan een zekere mate van welstand - getypeerd als onnozele tijdsbesteding van adellijke en rijke vrouwen.

In Beyond their Sex schildert Margaret King de leefwijze van geleerde vrouwen uit de Renaissance af als een eenzaam, opgesloten bestaan.Ga naar voetnoot88 Ze volgt daarmee een argumentatieve traditie die ook bij Ruth Kelso en Joan Kelly te vinden is.Ga naar voetnoot89 De geleerde vrouw zou in een soort kloosterachtig isolement geleefd hebben. Een ‘book-lined cell’ was volgens hen de ruimte waarin de geleerde vrouw verborgen bleef. Daarbij kwam, zo beweert King, dat geleerde vrouwen als aseksuele wezens werden gezien. Dat gold, zo stelt zij, ook voor die auteurs die geleerde vrouwen aan een breder publiek presenteerden: ‘Op het zelfde moment dat geleerde mannen geleerde vrouwen prezen, ondermijnden ze hen als vrouw. Zij zagen hen als geslachtsloze wezens of als vrouwen met een gestoorde seksualiteit.’Ga naar voetnoot90 Nog afgezien van de vraag of dit beeld recht doet aan de complexiteit van leefsituaties van geleerde vrouwen in de Italiaanse Renaissance,Ga naar voetnoot91 moet de vraag

[pagina 61]
[p. 61]

worden gesteld of dit ook gold voor geleerde vrouwen in andere tijden en landen. Weer een andere vraag is hoe geleerde vrouwen zelf hun bestaan zagen. Volgens King internaliseerden geleerde vrouwen uit de Renaissance de visie van de buitenwereld en leidden ze vrijwillig een soort celibatair, kloosterlijk leven: ‘De geleerde vrouwen, van binnen uit overwonnen, capituleerden en trokken zich terug uit de strijd. Ze gaven de studie helemaal op en trokken zich terug, in het huwelijk of in hun verdriet. Ze trokken zich terug in kloosters, in goede werken en in stilte.’Ga naar voetnoot92

De catalogi bevestigen dit sombere beeld niet. Geleerde vrouwen lijken in een redelijke harmonie met de wereld om zich heen te leven. Ze waren volgens de vitae in de meeste gevallen getrouwd en vaak ook na hun huwelijk met wetenschap bezig. Een voorbeeld: ‘Elisabeth Margaretha von Keil, echtgenote van de welbekende medicus Andreas von Keil ... was in de artsenijkunde en de scheikunde heel deskundig en schreef een mooi boek over verloskunde ... dat haar man graag wil laten publiceren.’Ga naar voetnoot93 Zo veel belangstelling van een echtgenoot was zeker niet altijd aanwezig, maar Elisabeth hoeft niet als een uitzondering te worden beschouwd.

De korte biografieën geven helaas weinig informatie over de leefwijze van een geleerde vrouw. Wanneer ze wel uitgebreide informatie bevatten, zoals bij Ballard, zien wij dat het aandeel getrouwde vrouwen onder de geleerde vrouwen hoog was, zelfs hoger dan onder de totale bevolking (circa negentig procent bij Ballard). Dat hing weer samen met de relatief zekere economische situatie waarin ‘zijn’ geleerde Engelse vrouwen verkeerden. De vraag is dus of het beeld van de eenzame vrouw die zich tegen het huwelijk verzette of die zó in het huwelijk opging dat haar geleerdheid ten onder ging, klopt. Uit de catalogi is dit niet op te maken. Waarschijnlijk was slechts een klein aantal ongehuwd en bijvoorbeeld kloosterling.

Mijns inziens mag de door mij gesignaleerde ‘gewone’ leefwijze van geleerde vrouwen niet uitsluitend in verband gebracht worden met de ‘verburgerlijking’ van de cultuur in de zeventiende en achttiende eeuw. De herformulering van de culturele rol van vrouwen uit de hogere klassen zoals wij die in de catalogi tegenkomen, had een lange voorgeschiedenis. Daarop wijzen de vroege catalogi van beroemde vrouwen en de traktaten over de opvoeding van meisjes vanaf de veertiende eeuw.Ga naar voetnoot94 Ook uit de bijdragen aan de ‘Querelle des Femmes’ blijkt dat er een discussie over de culturele rol van vrouwen is gevoerd en in een historische periode waarin zich ook op andere maatschappelijke terreinen vergaande verschuivingen voltrokken. In dit verband is ook van belang wat

[pagina 62]
[p. 62]

Norbert Elias de ‘hoofse samenleving’ in de vroeg-moderne tijd noemt.Ga naar voetnoot95 Ik zou dus ook Joan Kelly's vraag ‘Did women have a Renaissance’ niet zo maar met ‘neen’ willen beantwoorden.Ga naar voetnoot96 De grote hoeveelheid kleine vitae van geleerde vrouwen, in het bijzonder uit de periode van de veertiende tot de achttiende eeuw, is opmerkelijk. Juist het grote aantal pleit voor een meer gedifferentieerd antwoord. Evenals Riballier vermoed ik dat er nog meer vrouwelijke geleerden geweest zijn dan de catalogi vermelden. Zo worden er van de vierenzestig vandaag nog bij naam bekende vrouwelijke dichters uit de Pléiade, een zestiende-eeuwse Franse literaire groep, in de catalogi slechts enkelen vermeld.Ga naar voetnoot97 Dit in aanmerking genomen lijkt het mij analytisch gezien niet vruchtbaar om over geleerde vrouwen alleen in termen van ‘afwezigheid’ of ‘isolement’ te spreken.

En toch heeft Margaret Kings voorstelling van een ‘book-lined cell’ in verband met geleerde vrouwen zeker ook - en niet alleen in individuele vrouwenlevens - een reële basis. Geleerdheid impliceert, maatschappelijk gezien, zowel een sociaal als een asociaal leven. Ze bevordert communicatie èn ze individualiseert, isoleert en vraagt bij wijze van spreken om ‘a room of one's own’.Ga naar voetnoot98 Dit laatste was vrouwen in het verleden nog minder vergund dan mannen. Maar de ‘book-lined cell’ is ook een constructie die is terug te voeren op de veronderstelling dat vrouwelijke geleerdheid en seksualiteit niet samen zouden kunnen gaan. Dergelijke veronderstellingen zijn sinds het begin van de vroeg-moderne tijd aanwezig en zijn later ook tijdelijk realiteit geworden toen voor academische functies het alternatief werd vastgelegd: geleerd of getrouwd, geleerd of kinderen.

De schrijvers van de catalogi, vroege voorstanders van het studeren van vrouwen, hebben dit alternatief niet geformuleerd. Zij wekken met hun voorbeelden van vrouwelijke geleerdheid niet de indruk dat ze het leven van een geleerde vrouw als een sociaal en emotioneel beperkt leven zagen. Het blijft echter de vraag of de door hen zo nadrukkelijk veronderstelde ‘normaliteit’ van een geleerd vrouwelijk leven niet fictie was of een constructie, die niet helemaal overeenkomt met het feitelijke bestaan van geleerde vrouwen in de vroegmoderne tijd. Een fictief gesprek gepubliceerd in een Engels astronomieboek voor jonge dames uit 1768 doet dit vermoeden. Een broer, uit Oxford naar huis gekomen, houdt zijn zuster voor: ‘Filosofie is de favoriete wetenschap van iedere

[pagina 63]
[p. 63]

verstandige man en krijgt de bijzondere genegenheid van het schone geslacht; en reken erop, zuster, het wordt nu voor de dames mode om filosofie te gaan studeren. Ik ben erg blij te zien dat mijn zuster zoveel aanleg heeft om iets te ondernemen dat zo prijzenswaardig en respectabel is voor haar sekse.’ Het antwoord van zijn zuster toont iets van de problemen die de broer blijkbaar over het hoofd ziet: ‘Vaak wens ik dat het niet zo mannelijk zou staan om als vrouw in gezelschap over filosofie te spreken ... Wat een gelukkige tijd zal er aanbreken, wanneer dames op bescheiden wijze hun kennis mogen tonen en geleerd mogen zijn zonder uniek of overdreven te lijken.’Ga naar voetnoot99

Desalniettemin kunnen de vele vrouwen die volgens de catalogi hun vrouwelijk bestaan met geleerdheid combineerden zonder in een sociaal isolement te raken, ons aan het denken zetten. Een verrassend groot aantal vrouwen koos blijkbaar niet zomaar voor de combinatie van ‘kinderen en keuken’, maar voor die van ‘kinderen en kennis’. Het is opmerkelijk dat dit tot in onze eeuw vergeten is.

Epiloog

In mijn betoog kon slechts een gedeelte van de vele gegevens uit de honderden kleine biografieën aan de orde worden. gesteld. Toch bevestigt mijn onderzoek Honeggers vermoedens ‘dat er waarschijnlijk veel meer geleerde vrouwen waren, dan wij tot nu toe hebben kunnen overzien’. Er waren inderdaad in de Europese bovenlaag, de adel en de rijke burgerij ‘ten tijde van de niet aan de universiteiten gebonden geleerdheid’ verrassend veel ‘vrouwen die zich onvermoeibaar en met succes met wetenschappen bezighielden.’ Wij kunnen dus, wat betreft de kwantitatieve kant van het vraagstuk, Heymans tegenspreken.

Complexer is het antwoord op de kwalitatieve vragen. Kan men op basis van de catalogi een specifieke vrouwelijke manier van wetenschapsbeoefening herkennen? En wat hield die in? Ik heb geprobeerd verschillende facetten van dit vraagstuk te belichten. De meestal informele overdracht van kennis is één facet. Dit was op zich niet uitzonderlijk, omdat de intellectuele cultuur vanaf de veertiende, vijftiende tot ver in de achttiende eeuw haar domein juist ook buiten de universiteiten had. De uitzonderlijke plaats van vrouwen in de geschiedenis van de wetenschappen kan dus niet alleen worden toegeschreven aan hun uitsluiting van formele opleidingen.

Een ander facet is de inhoud van de geleerdheid van de in de catalogi genoemde vrouwen. Een deel van de als geleerd vermelde vrouwen had daarin een eigen accent gelegd en vond bijvoorbeeld in de religie de mogelijkheid om poëtische en literaire vermogens te uiten. De opvatting van vrouwelijke geleerd-

[pagina 64]
[p. 64]

heid die wij in de catalogi tegenkomen, is dus ook meestal heel breed, minder vast omlijnd dan die van mannen. Om die redenen verwerp ik ook Sylvia Bovenschens these dat vooral in de eerste helft van de achttiende eeuw het ‘concept van vrouwelijke geleerdheid onderworpen was aan een beperkt begrip van rationaliteit’.Ga naar voetnoot100 Ik vraag me echter af, of ik de door mij geconstateerde tendensen moet toejuichen. Heeft het feit dat vele geleerde vrouwen zich toelegden op disciplines die in door mannen gevoerde wetenschappelijke discussies van hun tijd niet centraal stonden niet tevens een negatieve kant?

Een derde facet van het vraagstuk is of vrouwen door hun wetenschappelijke belangstelling in een isolement raakten. Was de leefwijze van geleerde vrouwen een ‘niemandsland’, een ‘book-lined cell’ zoals door Margaret King en anderen is gesteld? Deze vraag heb ik uitgebreid behandeld, omdat ze volgens mij de kern van het probleem raakt. De catalogi van geleerde vrouwen bevestigen die stelling niet. Ze bevatten eerder aanwijzingen voor een uitbreiding van de uitings-, studie- en handelingsmogelijkheden van (getrouwde) vrouwen. Misschien heb ik me in dit verband te sterk laten leiden door de wens van de auteurs van de catalogi dat een geleerde vrouw wel bijzonder is, maar dat ze vooral ook gewoon moge zijn. De vele vitae van geleerde vrouwen wekken de indruk dat geleerdheid van vrouwen meer alledaags was. Zij overschaduwen beelden van zeldzame, grote geleerden als Sonya Kowalewskaja, Marie Curie en anderen. Des te duidelijker en scherper moet men mijns inziens de vraag stellen, waarom vrouwen zich niet eerder in de geïnstitutionaliseerde wetenschappelijke wereld hebben èn konden begeven.

voetnoot1
De titel is die van het catalogus-deel van het boek van Johan van Beverwiick, Van de Wtnementheyt des Vrouwelicken geslachts. Dordrecht 16432; oorspr. De excellentia foemini sexus (1636).
voetnoot2
G. Heymans, Psychologie der Vrouwen. Amsterdam 1919 (1ste druk 1911), p. 117.
voetnoot3
C. Honegger, ‘Epiloog’, in: K. Hausen en H. Novotny ed., Wie männlich ist die Wissenschaft? Frankfurt 1986, p. 294.
voetnoot4
Zie met name de in de vroeg-moderne tijd heel bekende en in meerdere talen vertaalde catalogus van Guillaume de Rovillé, Promptuarium iconum insigniorum a seculo hominum, subjectis eorum vitis, per compendium ex probatissimis autoribus desumptis. Lyon (Rovillius) 1553. Zie ook Paulus Jovius, Elogia doctorum virorum ab avorum memoria publicatis ingenii monumentis illustrium ... Antwerpen (Bellerus) 1557 (1ste dr. 1546); Theodorus Beza, Les vrais pourtraits des hommes illustres en piété et doctrine ... Uit het Latijn vertaald. Genève (Laon) 1581.
voetnoot5
In de laatste jaren zijn vier herdrukken resp. vertalingen van dergelijke catalogi verschenen (Ballard 1752 in 1985; Eberti 1706 in 1986; Lehms 1715: z.j.; Ménage 1690-1692 in 1984). Desalniettemin zijn de meeste catalogi niet alleen in de vergetelheid geraakt, maar ook bibliografisch moeilijk op te sporen. Een uitgebreide bibliografie van de in de Baroktijd in Duitsland verschenen catalogi bevat het bio-bibliografische werk van J. Woods en M. Fürstenwald, Schriftstellerinnen, Künstlerinnen und gelehrte Frauen des deutschen Barock. Stuttgart 1984.
voetnoot6
Van Beverwiick, Van de Wtnementheyt, p. 88.
voetnoot7
(Riballier), De l'éducation physique et morale des femmes, avec une notice alphabétique de celles qui se sont distinguées dans les differentes carrières des Sciences & des Beaux-Arts, ou par des talens & des actions mémorables. Brussel/Parijs (Estienne) 1779, pp. 87 en 93.
voetnoot8
J. Kelly, ‘Early Feminist Theory and the Querelle des Femmes’, in: J. Kelly, Women, History & Theory. Chicago/Londen 1984, pp. 65-109; L.M. Richardson, The Forerunners of Feminism in French Literature of the Renaissance from Christine de Pisa to Marie de Gournay. Baltimore/Parijs 1929.
voetnoot9
‘Jus fasque esse in Rempublicam literariam foeminas adscribi’, Johann Thomasius, Diatribe academica de foeminarum eruditione, revisa et emendatior prodit. Diss. Leipzig (Hahn) 1676 (1ste dr. 1671), Prooemium, z.p.
voetnoot10
Georg Christian Lehms, Teutschlands Galante Poetinnen. Mit ihren sinnreichen und netten Proben ... Frankfurt (Hocker) 1715. De ‘Vorrede’, spreekt van ‘offt vorkommende Autores’.
voetnoot11
George Ballard, Memoirs of Several Ladies of Great Britain who have been celebrated for their writings or skill in the learned languages, arts and sciences. Oxford 1752, pp. IX-XVII.
voetnoot12
Marguerite Buffet, Nouvelles observations sur la langue françoise, ou il est traitté des termes anciens et inusitez, et du bel usage des mots nouveaux. Avec les éloges des illustres sçavantes, tant anciennes que modernes. Parijs 1668; Leonora Christina von Ulfeld, Den fangne Grevinde Leonora Christinas Jammers Minde. Facsimile Udgave, bekostet af Apoteker A.E. Sibbersen. Kopenhagen 1931 (de catalogus maakt deel uit van het geschrift dat tijdens de gevangenschap van de auteur tussen 1663 en 1685 ontstond); Charlotte Cathérine Cosson, genaamd De la Cressonnière, heeft het catalogus-deel van het boek van Riballier (mede-?) samengesteld, zie Riballier, De l'education, pp. 85-494.
voetnoot13
Zie voor de gevolgen van de wetenschappelijke revolutie voor vrouwen o.a. mijn artikel: ‘“Een maeght kan eerbaer zijn en niet te min geleerd” (Cats). Discussies over vrouwen, wetenschap en studie in de 17de en de 18de eeuw’, in: Comenius 6 (1986), pp. 272-291.

voetnoot14
Er is tot nu toe weinig systematisch onderzoek naar catalogi van vrouwen verricht. Het bestaande onderzoek is vrijwel uitsluitend gericht op die van beroemde vrouwen. Het beperkt zich tot één catalogus of tot een bepaalde periode. Zie L. Traeger, Das Frauenschrifttum in Deutschland von 1500 bis 1650. Diss. Praag 1943; G.A. Guarino, ‘Introduction’, in: Giovanni Boccaccio, De claris mulieribus (1355-1359) (Concerning famous women). New Brunswick 1963; N.Z. Davis, ‘Vrouwengeschiedenis in verandering. Het europese voorbeeld’, in: Jaarboek voor vrouwengeschiedenis (2). Nijmegen 1981, pp. 236-263; M. Angenot, Les Champions des femmes. Examens du discours sur la superiorité des femmes 1400-1800. Montreal 1977; Kelly, ‘Querelle des Femmes’, p. 104, noot 64; Woods en Fürstenwald, Schriftstellerinnen; B.H. Zedler, ‘Introduction’, in: Gilles Ménage, The History of Women Philosophers. Lanham/New York/Londen 1984; A.P. Köppel, ‘Eröffnetes Cabinet des Gelehrten Frauen-Zimmers...’, in: Feministische Studien 2 (1985) nr. 1, pp. 107-123.
voetnoot15
Met de term ‘docta’ werd het accent op goede opleiding gelegd, met ‘erudita’ beklemtoonde men het ‘rijk aan kennis zijn’. Zie o.m. Jacobus Philippus Bergomensis (Jacopo Filippo Foresti), Opus de claris selectisque plurimis mulieribus... Ferrara (de Rubeis) 1497, fol. 90 e.v. (over ‘Angela Nugarola’, ‘Isota Nugarola’, ‘Cassandra Fideli’ en ‘Paula Conzaga’).
voetnoot16
Dit verband legt Boccaccio aan het begin van zijn catalogus. Overigens is het ontstaan van de belangstelling voor vrouwelijke en vooral voor mannelijke ‘beroemdheid’ gecompliceerder dan hier aan de orde gesteld kan worden.
voetnoot17
Voor de auteurs zijn de mythologische figuren even reëel als de historische.
voetnoot18
Guarino, ‘Introduction’. Zie ook: A. Hortis, Studj sulle opere latine del Boccaccio. Triëste 1879.
voetnoot19
Boccaccio beweert dat hij alle heilige vrouwen, zowel christelijke als hebreeuwse, met uitzondering van Eva, buiten beschouwing heeft gelaten. Dit radicaal-humanistisch accent is niet in alle catalogi met beroemde vrouwen aanwezig. Een aantal auteurs probeert juist een integratie van christelijke en ‘heidense’ beroemdheid te presenteren. Maria en Juno staan dan naast elkaar en daarmee ook de met hen verbonden vrouwelijke kwaliteiten.
voetnoot20
De getallen achter de namen geven de nummers van de hoofdstukken aan, waarin de vrouwen worden genoemd volgens de uitgave te Bern van 1549.
voetnoot21
J. MacLean, The Renaissance Notion of Woman. Cambridge 1980, pp. 6 e.v.
voetnoot22
Christine de Pisan, ‘Epistre au dieu d'amour’ (1399), in: M. Roy ed., Christine de Pisan. Oeuvres poétiques de Christine de Pisan. 3 dln., Parijs 1891, deel II, pp. 23 e.v.
voetnoot23
A. Jeanroy, ‘Boccace et Christine de Pisan. Le De claris mulieribus, principale source du Livre de la Cité des Dames’, in: Romania, deel XLVIII, 51 (1922), pp. 93-105.
voetnoot24
Christine de Pisan, Het boek van de Stad der vrouwen. Amsterdam 1985, hoofdstukken 27-48, pp. 83 e.v.
voetnoot25
W.J. Ong, Interfaces of the Word. Studies in the Evolution of Consciousness and Culture. Ithaca/Londen 1977, p. 168.
voetnoot26
Ook Andreina de Acciaruoli of Andrea de Acciarolis. De spelling verschilt in de oude Latijnse uitgaven.
voetnoot27
Marcello Alberti, Istoria delle donne scientiate. Napels 1740. Zie ook de vitae van Damigella Triulsi, Dorothea Boki.
voetnoot28
Latijnse versies verschenen in 1473, 1475, 1487, 1531, 1539; Franse versies in 1476, 1483, 1493, 1515, 1538, 1551, 1578; Duitse in 1473, 1479, 1488, 1541, 1543, 1545, 1566. Zie o.m. A. Bacchi della Lega, Bibliografia Boccaccesca. Serie delle Editioni delle opere di Giovanni Boccaccio... Bologna 1875.
voetnoot29
Hortis wijst op het grote aantal nog aanwezige handgeschreven Latijnse exemplaren; volgens hem een indicatie van een bijzondere belangstelling; Hortis, Studj, pp. 912 e.v.
voetnoot30
Giovanni Sabadino degli Arienti, Gynevera de le clare donne di Joanne Sabadino de li Arienti (1483), a cura di Corra de Ricci e A. Bacchi della Lega. Bologna 1888. Bergomensis, Opus. Joannes Ravisius Textor (Jean Tixier, seigneur de Ravisy), De memorabilibus et claris mulieribus: aliquod diversorum scriptorum opera. Parijs (Colinaeus) 1521. Deze verzameling bevat o.m. de catalogi De claris mulieribus van Plutarchus en De claris mulieribus van Bergomensis. Hierin is ook opgenomen: Baptista Fulgosus (Battista Fregoso), De foeminis quae doctrina excellerunt. De tekst is een postume publikatie, omdat Fulgosus al in 1504 overleden was. Ook de catalogus van Joannes Pinus Tolosanus, De claris foeminis maakt deel uit van de door Textor in 1521 uitgegeven verzameling. Bathélemy de Chasseneux, Catalogus gloriae mundi, laudes, honores, excellentias, ac praeeminentias omnium fere statuum, plurimarumque rerum illius continens. Lyon 1549 (1ste dr. 1529). Het tweede deel gaat vooral over excellente vrouwen (pp. 43-63). Guiseppe Betussi, Libro de M. Giovanni Boccaccio delle donne illustri ... Con una addittione fatta dal tepo di M. Giovanni fino a i giorni nostri... Venetië (Da Sabbio) 1545. Johannes Ireneus (pseud. van Johannes Freder), Lob und Unschuldt der Ehefrauwen. Und Widerlegung der Sprüch, damit die Weibsbilder durch die Philosophos oder Weltweise Heyden, und etliche vermeynte Christen geschmehet werden ... mit etlichen schönen Historien und Exempla gemehrt. Frankfurt (Feyerabend) 1569. Alexandre Vandenbussche, Sommaire des dames illustres et vertueuses. Rouen (Le Villain) 1603 (1ste dr. 1574/1575 volgens MacLean, The Renaissance Notion of Woman. Andreas Hondorff, Theatrum historicum illustrium exemplorum ad honeste, pie, beateque vivendum mortale genus infomantium... Frankfurt (Corvinus) 1575 (zie dln. 4, 6, 9 en 10). Juan Peres de Moya, Varia historia de sanctas e illustres mugeres en todo genero de virtudes. Madrid (Sanchez) 1583. Petruccio Ubaldini, Le vite delle Donne illustri del Regno d'Inghilterra & del Regno di Scotia, & di quelle, che d'altri paesi ne i due regni sono stato maritate. Londen (Wolfe) 1591. Francesco Sardonati, Libro di Giovanni Boccaccio delle donne illustri ...con una giunta fatta del medesimo; d'altre donne famose. E' un ultra nuova giunta fatta per M. Francesco Serdonati d'altre donne illustri: antiche e moderne. Florence (Giunti) 1596, pp. 479-676.
voetnoot31
Vespasiano da Bisticci, Delle lodi delle donne (MS Ricc. 2293); Antonio Cornazzano, ‘De mulieribus admirandis, in terza rima’ (MS Est.ital. 177, Alpha J.6.21).
voetnoot32
De meest geciteerde catalogi zijn die van Bergomensis, Textor, Peres de Moya, Fulgosus, Betussi, Sardonati en Boccaccio.
voetnoot33
J. Burckhardt, Die Kultur der Renaissance in Italien. Leipzig 1891, deel I, p. 177.

voetnoot34
Dat is echter niet overal het geval. In Frankrijk is in de eerste helft van de zeventiende eeuw nog een reeks catalogi verschenen, die op een bepaalde manier de Renaissance-traditie van de catalogi met beroemde vrouwen voortzette. Het gaat om de ‘femme forte’. Toch valt ook hier een accentverschuiving te bespeuren. Eigen kracht en inspanning is het onderwerp. Zie bijvoorbeeld de catalogi van Pierre Le Moyne, La Gallerie des Femmes Fortes. Parijs 1647; Madeleine (en George) de Scudéry, Les femmes illustres, ou les harangues heroïques, avec les veritables portraits de ces heroïnes. 2 delen, Parijs 1644 en 1646.
voetnoot35
E. Bloch, Naturrecht und menschliche Würde. Frankfurt 1961.
voetnoot36
Johannes Eβbergius, Mulieres philosophantes. Upsala 1699; Albert Thura, Gynaeceum Daniae litterarum, foeminis Danorum, eruditione vel scriptis claris conspicuum. Altona (Korte) 1732; Frederik Christian Schønau, Samling af danske learde fruentimer, som ved deres leerdom, og udgivne eller efterladte skrifter have giort dercs naune i den laerde verden bekiendte ... Kopenhagen 1753; Von Ulfeld, Den fangne Grevinde.

voetnoot37
Martinus à Balthoven, Catalogus doctarum virginum et foeminarum. Appendix van: Parthenicon Elisabethae Westoniae. Praag 1606.
voetnoot38
Francesco Agostino Della Chiesa, Theatro delle donne letterate con un breve discorso della preminenza, e perfettione del sesso donnesco. Monte Reguli (Rossi) 1620. Giulio Cesare Capaccio, Illustrium mulierum, et illustrium litteris virorum elogio ... Napels (Carlinus/Vitalis) 1608. Mulieres virtutibus et scientia praedita cum praefixis authoribus qui earum laudes scripserunt. Item traité de la perfection des femmes comparée à celles des hommes. (1617/1618, MS, Maz 4398). Thomas Heywood, Tuneikeion: Or, Nine bookes of various history, concerning women; inscribed by the names of the nine muses. Written by Thom Heywoode. Londen 1624. Hilarion de Coste, Les eloges et vies des reynes, princesses, dames et damoiselles illustres en pieté, courage et doctrine, qui ont fleury de nostre temps, et du temps de nos pères... Parijs (Cramoisy) 1620 (2de verm. dr. 1647). Zie ook: Louis Jacob, Dictionnaire biografique des femmes écrivains, depuis l'antiquité jusqua'au XVIIe siècle (1646) (Bibliothèque Nationale, Fonds Français 22865). Dit manuscript was in de zeventiende en achttiende eeuw bekend en werd o.m. geciteerd door Juncker (1692), Ballard (1752), Eberti (1706), Philotheens Frauenzimmer = Akademie. Für Liebhaberinnen der Gelehrsamkeit. Aus dem Französischen übersetzt von der Frau von ... (zonder naam). Augsburg (Veith) 1783.
voetnoot39
Johann Frawenlob (pseud. van Israel Clauderus?), Die Lobwürdige Gesellschaft der Gelahrten Weiber/ oder kurtze historische Beschreibung der fürnehmsten/ gelahrten/ verstandigen/ und Kunst = erfahrenen Weibes Personen/ so in der Welt biβ auf diese Zeit gelebet haben. Z.p. 1631; Van Beverwiick, Van de Wtnementheyt
voetnoot40
Van Beverwiick, Van de Wtnementheyt, hoofdstuk 2, p. 17.
voetnoot41
Ibidem, p. 18.
voetnoot42
Ibidem, p. 18.
voetnoot43
Ibidem, pp. 18 e.v. Zie ook: G.D.J. Schotel, Letter- en oudheidkundige avondstonden. Dordrecht 1841, pp. 160-161.
voetnoot44
M.L. King, ‘Book-Lined Cells: Women and Humanism in the Early Renaissance’, in: P.H. Labalme ed., Beyond their Sex. Learned Women of the European Past. New York/Londen 1986, pp. 66-90. M.E. Wiesner, ‘Women's Defense of their Public Role’, in: M.B. Rose ed., Women in the Middle Ages and the Renaissance. Literary and Historical Perspectives. Z.p. 1986, pp. 1-28, hier p. 13.
voetnoot45
Van Beverwiick, Van de Wtnementheyt, p. 64.
voetnoot46
Zie voor Madame Dacier het artikel van Suzan van Dijk in dit Jaarboek.
voetnoot47
Het boek verscheen in 1690 in Lyon en werd twee jaar later in Amsterdam herdrukt. Ook verschenen er vertalingen van. Citaten in dit artikel zijn uit de uitgave van 1692.
voetnoot48
Menagius, Historia, p. 66, citeert hier Athenaeus.
voetnoot49
Naast de catalogus van Menagius verscheen in de tweede helft van de zeventiende eeuw een reeks andere, waarvan vooral die van Juncker internationaal bekend werd. Zie Jean Fronteau, Dissertatio philologica ... de virginate honorata, erudita, adorata, foecunda. Parijs (Cramoisy) 1651. Johann Herbinius, Duabus dissertationibus de Foeminarum Illustrium eruditione. Diss. Wittenberg 1657. T.H. Gent (Thomas Heywood), The Generall History of Women, containing the Lives of the most Holy and Prophane ... Londen 1657; Buffet, Nouvelles observations. Thomasius, Diatribe academica. Johann Friedrich Heckel, Dissertatiuncula de foeminis litteratis. Rudolphstadt (Schulz) 1686. Andreas Planerus en Johann Pasch, Gynecaeum doctum, sive dissertatio historico literaria. Vom gelehrten Frauenzimmer. Wittenberg (Fincel) 1686. Christoph Christian Haendel en Magnus Daniel Omeis, De eruditis Germaniae mulieribus. Diss. Altdorf (Meyer) 1688. Christian Juncker (en Abraham Gottleber), Centuria foeminarum eruditione et scriptis illustrium. Diss. Leipzig (Fleischer) 1692. Christian Frantz Paullini, Zeitkürtzende Erbauliche Lust (Cap. 193: ‘Das gelahrte Frauen-Zimmer in Teutschland’). Frankfurt 1695, pp. 1097-1122. Eβbergius, Mulieres philosophantes. Van Ulfeld, Den fangne Grevinde. Cornelis van Beughem, T'Lof der Doorlugtige Vrouwen siiende een historisch verhael aller gelarden Vrouwen. Amsterdam z.j. (genoemd in Philotheens Frauenzimmer = Akademie).

voetnoot50
Van Beverwiick, Van de Wtnehmentheyt, p. 76.
voetnoot51
Alberti, Istoria, p. 17.
voetnoot52
Johann Kaspar Eberti, Eröffnetes Cabinet dess gelehrten Frauenzimmers. Darinnen die Berühmetesten dieses Geschlechtes umbständlich vorgestellet werden. Frankfurt/Leipzig (Rohrlach) 1706, p. 97.
voetnoot53
Ballard, Memoirs, p. 36.
voetnoot54
Riballier, De l'éducation ..., p. 330.
voetnoot55
Menagius, Historia.; Friedrich Polycarp Schacher en Heinrich Schmidt, Dissertatio historico-critico de feminis ex arte medica claris. Diss. Leipzig (Langenheim) 1738; Alberti, Istoria; Peter Paul Finauer, Allgemeines historisches Verzeichnis gelehrter Frauenzimmer. München (Mayr) 1761; Joseph de la Porte en Jean François de la Croix, Histoire littéraire des femmes françoises, ou lettres historiques et critiques. 5 delen, Parijs 1769.

voetnoot56
Johann Dietrich Stark en David Schulte, De feminis prima aetate eruditione ac scriptis illustribus ac nobilibus. 2 delen; diss. Wittenberg (Gerdes) 1703. Christian Frantz Paullini, Hoch- und Wohlgelahrtes Teutsches Frauenzimmer. Frankfurt/Leipzig (Stössel) 1705. Eberti, Eröffnetes Cabinet. Johann Gerhard Meuschen, Curieuse Schaubühne durchlauchtigst gelehrter Damen ... Frankfurt/Leipzig (Bielcke) 1706. Christian Heinrich Engelcken en Johan Bernhard Weppling, De sexu sequori eruditionis fama corusco, vulgo: Von denen Hoch- und Wohlgelahrten Frauenpersonen. Rostock 1707. Johann Christian Blum en Gottfried Olarius, Historiae Poetriarum generalis specimen, de Poetriis Graecis. Leipzig 1708. Gustav Georg Zeltner, Deborae inter prohetissas eruditio tamquam eruditarum foeminarum ex hebraea gente. Diss. Nürnberg 1708. Johann Konrad Zeltner, De foeminis ex Hebraea gente eruditis. Diss. Altdorf 1708, Gottlieb Siegmund Corvinus (Amaranthes), Nutzbares, Galantes und curiöses Frauenzimmer Lexicon. Leipzig (Gleditsch) 1715. Georg Christian Lehms, Teutschlands Galante Poetinnen... Nebst einem Anhang ausländischer Dames ... und einer Vorrede, Daβ das weibliche Geschlecht so geschikt zum Studieren als das Männliche. Frankfurt (Hocker) 1715. Lob-Rede Des Frauenzimmers in gebundener Rede/ Nebst beygefügten Historischen Remarquen von einigen angeführten gelehrten und heroischen Frauens-Personen. Leipzig (Martini) 1716. Ambrosius Scheumader, Dissertatio philologica de erudita virgine iudaea per transennam docente. Diss. Altdorf 1717. Johann Stengel, De Beruria Iudaeorum doctissima foemina ad historiam litterariam eius gentis seculo secundo post C.n. dilucidandam. Diss. Altdorf 1724. Johann Kaspar Eberti, Schlesiens Hoch- und Wohlgelehrtes Frauen-Zimmer, nebst unterschiedlichen Poetinnen, so sich durch schöne und artige Poesien bey der curieusen Welt bekandt gemacht. Breslau (Rohrlach) 1727. Thura, Gynaeceum. Schacher en Schmidt, Dissertatio. Alberti, Istoria. Daniel Wilhelm Triller, ‘Vorrede’, in: Versuch einiger Geistlichen und Moralischen Gedichte von Magdalena Sybilla Rieger. Frankfurt 1743. Thomas Tanner, Bibliotheca Britannico - Hibernica: sive de scriptoribus, qui in Anglia, Scotia, et Hibernia ad saeculi XVII initium floruerunt ... commentarius. Londen (Wilkinson) 1748 (bevat ook de vitae van vrouwen).
voetnoot57
Eberti, Eröffnetes Cabinet, o.m. vitae van ‘Hildegardis’ (van Bingen) en ‘Johanna d'Arc’, pp. 99 e.v. en pp. 184 e.v.
voetnoot58
Alberti, Istoria. Wij lezen bijvoorbeeld dat Atossa, de dochter van koning Cyrus, in 3452 leefde en Eumete, de dochter van Cleobulus, in 3385 (Alberti gebruikt hier de oude telling die bij de schepping begint). Bibliografische opgaven van de bronnen van Alberti ontbreken echter nagenoeg.
voetnoot59
Alberti neemt zo'n negenhonderd geleerde vrouwen op, Eberti (Eröffnetes Cabinet) rond de zeshonderd, Riballier meer dan duizend. Het aantal vrouwen dat in een catalogus genoemd wordt, is niet precies aan te geven. De auteurs nemen vaak ook zusters in de vitae op of voegen de levensbeschrijving van een geleerde moeder bij die van haar geleerde dochter.
voetnoot60
Zie o.m. Lehms, Teutschlands galante Poetinnen; Eberti, Schlesiens Frauen-Zimmer; Thura, Gynaeceum; Ballard, Memoirs; Schønau, Samling. Nationale trots komt tot uitdrukking in het verzamelen van zoveel mogelijk namen van geleerde vrouwen uit het eigen land: ‘England hath produced more women famous for literary accomplishments, than any other nation in Europe’, schrijft Ballard (p. VI). Lehms stelt dat de buitenlanders op moeten houden met het afgeven op het kleine aantal vrouwelijke geleerden in Duitsland, nu er inmiddels meer zijn opgespoord.
voetnoot61
Lehms, Teutschlands Galante Poetinnen, ‘Vorrede’.
voetnoot62
Zie o.m. Ballard, Memoirs, 1752; Schønau, Samling; Thomas Armory, Memoirs of Several Ladies of Great-Britain. 2 delen, Londen 1755; Finauer, Allgemeines historisches Verzeichnis 1761; Johann C.K. Oelrichs, Historische Nachricht vom Pommerschen gelehrten Frauenzimmer. Historisch-Diplomatische Beyträge zur Geschichte der Gelahrtheit, besonders im Herzogthum Pommern. Berlijn (Reimer) 1767; Les vies des Hommes & des Femmes illustres d'Italie depuis le Retablissment des sciences & des beaux Arts. 2 delen, Yverdon 1768; Pierre-Joseph Boudier de Villemert, Le nouvel ami des femmes, ou la Philosophie du sexe ... avec une notice alphabétique des femmes célèbres en France. Amsterdam/Parijs 1779; De la Porte en De la Croix, Histoire littéraire; Riballier, De l'éducation, 1779; Philotheens Frauenzimmer, 1783; The Promenade. Dublin (Byrne) 1788 (vitae van Ierse dichteressen); Jean François de la Croix, Dictionnaire portatif des femmes célèbres: contenant l'histoire des femmes savantes, des actrices & generalement des dames qui se sont rendues fameuses dans tous les siècles. Parijs (Belin) 1788; Samuel Baur, Deutschlands Schriftstellerinnen. Mannheim 1790.
voetnoot63
Riballier, De l'education, pp. 5 e.v. Deze kwestie heb ik uitgebreider besproken in: B. Rang, ‘Männlicher Bewusstseinsdiskurs und existentielles Weiblichkeitskonzept’, in: Das Argument Zeitschrift für Philosophie und Sozialwissensschaften, nr. 155, 28 (1986), pp. 86-92.
voetnoot64
S. Bovenschen, Die imaginierte Weiblichkeit. Exemplarische Untersuchungen zu kulturgeschichtlichen und literarischen Präsentationsformen des Weiblichen. Frankfurt 1979, p. 220.
voetnoot65
J.H. Campe, Vaderlyke Raad aan myne Dochter ... aan de huuwbare jufferschap gewyd. Amsterdam 1790, vooral pp. 49 e.v. Deze kwestie heb ik uitgebreider besproken in: B. Rang, ‘Männlicher Bewusstseinsdiskurs und existentielles Weiblichkeitskonzept’, in: Das Argument. Zeitschrift für Philosophie und Sozialwissenschaften, nr. 155, 28 (1986), pp. 86-92.

voetnoot66
Vertaling van een zinsnede uit de vita van Hypathia (‘... Theonis Alexandrini, Philosophi,... filia et discipula’), Menagius, Historia, p. 52.
voetnoot67
Voor de hierna volgende kwantitatieve gegevens heb ik gebruik gemaakt van de catalogi van: Van Beverwiick (1643); Menagius (1690); Paullini (1705); Eberti (1706), Alberti (1740) en Riballier (1779). Een kwantitatieve analyse van deze catalogi is niet zonder problemen. Niet alleen heeft iedere catalogus een eigen gezicht, maar ook is de informatie vaak onvolledig, en dus moeilijk vergelijkbaar. De gegevens in de catalogi lenen zich in feite dan ook niet voor een statistische bewerking.
voetnoot68
Van Beverwiick, Van de Wtnementheyt, hoofdstuk 2, p. 50.
voetnoot69
Eberti, Eröffnetes Cabinet, p. 136.
voetnoot70
Riballier, De l'éducation, p. 90.

voetnoot71
Dit is een zinsnede uit de vita van Aganice (‘...persuavit se lunam caelo posse deducere’), Menagius, Historia p. 25.
voetnoot72
Bovenschen, Imaginierte Weiblichkeit, pp. 81 e.v.
voetnoot73
Paullini, Hoch- und Wohl-gelahrtes Frauen-Zimmer, p. 60.
voetnoot74
Van Beverwiick, Van de Wtnementheyt, hoofdstuk 2, p. 28.
voetnoot75
Vgl. bijvoorbeeld de vita van Anna Lavaggi in: Riballier, De l'éducation, p. 331.
voetnoot76
Maria Cunitz, Urania propitia, sive Tabulae Astronomicae mire faciles, vim hypothesium physicarum a Keplero propitarum complexae ...Das ist: Newe und langgewünschete / leichte Astronomische Tabelln ... den Kunstliebenden Deutscher Nation zu gut herfürgegeben. Oels (Seyffert) 1650.
voetnoot77
Eberti, Eröffnetes Cabinet, p. 127.
voetnoot78
Zie H.-W. Prahl, Sozialgeschichte des Hochschulwesens. München 1978, pp. 122 e.v.; W.v.d. Daele, ‘The social Construction of Science: Institutionalization and Definition of Positive Science in the latter half of the Seventeenth Century’, in: E. Mendelsohn e.a., The Social Production of Scientific Knowledge. Dordrecht 1977.
voetnoot79
Van Beverwiick, Van de Wtnementheyt, p. 61.
voetnoot80
Een uitzondering vormt de door Ballard gepresenteerde Catherine Chidley. Zij was modern, maar dan in politieke zin, en nam deel aan de ‘grote Engelse revolutie’: ‘This writer who appears to have been a most violent independant; and to have fought furiously for that cause, as ever did Penthesilea...’, Ballard, Memoirs, p. 281.
voetnoot81
Zie voor deze gedachte P.O. Kristeller, ‘Learned Women of Early Modern Italy: Humanists and University Scholars’ in: Labalme ed., Beyond their Sex, p. 95.
voetnoot82
Van Beverwiick, Van de Wtnementheyt, hoofdstuk 2, p. 59.

voetnoot83
Citaat uit Menagius, Historia, p. 25: ‘Mulier docta, dives, formosa, generosa’.
voetnoot84
Ballard, Memoirs, p. 5.
voetnoot85
Zie bijvoorbeeld de vita van Madeleine Acciaivoli in: Riballier, De l'éducation, p. 97.
voetnoot86
Campe, Vaderlyke Raad, p. 68: De auteur stelt dat hij ‘onder de vrouwen, die op de dubbelzinnige eer van uitgestrekte belezenheid en geleerde kundigheden aanspraak konden maaken, niet ééne gevonden [had] die niet meer of min ... aan zenuwziekten onderhevig [was]’.
voetnoot87
Zie de vitae van Emerentia Fulbicke en Eva Juliana Gräserin in de catalogus van Paullini, Hoch- und Wohl-gelahrtes Frauen-Zimmer, pp. 63 e.v. en pp. 71 e.v.
voetnoot88
King, ‘Book-Lined Cells’; zie ook van dezelfde auteur: ‘Thwarted Ambitions: Six Learned Women of the Early Italian Renaissance’, in: Soundings 76 (1976), pp. 280-300 en ‘The Religious Retreat of Isotta Nogarola (1418-1466)’, in: Signs 3 (1978), pp. 807-822.
voetnoot89
Ruth Kelso, Doctrine for the Lady of the Renaissance. Urbana 1956; Joan Kelly, ‘Did Women have a Renaissance’, in: Kelly, History and Theory, pp. 19-50. Zie ook de op deze visie gebaseerde uitspraken van H.L. Smith, Reason's Disciples. Seventeenth-Century English Feminists. Urbana 1982, hoofdstuk II: ‘“Women Yet May Be Informed with Few Words”, The Intellectual Background’, pp. 39 e.v.
voetnoot90
King, ‘Book-Lined Cells’, p. 79.
voetnoot91
A.N. Jones, ‘City Women and Their Audiences: Louise Labé and Veronica Franco’, in: M.W. Ferguson e.a. ed., Rewriting the Renaissance. The Discourses of Sexual Difference in Early Modern Europe. Chicago/Londen 1986, pp. 299-316.
voetnoot92
King, ‘Book-Lined Cells’, p. 74.
voetnoot93
Paullini, Hoch- und Wohl-gelahrtes Frauen-Zimmer, p. 86.
voetnoot94
Een vroeg voorbeeld: Leonardo Bruni (D'Arezzo), ‘Concerning the Study of Literature. A Letter Adressed to the Illustrious Lady, Baptista Malatesta (1405/6)’, in: W.H. Woodward ed., Vittorio da Feltre and other Humanist Educators. Cambridge 1897, pp. 123-133.
voetnoot95
Zie voor het grote aantal geschriften van de ‘Querelle des Femmes’ de volgende bibliografieën: L. Guillerm e.a., ed., Le miroir des femmes. I: Moralistes et polémistes au XVIe siècle. Lille 1983, Angenot Les Champions des Femmes; J.G. Rosso, Etudes sur la féminité aux XVIIe et XVIIIe siècles. Pisa 1984. Zie ook Richardson, The Forerunners of Feminism. Zie voor de ‘hoofse samenleving’: N. Elias, Die höfische Gesellschaft. Untersuchungen zur Soziologie des Königtums und der höfischen Aristokratie. Neuwied/ München 1969.
voetnoot96
Joan Kelly doet dat wel op basis van haar analyse van hoofse literatuur over liefde en Castigliones ‘Il cortegiano’: Kelly, ‘Did Women have a Renaissance’.
voetnoot97
L. Feugère, Les Femmes poètes au XVIe siècle. Parijs 1860 (Genève 1969).
voetnoot98
Titel van Virginia Woolfs boek uit 1929 over de situatie van de intellectuele vrouw.
voetnoot99
Benjamin Martin, ‘The Young Gentleman and Lady's Philosophy’ (2de dr., 2 delen, Londen 1772), in M. Alic, Hypathia's heritage. A History of Women in Science from Antiquity to the Late Nineteenth Century. Londen 1986, p. 81.

voetnoot100
Bovenschen, Imaginierte Weiblichkeit, p. 92.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

titels

  • over Van de wtnementheyt des vrouwelicken geslachts


auteurs

  • over Johan van Beverwijck