Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In de bloemenhemel (1944)

Informatie terzijde

Titelpagina van In de bloemenhemel
Afbeelding van In de bloemenhemelToon afbeelding van titelpagina van In de bloemenhemel

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.15 MB)

XML (0.02 MB)

tekstbestand






Illustrator

Else Wenz-Viëtor

Vertaler

Magda Stomps



Genre

proza
poëzie
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen
plaatwerk / prentenboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In de bloemenhemel

(1944)–S. Reinheimer–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 2]
[p. 2]

[In de bloemenhemel]

 


illustratie

 
In de bloemenhemel luiden de klokken.
 
‘Wat is er?’ vraagt bloemenengel verschrokken.
 
‘De nood in Bloemenland is groot!
 
Trapte men wéér een bloempje dood?’
 
Bim bam! Bim bam! Bim Bam!
 
 
 
Daar wordt al geklopt aan de hemelpoort.
 
Een rozenmoederke staat er voor,
 
Met twee kleine knoppen in haar armen,
 
Wat zien z'er uit! God hebb' erbarmen!
 
Terstond zijn twee lelie-eng'len gekomen,
 
En hebben ze mee in de hemel genomen.
 
‘Rozenmoeder - wat klaag je toch?
 
Rozenmoeder - wat vraag je toch?’
 
Toen heeft de roos zo treurig geknikt,
 
En op de kleine knopjes geblikt.....
 
Men sneed mij af van de rozenstam,
 
Daar mijn kleed hun zo schoon voorkwam.
 
Dat ik mijn twee zustertjes zoet,
 
Van Onslieveheer verzorgen moet,
 
Géén, die daar ook maar iets om gaf,
 
Neen - ze sneden ons alle drie af.....
[pagina 3]
[p. 3]
 


illustratie

 
Dat lieve, jonge leven
 
Was nog zo graag gebleven!
 
Pas waren hun oogjes open gegaan;
 
Ze konden nog niet allenig staan.
 
Daar hielpen toch geen beden,
 
Wij werden afgesneden.
 
Daar hielp geen moeite of morren
 
't Werd sterven en verdorren.’
 
Nu brengt de rozenengel gauw
 
Wat heerlijk koele hemeldauw,
 
En laaft ze met een frisse dronk,
 
En koestert roos en knoppenpronk.
[pagina 4]
[p. 4]
 


illustratie

 
Ook anderen liefkozen
 
En baden en sproeien de rozen.
 
Haar schoonheid en geur keren weldra terug
 
En ze staan weer kaarsrecht in hemelse kucht
 
Nu overstraalt haar een gouden schijn
 
Voortaan zullen 't ‘rozenengeltjes’ zijn.
 
Bim bam! Bim bam! Bim bam!
 
Terwijl dit alles binnen geschiedt,
 
En niemand naar de poort omziet....
 
 
 
Bim bam! Bim bam! Bim bam!
 
Klinkt daarbuiten een zacht geween:
 
Iemand, die de hemel gesloten scheen.
 
Bim, bam!, Bim, bam! De klokkenengel
 
Verkondigt het met luid gebengel.
 
De Meizoenengeltjes snellen aan,
 
En zien een jong, blond meisje staan.
 
Ze voeren haar zachtkens de hemel binnen.
 
‘Onder je rokje uit kijkt er je linnen!’
 
‘Wat zie j'er uit! Wat is er geschied?’
 
Ze snikt, je hoort haar bijna niet:
[pagina 5]
[p. 5]
 


illustratie

 
‘Ach, moet ik waarlijk zeggen,
 
Wat mij zo zeer bedrukt?
 
Mijn schitt'rend witte rokje
 
Heeft men uiteengeplukt!....
 
Men rukte wreed me van de wei,
 
En sprak: ‘werk'lijk, hij houdt van mij.’
[pagina 6]
[p. 6]
 


illustratie

 
Hoe kon de vlinder tussen 't gras,
 
Mij, arm en lelijk als ik was,
 
Nog minnen boven mate?
 
Hij keek zelfs heel niet naar mij om,
 
Hij kuste zacht de boterblom,
 
En zei: ‘Ik kan 't niet laten!’
 
 
 
Bim bam! Bim bam! Bim bam
 
Weer luidt de klok.
 
In kale rok
 
Als een kreupele op stokken
 
Komt een cactus met borstelige baard;
 
Die is luidkeels aan het mokken:
 
‘Wat is toch der mensen wijsheid waard!
 
Slepen mij eerst uit het verre land,
 
Weg! Uit het gloeiend woestijnenzand,
 
Waar elk spoor van water ontbreekt,
 
En de zon een felle brand ontsteekt.
 
Dan krijg ik,
 
eens gekoesterd in 't zonnevuur,
 
Ja! Engelen....
 
Ik krijg een koudwaterkuur!
 
Het koude water,
 
dat ik niet verdraag -
 
Het slaat me schriklijk op m'n maag -
 
Ston dan weldra.....
 
tot aan m'n kraag.
[pagina 7]
[p. 7]
 


illustratie

 
Zo moest ik in 't water sterven,
 
En naar de hemel zwerven.’
 
Bim bam! Bim bam! Bim bam!
 
 
 
En hij stommelde met zijn stokken,
 
Dat alle engelen schrokken.
 
Dan nemen zij zacht z'n krukken weg,
 
 
 
En dragen hem op de warmste plek.
 
Duingrasengel moet hem geleiden,
 
En 'n heerlijk warm zandbad bereiden.
 
 
 
O, wat zij hij daar lekker in!
 
Lachende zegt hij: ‘Op deze manier
 
Komt alles in orde en ik heb pleizier!’
[pagina 8]
[p. 8]
 
Bim bam! Bim bam! Bim bam!
 
De engeltjes kijken uit de poort,
 
't Lijkt wel een rijdans! Ongehoord!
 
Die lieflijke kind'ren! Hand in hand
 
Kwamen ze heel ver, uit aardeland.
 
Hun kopjes hangen,
 
Bleek zien hun wangen,
 
Haalt toch snel 't verkwikkend nat!
 
O, ze zijn zo moe en mat!
 
 
 
Toen de bloempjes hadden gedronken,
 
Zijn ze terstond ter aarde gezonken.
 
Ze lachten eventjes heel fijn,
 
En waaierden met hun blaadjes klein.
 
Ze geeuwden wat en talmden nog,
 
Maar dan praatte hun mondje toch!
 
Niet van allemaal gelijk, o neen!
 
Van twee of drie, ook wel van één alleen.
 
En maar met korte zinnetjes
 
- Ze waren veel te minnetjes -
 
Vertelden zij 't verhaal,
 
Een brokje telkenmaal.....
 
‘Men heeft ons in de wei geplukt.’
 
‘Eerst waren z'over ons verrukt.’
 


illustratie

[pagina 9]
[p. 9]
 


illustratie

 
‘Ze wonden ons tot kransjes,
 
En maakten zo een dansje!’
 
‘Ze hebben ons mee naar huis genomen.’
 
‘O, wat is ons dat slecht bekomen!’
 
‘We werden op een bord gelegd,
 
Maar voor drinken zorgde men zo slecht.....’
 
‘De paar droppels, die daar op gingen
 
Hadden we al gauw naar binnen.....’
[pagina 10]
[p. 10]
 


illustratie

 
De engeltjes zijn gans verslagen,
 
In tranen, het mondje gereed tot klagen
 
Kijken ze niet op noch om,
 
Vragen niet, wie nu weer komt.....
 
Plots'ling staat een heel vreemd groepje
 
Vóór ze, een wiegelend poppentroepje,
 
Popjes, zo sierlijk en zo fijn
 
't Konden wel danseresjes zijn.
 
 
 
Korenbloemengel, gans, ontsteld,
 
Denkt: die komen, als ik, van 't veld,
 
Dat zie ik nu toch heus
 
Aan 't puntje van hun neus!
 
En, zo vlug als hij maar kan,
 
Springt hij van z'n zetel dan:
 
‘Popjes, 'k herken je 'aan je rokjes rood!
 
Popjes, je zijn wel in grote nood?’
 
‘Wij waren buren, dus zeg mij, komaan!
 
Wat heeft men je voor leed gedaan?’
 
Zie ze allen om het engeltje groepen,
 
Daar beginnen ze luid te roepen:
 
‘Ken je ons? Ken je ons?
 
O, dat is goed!
 
Ja, onze rokjes
 
Zo rood als bloed,
 
Droegen wij over het hoofd geslagen.
 
We hebben ze als boerin gedragen.
[pagina 11]
[p. 11]
 


illustratie

 
Wij hebben dag en nacht gezwoegd
 
Om 't maanzaad te verbouwen.
 
En hoogstens eens gebabbeld met
 
De andere boerenvrouwen:
[pagina 12]
[p. 12]
 


illustratie

 
Er kwamen twee kind'ren uit de stad,
 
O wee! O wee! Daarheen.....
 
Zoals men ons toen veranderd had
 
In een moment, van top tot teen!
 
 
 
Wij schamen ons zo gruwelijk!
 
Nufjes zijn zo afschuwelijk!
 
Eindelijk verveelde het poppenspel.
 
Ze lieten ons liggen onder de heg.....
 
Verwelkt en stervensmoede wel
 
Vond ons de dood en nam ons weg.’
 
Bim bam! Bim bam! Bim bam!
 
 
 
Bim bam! Bim bam! Bim bam!
 
De engeltjes rennen door elkaar,
 
Nu troosten ze hier, dan troosten ze daar.
 
 
 
Vlug lopen ze ook naar de ratelaar:
 
‘Vanavond vooral geen geratel maar!’
[pagina 13]
[p. 13]
 


illustratie

 
Dan binden ze 't wildemanskruid goed vast;
 
Zijn rumoer geeft anders 's nachts maar last.
 
 
 
De kussens van pluimanjers worden gespreid,
 
En de zieke bloempjes stil neergevleid.
 
 
 
Met wollegras-denkentjes dekt men ze zacht,
 
En wenst ze dan een goede nacht!
[pagina 14]
[p. 14]
 


illustratie

 
Als eind'lijk alles is bezorgd en gedaan
 
Steekt men in de hemel de lichten aan.
 
De koningskaarsen-engel draagt
 
De kaarsen aan, nu de dag vervaagt....
 
 
 
Als dan de donk're nacht genaakt,
 
En een ziek bloemetje ontwaakt.
 
Ziet het vertrouwde gouden schijn,
 
En hoeft geen oogwenk bang te zijn!
 
 
 
Wanneer nu de lichtjes zo vriend'lijk flikk'ren,
 
En door de hemelvensters blikk'ren,
 
Bim bam! Bim bam! Bim bam!
 
Hoor! nog één, die te kloppen staat!
 
Nachtschade-engeltjes komen aanglippen,
 
Leggen hun vingertje op de lippen:
 
‘Stil toch! Stil toch! Het is al zo laat!’
 
‘De zieke bloemen zijn slapen gegaan.
 
Waar kom je nog zo laat vandaan?’
 
 
 
Een juffertje, verkniesd en schuw,
 
Komt heel beschaamd naar voren nu.
 
Ze dekt de gaten in haar rokje;
 
Dor is ze en geel, en ze loopt met een stokje.....
 
 
 
Haar leden zijn zo broos als glas,
 
Men zou haar kunnen breken;
 
Ze krabt nadenkend op 'r hoofd,
 
En waagt het nauw te spreken:
[pagina 15]
[p. 15]
 


illustratie

 
‘Ik ben de vlijtige Lize,
 
Nooit wandelde ik naar buiten
 
Doch bleef steeds in de kamer staan,
 
En keek door gordijnen en ruiten.
 
En wat ik mij een moeite gaf!
 
Elk uur maakte ik een bloempje af.
 
 
 
Vlijtig was ik steeds als geen -
 
Totdat..... och, de hemel weet alleen,
 
Hoe die bende er is gekomen,
 
Kleren en leven mij heeft ontnomen.’
 
‘Welke bende, mijn kind?’
 
Vragen de engelen gezwind.
[pagina 16]
[p. 16]
 
‘Die vreeslijke luizen,’ klinkt haar klacht.
 
‘Die hebben mij zo van streek gebracht.
 
Ze lieten mij dag noch nacht met vree;
 
Kleren, schort en schoenen gingen er mee.
 
Ziek, kreupel en krom, zo maakten ze mij;
 
Als oude, verschrompelde vrouw, liep 'k erbij.....
 
De mensen in die kamer
 
Hebben het best gezien.
 
 
 
Het werd ook steeds nog erger,
 
Doch er kon niets geschien!
 
Niemand die er ook maar aan dacht:
 
Tabakswater toch had m'n leed verzacht.
 
Het had de luizen verdreven
 
Maar nu zijn ze gebleven!
 
Engelen, wat moet ik beginnen?
 
Ach, laat mij nog de hemel binnen!’
 
 
 
Behoedzaam wordt Lize'in haar bedje gebracht,
 
Droomengel zelf wenst haar zacht goede nacht.
 
En als allen dan slapen zo ongestoord,
 
Sluit hij zachtkens de hemelpoort.
 


illustratie


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken