Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Het raadsel van de rijmdrukken' (1998)

Informatie terzijde

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.29 MB)

XML (0.07 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

artikel
100 artikelen/Middeleeuwen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Het raadsel van de rijmdrukken'

(1998)–R.J. Resoort–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige
[pagina 327]
[p. 327]

Het raadsel van de rijmdrukkenGa naar eind*

Rob Resoort

Lang geleden werd in Amsterdam het project ‘Onderzoek naar de aard en omvang van de laat-middeleeuwse volks- en triviaalliteratuur’ gestartGa naar eind1. Er diende meer aandacht geschonken te worden aan ondergeschoven kinderen, te weten teksten uit de late middeleeuwen, die dankzij de drukpers een ruime verspreiding hadden gekregen, maar in de negentiende en twintigste eeuw vrijwel alle buiten de canon waren gevallen en daardoor nu onbekend zijn geworden. Aandacht voor de rol van de drukpers en inventarisatie van de niet-elitaire productie vormden hoofdpijlers van dit project.

Nu, ruim twintig jaar later, lijkt de wens ten aanzien van de tweede pijler binnen afzienbare tijd in vervulling te gaan. Met recht dus een lang gekoesterde wens. In 1999 zal de Bibliografie van verhalende Nederlandse literatuur in druk, 1470-1600 verschijnen. Basis voor deze bibliografie vormen de in de loop der jaren gemaakte beschrijvingen en verzamelde fotokopieën en microfilms van prozaromans, novellenbundels, raadsel- en moppenboeken en ander ‘populair’ drukwerk, die bewaard worden op de afdeling Documentatie Nederlandse letterkunde van het Instituut voor Neerlandistiek in Amsterdam, tegenwoordig deel uitmakend van de bibliotheek van het P.C. Hoofthuis. Deze verzameling is al door velen regelmatig benut. Dat publicatie van het materiaal, met adequate registers, dringend gewenst is bleek recentelijk nog eens. Een onderzoeker werd verrast met het bestaan van een hem onbekende tekst van Anthonis de Roovere, waarover Pleij en ik al in 1974-75, doch ‘verstopt’ tussen andere gegevens, hadden gerapporteerd in een artikel over vondsten in de Herzog August Bibliothek te WolfenbüttelGa naar eind2. Straks kan dit type informatie snel worden gevonden en nagetrokken in de bibliografie.

De vraag welke werken er in moesten worden opgenomen, is niet een van de geringste problemen waar ik op ben gestuit. Het enige criterium dat van meet af aan vaststond, was dat van de presentatie: alleen gedrukte literatuur. Maar dat was uiteraard veel te ruim. Er moesten nadere selectiecriteria komen, waarop ik verder zal ingaan in de inleiding op de bibliografie.

Het onderwerp dat ik in deze bijdrage aan de orde wil stellen, vloeit voort uit mijn werkzaamheden aan de bibliografie. Uiteraard zullen de zogenaamde prozaromans deel uitmaken van het corpus. Die zijn weliswaar al geïnventariseerd door DebaeneGa naar eind3, maar aangezien deze zich hoofdzakelijk richtte op de periode voor 1541, en er bovendien enkele nieuwe werken én nieuwe edities van reeds bekende titels zijn opgedoken, zal deze tekstsoort zeker worden geïncorporeerd. De meeste werken zijn bekend; titels als De borchgravinne van Vergi, De vier Heemskinderen, Margariete van Limborch en andere (in druk meestal ingeleid met de aanduiding De / Een [...] historie van ...), behoeven geen introductie meer. Hetzelfde geldt voor Karel ende Elegast en, in mindere mate, voor Seghelijn van Jherusalem.

Maar daarmee stuiten we direct op het probleem. De laatste twee zijn door de drukker niet in de prozavorm uitgebracht, maar als rijmdruk. Om die reden heeft Debaene wellicht deze werken, naar tijd van verschijnen geheel binnen zijn tijds-

[pagina 328]
[p. 328]

afbakening passend, ingedeeld in bijlage III van zijn bibliografisch overzicht (‘Andere volksboeken in de incunabel- en postincunabelperiode’). De vraag waarom drukkers voor Karel ende Elegast en Seghelijn de rijmvorm handhaven, is intrigerend. De meeste andere werken met oudere ridderstof worden in de vijftiende en zestiende eeuw bewerkt tot prozaroman, en in die vorm ook gedrukt. Over Karel ende Elegast is heel wat geschreven, doch vrijwel niemand lijkt een probleem te hebben gemaakt van de uitzonderlijke vorm waarin dit werk in de incunabelperiode werd gedrukt; en hetzelfde geldt voor Seghelijn. Alle aanleiding dus om hier aandacht te schenken aan het raadsel van de rijmdrukken.

 

Herman Pleij is, voor zover mij bekend, tot dusver de enigeGa naar eind4 geweest die aan dit probleem enige aandacht heeft besteed. In zijn artikel over de betekenis van de drukpers voor de Nederlandse literatuurGa naar eind5 staat hij kort stil bij het opmerkelijk hoge aantal edities dat binnen korte tijd van Karel ende Elegast - en in mindere mate van Seghelijn van Jherusalem - verscheen, alle in de oorspronkelijke rijmvorm. Naast deze veel herdrukte rijmwerken noemt hij verder Lantsloot ende Sandrijn, Dystorie van Saladine, Jonathas ende Rosafiere, Gaver Capeel en de Vanden here van Valckenborch, die, afgezien van Lantsloot, ‘aanwijsbaar weinig succes’ zouden hebben gehadGa naar eind6.

Volgens Pleij komen Karel ende Elegast en enkele andere rijmdrukken ‘zeer waarschijnlijk’ voort uit een experiment, waarbij drukkers poogden ‘uit te reiken naar een aristocratisch publiek van adel en patriciaat, dat vol nostalgie de oude ridder-verhalen aangeboden wenst te krijgen in de taal en vormen van weleer’Ga naar eind7. Aanwijzingen voor zo'n streven van drukkers ziet hij in een vergelijkbare tendens in Duitsland, waar archaïsche teksten als Titurel en de Parzival, zelfs op groot formaat, in rijmdruk verschijnen. Rijm in dergelijke ridderteksten houdt volgens hem niet alleen een verwijzing in naar een gouden verleden, het zou ook elitiserend werken in die zin, dat deze hogere mate van artisticiteit slechts door kenners en fijnproevers te appreciëren zou zijn. Dat leidt hij af uit het slot van de gedrukte Duitse prozabewerking Tristan und Isolde uit 1498Ga naar eind8.

Ter verklaring voor het feit dat de rijmdrukken in de Nederlanden kennelijk niet zijn aangeslagen, wijst Pleij op het verschil in bevolkingsopbouw. Bij ons is in het Noorden (waar de productie van dit soort literatuur in druk begint) een enigermate omvangrijke groep van nostalgische adel, dan wel van naar adellijk vertoon strevende patriciërs, niet te vinden. De kleine groep die er is, gebruikt hiervoor Franse en, in mindere mate, Duitse teksten. De veel grotere groep patriciërs en rijke burgers in het Zuiden, met een sterkere belangstelling voor de Nederlandse taal, lijkt volgens hem evenmin veel gevoeld te hebben voor nostalgie in deze vormGa naar eind9.

Elitiserend?

Deze suggestie van nostalgie en ‘elitiserende werking’ van rijmdrukken, gebaseerd op Duitse gegevens, komt mij vreemd voor. Juist een tekst als Karel ende Elegast laat zich toch moeilijk verenigen met een adellijk publiek (indien al aanwezig) dat zou hunkeren naar hun ‘eigen’ literatuur in oude vorm. Zou de adel een nostalgisch verlangen hebben naar juist dit type verhaal? Komen ‘modernere’ romans uit Bourgondische hofkringen, of teksten als Gaver Capeel, die refereren aan oude lokale adellijke geslachten, daar niet eerder voor in aanmerking? Ook de ‘ingrediënten’ van

[pagina 329]
[p. 329]

Karel ende Elegast zijn wel erg bejaard en bedaard in vergelijking met vele recentere ridderromans. Bovendien: zou men voor de adel nog moeten gaan uitleggen wie en wat voor persoon Karel de Grote was geweest? En dat gaan de tekstbezorgers vanaf de tweede druk in een soort epiloog doenGa naar eind10. Duidt dit niet veeleer op een beoogd publiek van mensen die minder op de hoogte zijn van hun beroemde voorvaders, en dus op de burgerij?Ga naar eind11

Mislukt experiment?

Dat het proza de overhand heeft, en uiteindelijk zal zegevieren, valt niet te ontkennen, maar dat rijmdrukken een experiment zouden zijn geweest, is mijns inziens niet overtuigend aangetoond. Eerder lijkt de prozavorm eigenlijk het experiment genoemd te moeten worden. Vóór de periode van de drukpers was proza voor wereldlijke fictie zeer ongebruikelijk in onze streken. Slechts hooggeplaatsten rond het Bourgondische hof bezaten handschriften met prozabewerkingen, vooral van Trojaanse stof. Maar, die waren in het Frans geschreven. Alle romans in het Middelnederlands, de vertaling van de Lancelot en prose uitgezonderd, kenden de rijmvormGa naar eind12. In dit opzicht zorgen de prozaromans bij ons dus juist voor iets nieuws.

Men kan trouwens ook een vraagteken plaatsen bij de bewering dat er hier sprake zou zijn van een mislukking. Verhalende fictie op rijm is beslist niet de trend geworden, maar dat deze productievorm nu al zo snel als mislukt beschouwd moet worden, valt toch sterk te betwijfelen. Niet alleen van Karel ende Elegast en Seghelijn verschijnen gedurende lange tijd nog nieuwe uitgaven, ook enkele van de andere rijmdrukken zijn vaker herdrukt dan Pleij meendeGa naar eind13. Dit moge blijken uit het volgende overzicht van edities van de rijmdrukkenGa naar eind14.

 Karel ende ElegastGa naar eind15
a.[Den Bosch, G. Leempt], [1484-88]
b.Delft, [J.J. v.d. Meer of Chr. Snellaert], [c. 1488].
c.[Antwerpen, G. Bac], [1493-na 1500]
d.Antwerpen, G. Bac, [3/7/1496-1499].
e.[Antwerpen?, dr.?], [na 3/7/1496]
f.*[Antwerpen?, dr.?]Ga naar eind16
g.[Antwerpen?, A.v. Berghen, J.v. Doesborch of J. Berntsz?], [c. 1530].
h.Antwerpen, J.v. Ghelen, [c. 1550-1608]
  
 Lantsloot ende Sandrijn
a.Gouda, G.v. Ghemen, [1486/88-1492]
b.[Gouda], [G.v. Ghemen], [1486-1490?]
c.Antwerpen, A.v. Berghen, 1508
d.Antwerpen, W. Vorsterman, [c. 1520]
e.Rotterdam, [dr.?], [c. 1585?]
  
 Seghelijn van Jherusalem
a.*[pl.?, dr.?]Ga naar eind17
b.[Delft, J.J. v.d. Meer], [tussen 14/2/1483 en 25/3/1486]
c.*[pl.?, dr.?]Ga naar eind18
d.Antwerpen, H. Eckert [v. Homberch], 16/3/1511

[pagina 330]
[p. 330]

e.[Antwerpen, C. de Grave?], [vóór 8/5/1517]
f.Antwerpen, C. de Grave, 8/5/1517
g.Antwerpen, H. Eckert v. Homberch, 13/11/1520
h.Antwerpen, [J.v. Liesvelt voor?] H. Peeterssen v. Middelborch, [c. 1540].
i.*Antwerpen, [dr.?], 1563Ga naar eind19
j.*Antwerpen, C.v.d. Wouwere, 1564Ga naar eind20
  
 Saladine
a.Oudenaerde, [A. de Keysere], [1480-1481]
b.*Antwerpen, [dr.?], 20 sep 1516Ga naar eind21
  
 Reynaert
a.* [Noord Ned?], [dr.?]Ga naar eind22
b.* [Noord Ned?], [dr.?]Ga naar eind23
c.[Antwerpen, G. Leeu], [2/8/1487-1/9/1490]
  
 Roelantslied
a.*[Antwerpen, R.v.d. Dorpe], [6/4/1496-28/2/1497]Ga naar eind24
  
 Jonathas ende Rosafiere
a.[pl. en dr.?], [c. 1505?]
b.[pl. en dr.?], [c. 1510-15?]
  
 Gaver Capeel
a.Antwerpen, H. Eckert [v. Homberch], [c. 1505?]
  
 Valckenborch
a.[Antwerpen?], [G. Back?] [c. 1510]

Wat valt er nu uit deze gegevens af te leiden?

1. Wáár en door wie de teksten worden gedrukt maakt kennelijk niet uit, zo lijkt het. Rijmdrukken vinden we zowel in Noord als Zuid, en bij diverse drukkers, die alle ook teksten in proza uitbrengen. Toch valt één ding op: de eerste edities van de rijmdrukken verschijnen alle in het Noorden, op Saladine na. Die wordt wordt rond 1480 in Oudenaerde gedrukt, vroeger dan alle andere rijmdrukken. Op deze aparte positie kom ik nog terug.

2. De uitzonderingspositie van Karel ende Elegast (en die van Lantsloot en Seghelijn) wordt ten onrechte benadrukt, als Pleij verwijst naar ‘andere producties met ridderstof in oude verzen’ die ‘aanwijsbaar weinig succes’ zouden kennen. Van Jonathas ende Rosafiere en Saladine blijken wel degelijk herdrukken bekend. De UB Amsterdam bezit fragmenten van Jonathas ende Rosafiere die, zoals Huizinga al vaststelde, tot een andere editie behoren dan de al langer bekende fragmenten in de UB GentGa naar eind25. En uit Wagner (1969) is gebleken dat de Biblioteca Colombina te Sevilla in het bezit is geweest van een exemplaar van een Antwerpse druk uit 1516 van Saladine, een nieuwe editie dus, ruim dertig jaar na de eersteGa naar eind26.

3. Verder is het van belang om vast te stellen dat de vroegste rijmdrukken weliswaar uit de begintijd van de drukpers dateren, maar dat er ook ná 1500 nog nieuwe rijmteksten in druk verschijnen: Jonathas ende Rosafiere, Gaver Capeel en Valcken-

[pagina 331]
[p. 331]

borch, én dat de vroege rijmteksten in druk ook na 1500 nog worden herdruktGa naar eind27. Van enige bekendheid van Jonathas ende Rosafiere getuigt bovendien een referentie aan dit liefdespaar in een refrein uit de bundel van Jan van DoesborchGa naar eind28.

Kun je spreken van een mislukt experiment, als een aantal van deze rijmteksten tot ver in de zestiende eeuw steeds opnieuw wordt herdrukt, en als drukkers tot in het eerste decennium van de zestiende eeuw niet alleen tot herdruk van rijmteksten besluiten, maar tevens nieuwe werken in berijmde vorm uitbrengen?

Rijm of proza

Als van een mislukt experiment moeilijk sprake kan zijn, hoe moeten we deze qua vorm afwijkende uitgaven dan wel zien? Volgens mij zijn er twee verklaringen mogelijk. De eerste - over de tweede kom ik een eind verder te spreken - moet worden gezocht in de economische kant van de bedrijf van de drukker-uitgevers. Wanneer zij een werk willen drukken, hebben zij daar kopij voor nodig. Dat betekent in het algemeen: een handschrift met een oudere Middelnederlandse - soms ook een Frans- of Latijnstalige - (rijm-)versie, dan wel een reeds gedrukte versie van hetzelfde werk in een andere taal. Deze laatste optie bood grote voordelen: de dan te gebruiken tekst in druk zal meestal reeds zijn aangepast (updated) en omgewerkt in proza, terwijl eventueel ook gebruik gemaakt kon worden van daarin opgenomen illustraties, door de houtblokken te kopen of na te laten snijden. Daarnaast hoefden drukkers bij deze gang van zaken niet op zoek te gaan naar kopij: men was goed op de hoogte van wat er in de omringende landen verscheen, en een exemplaar was snel gekocht. Tenslotte lijkt het mij ook voor de tekstbezorger/-bewerker eenvoudiger om - naar de praktijk leert, vrij letterlijk - te vertalen vanuit een reeds bewerkte tekst in het Frans of Latijn, dan zelf een Middelnederlandse rijmtekst tot proza om te werkenGa naar eind29.

De andere optie, uitgaan van een Middelnederlands handschrift, verschafte de zojuist genoemde voordelen niet, terwijl de drukker hierbij ook nog aan een handschrift moest zien te komen. En dat zal voor literaire teksten niet zo eenvoudig zijn geweest. Zo geredeneerd hoeft het niet te bevreemden dat van alle Nederlandse prozaromans er relatief weinig teruggaan op een Middelnederlandse rijmversieGa naar eind30.

 

Laten we eens kijken hoe men tot 1500 heeft gehandeld. Onderstaand lijstje geeft de verhalende werken in druk weer die in deze periode verschenen (zonder de strikt religieuze), met daarachter de bron(nen) die de drukkers daartoe hebben benutGa naar eind31.

Alexander proza (p) 1477    hs. Mnl. proza
Reynaert (p) 1477 hs. Mnl. rijm
Historien van de Troyen (p) 1479    hs. Latijn of Mnl. proza
Seven wijsen (p) 1479    dr. Latijn proza
Saladine rijm (r) 1481 hs. Mnl. rijm
Gesta romanorum (p) 1481    dr. Latijn en Frans proza
Destructie van Iherusalem (p) 1482    dr. Frans proza
Historie van Jason (p) 1483-5 hs. Frans proza
Karel ende Elegast (r) [1484-8] hs. Mnl. rijm
Seghelijn (r) [1483-6] hs. Mnl. rijm
Vergaderinge van Troyen (p) 1485    dr. Frans proza

[pagina 332]
[p. 332]

Godevaert van Boloen (p) [1486-9]    dr. Latijn proza
Lantsloot ende Sandrijn (r) [1486/8-92] hs. Mnl. rijm
Iulius Ceasar (p) [1486-93]    dr. Frans proza
Reynaert (r) [1487-1490] hs. Mnl. rijm
Paris ende Vienne (p) 1487    hs. Frans proza
Vier Heemskinderen (p) 1490 hs. Mnl. rijm
Melusine (p) 1491    dr. Frans proza
Apollonius van Tyro (p) 1493    dr. Ned. proza
*Roelantslied (r) *ca. 1496 hs. Mnl. rijm
Destrucyen van Troyen (p+r) [c. 1500]    dr. Ned. pr. en rederijkers
*Droefliken strijt (p+r) *[c. 1500]    dr. Ned. rijm + proza

(* duidt op hypothetische, niet-overgeleverde editie)

 

Gebaseerd op Middelnederlandse handschriftelijke rijmversies verschijnen dus, in chronologische volgorde, Reynaert (proza), Saladine, Karel ende Elegast, Seghelijn, Lantsloot ende Sandrijn, Reynaert (rijm), Vier Heemskinderen en *Roelantslied. Op Reynaert (proza) en Vier Heemskinderen na worden de zes andere, en dat is opvallend, alle gedrukt in de rijmvorm. Dat lijkt wellicht mijn zojuist geboden veronderstellingen te ondergraven, maar dat is toch niet het geval. Van deze zes nemen Saladine en Lantsloot een aparte plaats in. Het eerste werk is een rigoreuze omwerking van de Mnl. rijmversie, en met zijn strofische opbouw, zijn rederijkersverzen én zijn Franse lettertype, een buitenbeentje, dat - let ook op de hiervoor genoemde uitzondering wat betreft de plaats van uitgave - niet in dit rijtje thuishoortGa naar eind32. Het tweede, Lantsloot, is een als leesboek uitgegeven toneeltekst, en toneel ging men natuurlijk niet in proza drukken. Blijven over Karel ende Elegast, Seghelijn, Reynaert (rijm) en de hypothetische druk van het Roelantslied. Waarom grepen de drukkers voor deze titels terug naar een Middelnederlandse rijmversie? Ik voel veel voor de veronderstelling dat dit (mede) komt doordat van deze drie werken - en hetzelfde geldt voor latere werken als Jonathas ende Rosafiere en Vanden here van Valckenborch - geen buitenlandse parallellen in druk voorhanden waren!

Binnen het corpus van (historiserende) fictionele teksten valt verder op, dat Karel ende Elegast en Seghelijn éérder verschijnen dan de naar Franse prozaredacties bewerkte Paris ende Vienne (1487) en Melusine (1491). Met andere woorden: de drukkers brengen deze teksten op de markt in de vorm zoals zij die in de handschriften aantroffen. Alleen Saladine werd sterk omgewerkt; nog wel op rijm, maar niet langer gepaard, én strofisch.

De historiewerken en de beide raamvertellingen, de Gesta Romanorum en de Seven wijsenGa naar eind33, buiten beschouwing latend, begint men dus eerst met het drukken van rijmteksten, die niet in het buitenland voorhanden zijn. Pas daarna volgen prozateksten, welke niet het resultaat zijn van eigen omwerkingen, maar - direct of indirectGa naar eind34 - vertalingen/bewerkingen bieden van al bestaande Franse prozaversies. Dat was eenvoudiger dan terug te gaan (en te zoeken) naar een Middelnederlandse bron.

Zo bekeken is de Vier Heemskinderen uit 1490 de eerste ‘echte’ Nederlandse prozaroman, of als we ook Reynaert (of beter: Reynaerts historie) (1479) meetellen, de tweede. Het is moeilijk gissen naar de beweegredenen van de drukker om van dit werk, dat hier te lande als Renout van Montalbaen in rijmvorm uitermate bekend en verspreid wasGa naar eind35, een op die rijmversie gebaseerde prozabewerking te maken. Wat misschien meegespeeld kan hebben is de wetenschap dat, zowel in het Frans als

[pagina 333]
[p. 333]

Engels, voor 1490 al prozadrukken aanwezig warenGa naar eind36. Indien dat juist zou zijn, tendeert dit dan toch naar een opvatting dat rijm ouderwets gevonden wordt? Of hebben andere overwegingen een rol gespeeld, bijvoorbeeld die van de onderling sterk verschillende redacties, of die van de lengte: zou het werk in rijmvorm gewoon te veel ruimte gevergd hebbenGa naar eind37?

De gang van zaken met de Reynaert ligt ingewikkelder, en is opmerkelijker. De prozadruk van 1479 lijkt volgens het overzicht de oudste, maar hier speelt de overlevering ons parten. Met kracht van argumenten heeft Goossens betoogd dat er éérst een rijmdruk vervaardigd is, die tenminste tweemaal is herdrukt, waarna nog vóór 1479 een prozaversie volgde (herdr. 1479 en 1485)Ga naar eind38. Alleen van Reynaert verscheen dus al snel na de rijmdruk ook een prozaversie, de twee andere, Karel en Seghelijn, worden gedurende decennia herdrukt in rijmvorm, zonder ingrijpende aanpassingenGa naar eind39. Gaan we te ver als we deze gang van zaken relateren aan eigentijdse waarderingen voor deze werken? Ofwel, achtten de drukkers Reynaert kennelijk hoger (literair, of als potentieel kassucces) dan Karel en Seghelijn, voor welke werken zij zo'n ingrijpende bewerking niet de moeite waard achtten?

Ook de opmaak van de Reynaert-rijmdruk verschilt trouwens van de twee andere rijmdrukken. Er komen namelijk, soms vrij uitvoerige, kapittelopschriften in proza in voor, mét aanduiding van het kapittel-nummer, terwijl ook reeds houtsneden aanwezig zijn. Conform de wijze dus die al vanaf Alexander (1477) gewoon was voor historiewerken en later ook gebruikelijk werd voor de prozaromans. In Karel en Seghelijn treffen we dergelijke tussenkopjes niet aan, ofschoon deze twee werken van later tijd zijn. Kan dit ook iets zeggen over de receptie en waardering? Had de rijmdruk van Reynaert misschien een andere functie? Bijvoorbeeld binnen het onderwijs, waar van oudsher fabelwerken werden benut, en waar ook veelvuldig werd gewerkt met rijmwerken?Ga naar eind40

 

Er kan echter ook nog iets anders in het geding zijn, en hiermee kom ik op een tweede verklaring voor het fenomeen rijmdrukken. Moeten we voor de rijmdrukken wellicht ‘gewoon’ denken aan de aloude traditie van het voordragen of voorlezen van verhalende literatuur? Vanaf 1477 (Alexander) worden hier weliswaar verhalen in proza gedrukt, maar dat zal zeker niet betekend hebben dat voor voordracht en voorlezenGa naar eind41 van romans geen belangstelling meer was. Ofschoon ik geen gegevens ken, uit rekeningen of andere documenten, voor het betalen van een optredend voordrachtskunstenaar, zijn die waarschijnlijk nog wel actief geweest. De intrede van de drukpers zal op dit punt niet diréct voor een grote ommekeer hebben gezorgd.

Wat mede voor deze veronderstelling kan pleiten is de afwezigheid van houtsneden in deze rijmdrukken (met als uitzondering de Reynaert-rijmdruk), ook in de heruitgaven. Slechts het eerste blad is voorzien van een houtsnede, maar dat was al snel gebruik geworden. Tevens zie ik een ondersteuning in het gegeven dat in Karel ende Elegast de uit de vroegere romans in verzen bekende ik-figuur, de verteller/voordrager, nog in volle glorie aanwezig is. Al direct in de bekende openingszinnen:

 
FRaeye historie ende al waer
 
Mach ic v tellen hoort naerGa naar eind42

Ook de alwetende verteller is nog aanwezig:

[pagina 334]
[p. 334]
 
[M]It deser talen voer hi voort
 
Die coninc ende heeft verhoort
 
Hoe een ridder quam gheuaren
 
(A 271-3)

Zijn dit geen signalen die er op kunnen wijzen dat we hier te maken hebben met een ‘gewone’ voordrachtstekst in druk?Ga naar eind43

Evidente voordrachtsteksten in rijmdruk

De fragmentarisch overgeleverde Vanden here van Valckenborch is eveneens een rijmdruk. De tekst werd in 1924 uitgegeven door mw. M.E. KronenbergGa naar eind44, maar is daarna nooit meer onder het stof vandaan gehaald. Qua thematiek is hij verwant aan Lantsloot ende Sandrijn: liefde en standsverschil spelen een dominante rol. De jonkheer van Valckenborch is verliefd op de hertogin van Brabant. Zij is hem zeker niet ongenegen, maar omdat het standsverschil te groot is, stuurt zij hem de wereld in om roem te vergaren, ten einde haar op deze wijze waardig te worden. Wanneer hij deze opdracht met succes heeft vervuld, verklapt een ‘sot’ hun liefde. Omdat de hertogin de jonkheer hiervoor verantwoordelijk acht, is een verwijdering tussen beiden het gevolg. Hij vraagt een vriend om raad. Dan ontbreekt een stuk tekst. In het vervolg vertrekt de jonkheer naar Oostenrijk, waar hij tijdens een valkenjacht een kraanvogel vangt en deze aan de hertogin van Oostenrijk stuurt. Hierna breekt het fragment af. Toch zullen ze elkaar uiteindelijk krijgen, want de proloog heeft de goede afloop al vermeld.

Deze proloog (overigens niet als zodanig geafficheerd) is voor ons probleem interessant. Hij opent als volgt:

 
Een ghedicht wil ick beghinnen.
 
Mocht ick mijn lief ghewinnen,
 
Als ick hope dat ick sal,
 
Het waer groot ongheval
5[regelnummer]
Had ic mijn lijf in gheen ghewach,
 
Want ick haer diene nacht ende dach.
 
Dese liefte al onverholen,
 
Bringt den menighen in dolen,
 
Als hier te voren es gheschiet,
10[regelnummer]
Van twee ghelieven, die el niet
 
En dachten in haren sinne,
 
Dan rechte natuerlike minne,
 
Daer hem leyde af is ghecomen.
 
Diet laten mach het sal hem vromen.
15[regelnummer]
Doch het wert ten laetsten goet,
 
Al hadden zy eerst teghenspoet.Ga naar eind45

Een ik-figuur introduceert zichzelf direct aan het begin. Hij noemt zijn werk geen ‘historie’, maar gewoon ‘ghedicht’. Het lijkt erop dat hier de verliefde man aan het woord is, die ook zelf de casus gaat vertellen die zijn stelling moet illustreren. Hij benadrukt in de vss. 7-8 het gevaar dat aan de liefde kleeft, maar laat zijn publiek tevens weten dat het in dit geval goed zal aflopen. Na vs. 16 begint de introductie

[pagina 335]
[p. 335]

van de hoofdpersonen en wordt duidelijk dat de ik-figuur uit de proloog niet tevens hoofdpersoon is, maar een liefdesgeschiedenis vertelt die waarschijnlijk raakvlakken vertoont met zijn eigen liefdessituatie. Met behulp van dit verhaal probeert hij zijn nog niet verworven geliefde over de streep te trekken. De tekst bevat veel directe redes, maar ook passages waarin de verteller de zaak aan elkaar breit. In deze gedeelten vinden we opnieuw de uit voordrachtsteksten vertrouwde zinnen als ‘Als ghi hebt gehoert hier voren’ (vs. 145) en ‘Nu hoert wat daer na ghevel’ (vs. 265). Ook deze tekst, gedrukt in berijmde vorm, kan zeker een daadwerkelijke voordracht representeren, in dit geval waarschijnlijk voor een gezelschap van jongeren.

Een ik-figuur in prologen van prozaromans komt niet vaak voor, zoals Rita Schlusemann heeft beklemtoondGa naar eind46; dit in tegenstelling tot de eraan ten grondslag liggende rijmversies, waarin de vertellende instantie veelvuldig als ik-figuur aanwezig is. Eén voorbeeld, ontleend aan de Borchgravinne van Vergi. De proloog van de rijmtekst (versie-Hulthem) opent met het onderwerp, geheimhouding in liefdes-zaken, benadrukt de les en kondigt de illustrerende casus aan:

 
Daer dic ave comt mesval,
 
Als ic u vertellen sal
 
Dat in Borgoenien ghesciede
 
(H, vs. 37-39)

In de prozaversie vinden we deze ik-verteller niet meer terug. Daar vertelt, in bewoordingen van Schlusemann, de historie zich als het ware zelf: ‘Die sonde vanden overspele daer dese historie af spreken sal, is een sonde sonderlinghe van God gheplaecht’Ga naar eind47.

 

Ook andere rijmteksten over liefdeszaken kennen een duidelijk aanwezige ik-figuur én aanspreking van het publiek. Vooral Tghevecht van minnen (1516), het Gedicht tot lof van vroeg trouwen (ca. 1520?)Ga naar eind48 en teksten in de bundel Vanden hinnentastere (ca. 1554-56)Ga naar eind49 zijn hiervan treffende voorbeelden. Die hebben evident gefunctioneerd als voordrachtstekst, waarschijnlijk eveneens in gezelschappen van jongeren. Vervolgens zijn ze ook in een gedrukte vorm, soms met enige aanpassingen, maar nog steeds in verzen, uitermate geschikt om levendig uit voor te lezen. Vaak komen typische rethoricale versvormen en strofenbouw voor, waarbij vooral de ballade-vorm veelvuldig wordt benut.

Als we niet alleen oog hebben voor rijmteksten met ridderstof, maar ook andere rijmdrukken in onze beschouwing betrekken, kunnen we volgens mij beter zicht krijgen op het fenomeen rijmdrukken. Laten we daartoe andere werken die in berijmde vorm in druk verschenen eens op een rijtje te zetten.

Maerlant's Martijns 1496 en daarna in diverse fragmenten overgeleverd
Boec vanden Houte 1483
Spiegel der jonghers 1488
Baghynken van Parys 1493/4 + ca. 1540 + 3x tot 1660
Van nyeuvont loosheit ende practicke ca. 1500
Elckerlijc ca. 1495? + ca. 1501? + 1525?
Cato ca. 1500 + ca. 1510? + [na 1540] + [1596-1612] + 1605
Ghedinghe tusschen eenen Coopman ende eenen Jode ca. 1505-10?
Vander siecten der broosscer naturen ca. 1510
[pagina 336]
[p. 336]
Gedicht tot lof van vroeg trouwen ca. 1520?
Dwonder van claren ijse (Jan Smeken) 1511
Jan van Beverley ca. 1512 + 1543 + 1574
Tghevecht van minnen 1516
Mariken van Nieumeghen ca. 1518 + 1608 + 1615
Van de jongen geheeten Jacke 1528 + ca. 1610? 2x + 1651
Broeder Russche 1520 + ca. 1565 + 1596
De verloren sone 1540 + 1640 + ... + 1655
Leven van vrou Laudate na 1546
Vanden hinnentastere ca. 1554-56

Ongetwijfeld zijn ze hiermee niet alle genoemd, maar ook aan de hand van dit materiaal is het mijns inziens mogelijk voorzichtig enkele lijnen te trekken. De volgende ‘groepen’ tekenen zich af.

A. Werken die te relateren zijn aan het onderwijs: Reynaert, de Martijns, Bouc vanden houte, Spiegel der jongers, Cato en het Bagijnken van Parijs. De rijmvorm heeft bij deze werken een mnemotechnische functieGa naar eind50.

B. Toneelteksten: Lantsloot, Nyevont, Elckerlijc, Brooscher naturen, Verloren sone. De band met opvoeringen is hier zeer nauw: in deze als leesboeken gedrukte toneelstukken kon zelf nagelezen worden wat men had gezien.

Minder evidente toneelteksten, maar er mogelijk wel mee verbonden zijn: Mariken, Ghedinghe van een coopman, Jongen Jacke en Jan van Beverley. Beverley: mengvorm van toneel en proza; Jacke: dramatisch ingekleed, incl. ‘actor’; Ghedinghe: gedeeltelijk gedramatiseerd; Mariken: een later ‘met verzen aangekleed’ exempel.

C. Werken die te verbinden zijn met volksfeesten: Dwonder van claren ijse, Vrou Laudate, Hinnentastere(?).

D. Werken die zich duidelijk lijken te richten tot jongeren en waarin als het ware aspecten van de liefde en het huwelijk worden geproblematiseerd. Ik denk hierbij aan het zgn. Gedicht tot lof van vroeg trouwen, Valckenborch, Tghevecht van minnen, Hinnentastere, en, vanuit deze invalshoek ook hier weer op te voeren, Lantsloot en Vrou Laudate.

Is het gezien deze overvloed aan voordrachts- en toneelteksten, die alle in berijmde vorm in druk verschijnen, niet mede waarschijnlijk dat ook de rijmdrukken met ridderstof nog bedoeld waren om voorgedragen c.q. voorgelezen te worden? In plaats van deze drukken te beschouwen als een experiment voor een beperkte groep met nostalgische verlangens, lijkt het mij juister de rijmvorm van deze teksten te zien als ‘uitlopers’ of voortzettingen van de tot aan de introductie van de drukpers gewone wijze van voordragen en voorlezen.

Een korte beschouwing over een mogelijk afzonderlijke groep teksten, waarmee ik dan tevens terugkeer naar (een deel van) de rijmteksten uit het begin, is hier op zijn plaats. Wat mij frappeert bij Karel ende Elegast, Seghelijn en Jonathas ende Rosafiere, is de evident religieuze inhoud en lading van deze teksten. Winkelman heeft terecht gewezen op de belangrijke rol die fundamentele geloofswaarheden in Karel ende Elegast spelenGa naar eind51. Dat lijkt mij rond 1500 een belangrijker intentie of strekking dan het altijd weer opgevoerde verband met de feodale problematiek. Zou die het publiek dan nog echt interesseren? Zou de geestelijkheid er niet veel meer mee gebaat zijn? Het publiek in zijn breedste vorm kon het werk in ieder geval beluisteren als aangrijpend exempel: wie naar God luistert en op Hem vertrouwt, zal nooit

[pagina 337]
[p. 337]

worden teleurgesteld. Voor de twee andere, Seghelijn en Jonathas ende Rosafiere, is door Van de Wijer en mijzelf eerder ook gewezen op de religieuze inhoud, en is zelfs gesuggereerd dat deze werken tijdens religieuze feestdagen en daarmee gepaard gaande processies zijn voorgedragenGa naar eind52. Het *Roelantslied zou eveneens goed bij deze groep passen. De omgewerkte, hybride versie, de enig overgeleverde, houdt niet alleen in de proloog het publiek religieuze lessen voor, maar bevat wellicht ook in zijn titel nog sporen van deze impact: ‘Den droefliken strijt die opten berch van Roncevale in Hispanien gheschiede daer Rolant ende Olivier metten fluer van Kerstenrijc verslagen waren’, zo staat vermeld op het titelbladGa naar eind53. Kan deze wijze van afficheren, afwijkend van vroegere, misschien bedoeld zijn om het publiek te doen denken aan die andere, allerbelangrijkste strijd op een berg, waardoor alle christenen behouden werden? Talrijk zijn in ieder geval vijftiende- en zestiende-eeuwse werken, prenten en andere kunstuitingen, waarin of waarop de ‘strijt opten berch van calvarien’ wordt genoemd of staat afgebeeld.

De overlevering

Zoals we zagen zijn bij Reynaert aanvankelijk twee vormen succesvol geweest, al zal de prozaversie uiteindelijk de langste adem hebben. Of worden we hier het slachtoffer van de gebrekkige overlevering? De Reynaert lijkt geschikt om een nog niet expliciet aan de orde gestelde aspect te belichten, dat eveneens in beschouwingen over succes of mislukking betrokken dient te worden. Om in dergelijke termen te kunnen spreken over een werk of een groep teksten, zijn wel betrouwbare gegevens over herdrukken nodig. Van de gedrukte prozaversie van de Reynaert hebben we enkele exemplaren van edities uit 1479 en 1485, maar van de oudste editie kennen wij geen exemplaar meer. Daarna moeten we wachten tot 1564 alvorens een nieuwe druk tegen te komen. Toch weten we dat er in de tussenliggende periode nog andere edities zijn gedrukt, waar we niets meer van over hebben. Op grond van het voorkomen van een Reynaert-houtsnede in een heel ander werk (Jan van Beverley, ed. 1689) en op basis van een nieuwe reeks houtsneden in Reynaert-drukken van Kannewet uit 1752 en 1753, heeft Verzandvoort aannemelijk kunnen maken dat er in ieder geval rond 1500, of iets later, een editie moet zijn vervaardigd, en wellicht nog een andere van voor 1560Ga naar eind54.

Hebben we voor de proza-Reynaert nog de beschikking over meer dan één exemplaar van de edities uit 1479 en 1485, heel anders ligt het met de rijmdrukken. Van de Leeu-druk [Antwerpen, 1487-1490] resten ons slechts zeven bladen, een fractie van het complete werk. Bovendien moeten er zoals vermeld nog twee vroegere edities van de rijmversie zijn geweest, waarvan ons niets is overgeleverdGa naar eind55. Van deze drie rijmedities resten ons dus zeven bladen uit één van de drie edities!

Als we letten op de overlevering van de andere rijmdrukken - met uitzondering van Seghelijn (in-folio) alle gedrukt in kwarto- of octavo-formaat - tekent zich eenzelfde patroon af: drie van deze werken zijn fragmentarisch tot sterk fragmentarisch overgeleverd. Van Gaver Capeel rest slechts één (het laatste?) katern van vier bladen, van Jonathas ende Rosafiere twee halve katernen van vier bladen, en van Valckenborch slechts acht bladen. Alleen de overlevering van Saladine wijkt ook in dit opzicht opvallend van af: twee exemplaren zijn vrijwel compleet overgeleverd; een oude vermelding van een derde exemplaar kan tot op heden niet gekoppeld worden aan een nieuwe bewaarplaatsGa naar eind56.

[pagina 338]
[p. 338]

In vergelijking met de meeste exemplaren van de overgeleverde prozaromans zijn de ons bekende rijmdrukken dus fragmentarischer overgeleverd. Dat zou zeker te maken kunnen hebben met een verschil in waardering, maar misschien wel in een in latere tijd. Het kan er op wijzen dat rijmdrukken op de duur minder in de smaak vielen en eerder als ouderwets beschouwd werden, ofwel niet meer nodig waren voor voordracht of voorlezen. Pas dan werden nog aanwezige exemplaren van die drukken voor diverse andere doeleinden gebruikt of gewoon weggegooid. Of waren ze toen al bijna stuk (voor-)gelezen? Dat kan immers mede een verklaring zijn voor de slechte overlevering van de meeste rijmdrukken: die van de populariteit.

In plaats van te wijzen op een mislukking kan de afwezigheid van exemplaren, en zelfs van complete edities, mede veroorzaakt zijn door het gebruik en het succes van deze werken. Ik denk in dit verband aan bij voorbeeld het Antwerps liedboek, of de voorgangers van teksten uit de Veelderhande gheneuchlijke dichten, zoals het Leven van vrou LaudateGa naar eind57. Van het Antwerps liedboek, slechts in één exemplaar voorhanden, weten we zeker dat het niet de oudste editie is geweestGa naar eind58. Veel van dit soort teksten, meestal beperkt in omvang en op rijm, zijn afkomstig uit de ‘feesten- en partijencultuur’ van de late Middeleeuwen. Daar werden zij ten gehore gebracht, veelal in de lange periode voor de vastentijd, maar ook bij andere gelegenheden, van wereldse en kerkelijke signatuur. Sommige ervan zijn gedrukt, als ‘souvenir’, of ten behoeve van een soort persoonlijk repertoire, andere zijn alleen in handschriftelijke vorm overgeleverd, terwijl een (groot?) deel waarschijnlijk nooit is vastgelegd, in welke vorm ook. Het merendeel van de teksten die wel in druk zijn verschenen is verloren gegaan. Hetzelfde geldt overigens evenzeer voor schoolboekjes. Een uiterst slechte overlevering (één exemplaar, slechts fragmenten daarvan, of helemaal niets), wordt, in combinatie met het type boek (gelegenheidswerk, lied-, school- of loterijboek, etc.), dan ook regelmatig beschouwd als een bewijs voor de populariteit of het veelvuldig gebruik (stuk gelezen) van zo'n boek. Is een dergelijke interpretatie wellicht ook mogelijk voor de rijmdrukken? Drie van deze evidente ‘missers’ zijn (sterk) fragmentarisch overgeleverd. Alleen voor Seghelijn, in folio-formaat, gaat deze veronderstelling uiteraard niet op.

Slotbeschouwing

De rijmdrukken van Karel ende Elegast en Seghelijn, Jonathas ende Rosafiere en de overige hier genoemde, vormen een uitzondering tussen de vele andere prozawerken met ridderstof in druk. Door ze te verbinden met werken die eveneens in rijmvorm gedrukt worden, maar niet vallen onder de traditionele ridderepiek, lijkt de veronderstelling van een experiment van drukkers, speciaal gericht op een nostalgisch publiek van adel en patriciaat, niet langer plausibel. Juist de verbondenheid van die andere rijmdrukken met de ‘feesten- en partijencultuur’, waar de rijmvorm nog zeer functioneel was, leidt tot de veronderstelling dat ook deze drie rijmdrukken, evenals de andere, vaak slechts fragmentarisch overgeleverde romans, nog mondeling ten gehore werden gebracht. Daarbij moeten we misschien niet in eerste instantie denken aan professionele rondtrekkende jongleurs; dat type voordrachtskunstenaars had veelal geen boek nodig, aangezien zij hun teksten in het geheugen meedroegen. Rijmdrukken waren veeleer bedoeld om, met het boek in de hand, uit voor te lezen, voor een ieder die om wat voor reden dan ook (analfabetisme, slechte ogen, geldgebrek, etc.), niet in staat was zelf te lezenGa naar eind59. Daarnaast moet echter niet geheel wor-

[pagina 339]
[p. 339]

den uitgesloten dat rijmdrukken gedrukte versies representeren van teksten die ook nog steeds, in berijmde vorm, door voordrachtskunstenaars ten gehore werden gebracht. Dat zij in rijmvorm gedrukt werden is dan ook (zie Lantsloot) niet vreemd. De overlevering laat zien dat het hierbij zowel oudere (Karel en Seghelijn) als nieuwere werken (bijv. Jonathas en Valckenborch) kon betreffen.

Wanneer we letten op de inhoud kan voorzichtig worden verondersteld dat van de oudere ridderepiek alleen die werken in rijmdruk worden uitgegeven die een sterk religieuze kleur vertonen. Daarnaast is het onmiskenbaar dat teksten die - problematische - aspecten van liefde en huwelijk aan de orde stellen eveneens lang in rijmvorm verschijnen, en dat veel langer dan die religieus gekleurde werken met ridderstof. Dat was na ca. 1540 kennelijk niet meer opportuun. De rijmwerken met ridderstof over liefde en huwelijk overstijgen die periode evenmin. Het thema zal wel in rijm- (en toneel-)vorm de drukpers vinden, maar niet langer gekoppeld aan ridderstof.

Bibliografie

Antwerps liedboek, Het. 87 melodieën uit ‘Een Schoon Liedekens-Boeck’ van 1544, uitgeg. door K. Vellekoop en H. Wagenaar-Nolthenius, m.m.v. W.P. Gerritsen en A.C. Hemmes-Hoogstadt. Amsterdam 1972. 2 dln.
Autenboer, E. van, ‘Onbekende drukken van volksboeken en andere “duutsche” werken in 1569’, in: Leuv. bijdr. 45 (1955), 134-145.
De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de middeleeuwen tot heden. Red. H. Bekkering e.a. Amsterdam 1989.
Buuren, A.M.J. van (a), ‘“Der clerken boec moeten si lesen”. De Disticha Catonis en het Boec van Catone’, in: J. Reynaert e.a. Wat is wijsheid? Lekenethiek in de Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam 1994, 70-85, 373-380.
Buuren, F. [=A.M.J.] van (b). Levenslessen van Cato: het verhaal van een schoolboek. Amsterdam 1994.
Claassens, G.H.M. De Middelnederlandse kruisvaartromans. Amsterdam 1993 (Thesaurus, 4).
Debaene, L. De Nederlandse volksboeken; ontstaan en geschiedenis van de Nederlandse prozaromans tussen 1475 en 1540. Antwerpen 1951 (herdr. Hulst 1977).
Dijk, H. van, Het Roelantslied. Studie over de Middelnederlandse vertaling van het ‘Chanson de Roland’, gevolgd door een diplomatische uitgave van de overgeleverde teksten. Utrecht 1981. 2 dln.
Dijk, H. van, ‘Karel de Grote’, in: Van Aiol tot de Zwaanridder. Personages uit de middeleeuwse verhaalkunst en hun voortleven in literatuur, theater en beeldende kunst. Red. W.P. Gerritsen en A.G. van Melle. Nijmegen 1993, 186-196.
Duinhoven, A.M. Bijdragen tot reconstructie van de ‘Karel ende Elegast’. Deel 1. Assen 1975.
Epische wereld, De. Middelnederlandse Karelromans in wisselend perspectief. Red. E. van den Berg en B. Besamusca. Muiderberg 1992.
Goossens, J. Reynaerts historie. Reynke de Vos. Gegenüberstellung einer Auswahl aus
[pagina 340]
[p. 340]
den niederländischen Fassungen und des niederdeutschen Textes von 1498. Darmstadt 1983 (Texte der Forschung, 42).
Haan, C. de & J. Oosterman (Samenst. en vert.) Is Brugge groot? Amsterdam 1996 (Griffioen-reeks).
Huizinga, D.J., ‘Jonathas ende Rosafier. Een onbekend postincunabel-fragment en de oorspronkelijke vorm van het handschrift’, in: TNTL 91 (1975), 175-212.
Karel ende Elegast. Diplom. uitgave van de Mnl. teksten en de tekst uit de Karlmeinet-compilatie door A.M. Duinhoven. Zwolle 1969.
Kronenberg, M.E., ‘Van den Here van Valckenborch. (Onuitgegeven Middelnederlandsch gedicht)’, in: TNTL 43 (1924), 27-39.
NK Nijhoff, W. en M.E. Kronenberg, Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540. 's-Gravenhage 1923-1971. 3 dln.
Pleij, H. en R. Resoort, ‘Zestiende-eeuwse vondsten in de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel’, in: Spektator 4 (1974-75), 385-408.
Pleij, H., ‘Met een boekje in een hoekje? Over literatuur en lezen in de middeleeuwen’, in: Het woord aan de lezer. Zeven literatuurhistorische verkenningen. (Red. W. van den Berg en J. Stouten). Groningen 1987, 16-48.
Pleij, H., ‘De betekenis van de beginnende drukpers voor de ontwikkeling van de Nederlandse literatuur in Noord en Zuid’, in: Spektator 21 (1992), 227-263.
Pleij, H., ‘De onvoltooide middeleeuwen. Over de drukpers en het andere gezicht van de Middelnederlandse literatuur’, in: Grote lijnen. Syntheses over Middelnederlandse letterkunde. Amsterdam 1995, 137-155, 217-220.
Prinsen, J. Lzn., ‘Gedrukte Nederlandsche fragmenten in de universiteitsbibliotheek te Cambridge’, in: TNTL 40 (1921), 133-139.
Ramakers, B.A.M. Spelen en figuren. Toneelkunst en processiecultuur in Oudenaarde tussen Middeleeuwen en Moderne Tijd. Amsterdam 1996.
Refreinenbundel van Jan van Doesborch, De. Uitg. C. Kruyskamp. Leiden 1940. 2 dln.
Resoort, R.J., ‘Over de betekenis van gebruikssporen in prozaromans en volksboeken’, in: Spektator 6 (1976-77), 311-327.
Resoort, R.J. Een schoone historie vander borchgravinne van Vergi. Onderzoek naar de intentie en gebruikssfeer van een zestiende-eeuwse prozaroman. Hilversum 1988.
Resoort, R., ‘Jonathas ende Rosafiere: een religieuze roman?’, in: TNTL 112 (1996), 1-17.
Resoort, R., ‘Nieuwe gegevens rond het “Gedicht tot lof van vroeg trouwen”’, in: Queeste 4 (1997), 142-154.
Resoort, R.J. Bibliografie van verhalende Nederlandse literatuur in druk, 1470-1600 (te verschijnen in 1999).
Rombauts, E., ‘De Karel ende Elegast in de incunabelperiode’, in: Hulde-album dr. F. van Vinckenroye. Hasselt 1985, 245-252.
Scanlon, P.A., ‘A checklist of prose romances in English 1470-1603’, in: The Library, 5th S., 33 (1978), 143-152.
Schlusemann, R., ‘Erzähltechnik und Stil im niederländischen Prosaroman’, in: Jahrbuch für Niederlande-Studien 4 (1993), 221-238.
Seghelijn van Jherusalem naar het Berlijnsche handschrift en den ouden druk, uitgeg. door J. Verdam. Leiden 1878.
[pagina 341]
[p. 341]
Spijker, I. Aymijns kinderen hoog te paard. Een studie over ‘Renout van Montalbaen’ en de Franse ‘Renaut’-traditie. Hilversum 1990 (Middeleeuwse studies en bronnen, XXII).
Verdeyen, R., ‘Literaire reminiscenties bij de rederijkers’, in: Album F. Baur. Antwerpen 1948, II, 333-339.
Verzandvoort, E., ‘The Dutch chapbooks of Reynaert de Vos’, in: Reinardus 2 (1989), 175-184, 217-225.
Wagner, K., ‘Verzeichnis der in der “Biblioteca Colombina” (Sevilla) vorhandene Druckwerke in deutscher und niederländischer Sprache’, in: Archiv für Geschichte des Buchwesens 10 (1969), 865-888.
Wijer, I. van de, Segheliin. Codicologische, bibliografische en tekstkritische studie en editie. Diss. Leuven 1983, 2 dln.
Wijer, I. van de, ‘Seghelijn van Iherusalem. Tekstoverlevering van een Middelnederlands ridderdicht’, in: Quaerendo 14 (1984), 274-304.
Winkelman, J.H., ‘“Aldus moet God onse saken ... te goede maken”. Godswonderen in de Karel ende Elegast’, in: NTg 83 (1990), 123-138.
eind*
Ik dank Willem Kuiper, Wilma Keesman en Herman Pleij voor hun commentaar op eerdere versies.

eind1
Een aankondiging van dit project verscheen in Spektator 4 (1974-75), 461-2.
eind2
Pleij en Resoort 1974-75.
eind3
Debaene 1951 (herdr. Hulst 1977).
eind4
Rombauts 1985 behandelt wel de overlevering van Karel ende Elegast in de incunabelperiode, doch wijst er, wat dit aspect betreft, alleen op dat dit het enige werk uit de Karelepiek is dat niet werd omgewerkt tot prozaroman.
eind5
Pleij 1992, m.n. 241-2.
eind6
Pleij 1992, 242; zijn ‘Historie vanden ridder van Valckenborch’ heb ik de juiste titel hergeven.
eind7
Pleij 1992, 241.
eind8
Daarin wordt meegedeeld dat men een publiek op het oog had ‘die solche gereimte Bücher nicht gern haben, auch etliche, die die Kunst des Reimes nicht eigentlich verstehen können’.
eind9
Die wensen wel avontuurlijke verhalen over helden, maar alleen in de moderne vorm van prozaromans, die dan ook aan de lopende band worden gedrukt en herdrukt (Pleij 1992, 241-242).

eind10
Zie Karel ende Elegast, ed. Duinhoven 1969, II, p. 60 sub B. Curieus gegeven in dit verband is overigens de tijd waarin de Antwerpse edities van Bac (B en C), [z.dr.] (D) en Van Ghelen (E) Karel laten leven. Dat is resp. in het jaar 706, 506, 1306 en 1406!
eind11
Dit laatste argument alléén is uiteraard niet voldoende, en kan men zelfs als een ondersteuning van Pleij's these beschouwen: na de eerste druk probeerde de drukker ook een ruimer publiek vertrouwd te maken met dit ‘vreemde’ verhaal over de grote Karel, die hier in de late Middeleeuwen nog steeds een populair figuur was. Blijft wel staan dat de ‘nostalgische vorm’ dan niet langer exclusief gekoppeld is aan een adellijk publiek.

eind12
Ook de laat-vijftiende eeuwse Mnl. Jason vormt een uitzondering. Maar dit werk, eveneens behorend tot de Troje-stof, gaat terug op de Franse Histoire de Jason van Raoul Lefevre, dat reeds in proza was geschreven.
eind13
Omdat Pleij weinig expliciet is op het punt van de dateringen van de rijmdrukken, is inzicht in de periode waarin men rijmdrukken is blijven produceren, en dus ook zicht op succes of mislukking, niet goed mogelijk.
eind14
Hypothetische edities, of edities waarvan geen exemplaar bekend is, worden met een asterisk (*) gemarkeerd. Alle gegevens zijn ontleend aan de aangekondigde bibliografie.
eind15
Het mogelijke verband dat Van Dijk (1993, 193) en Besamusca en Van den Berg (in Epische wereld, 19) leggen tussen het gegeven dat vrijwel alle drukken van dit werk in Brabant verschenen én de grote belangstelling van de Brabantse hertogen voor Karel de Grote, is te ver gezocht. Na een (kort) begin in Holland werden de meeste werken nu eenmaal in Brabant, en met name in Antwerpen, gedrukt.
eind16
Op deze hypothetische, niet-overgeleverde editie wijst Duinhoven 1975, 79. Mogelijk wordt deze editie bedoeld in Autenboer 1955 onder nr. 164: ‘Coninck Carl ende Elegast’.
eind17
Hypothetische editie volgens Van de Wijer 1983, 47-62.
eind18
Hypothetische editie waarop volgens Van de Wijer de edities 1511, resp. [vóór 1517] teruggaan (Van de Wijer 1983, 47-62).
eind19
Aanwijzing voor deze hypothetische editie in: Seghelijn-ed. Verdam 1878, VIII, alwaar een verwijzing naar Huydecopers Proeve I, 177.
eind20
Vgl. ed. Verdam 1878, VIII, noot (2), met een verwijzing naar de Catalogus Jacob Koning (dl. 2, 308), waar een ex. van deze editie staat vermeld. Mogelijk dezelfde ed. als vermeld bij Autenboer 1955, 138 (Kortrijk 1569): ‘Historie van Zeghely van Jherusalem’.
eind21
Een ex. van deze editie is thans onbekend; zie verder noot 26.
eind22
Volgens Goossens (1983, XLIII en LXXVI-LXXVII) moeten er nog twee eerdere edities van de rijmversie zijn geweest. De ene zou de Vorlage zijn geweest van rijmincunabel D, de tweede stond model voor de Nederduitse druk en de Nederlandse prozadruk.
eind23
Zie vorige noot.
eind24
Argumenten voor deze hypothetische editie biedt Van Dijk 1981, 72-76.
eind25
Huizinga 1975, 76: de Gentse fragmenten tellen 22 regels per pagina, de Amsterdamse 20. Zie ook Resoort 1996.
eind26
Wagner 1969, 885 vermeldt: ‘Historia Saladini soldani ... in flamingis carminibus ... Imp. Antverpie anno 1516, 20 die sept. est in 4o’. Dit gegeven is ontleend aan Claassens 1993, 306.
eind27
Vooral Karel ende Elegast en Lantsloot ende Sandrijn zijn succesvol geweest. Niet alleen worden beide werken vóór 1500 nog herdrukt (3x, resp. 1x), zij doen het ook ná 1500 nog goed. Van Seghelijn kennen we slechts één incunabeluitgave, maar daar staan tenminste vier edities uit de periode 1500-1540 tegenover.
eind28
In refrein nr. 23 van deze bekende bundel (ca. 1529 en diverse herdrukken), op de stokregel ‘Hoe meerder liefde hoe meer verlancx’ wordt aan een viertal liefdesparen gerefereerd. Naast Troylus en Briseda, Narcissus en Equo, Eurealus en Lucretia worden ook Ionathas en Rosephier genoemd: ‘Ionathas en hoopte noyt so seere | naer Rosephier, noch Leander die heere | naer Heros eere [...]’ (ed. Kruyskamp 1940, II, 56, r. 42-44.) Zoals bekend zijn ook Lanseloet en Sandrijn meermalen aanwezig in refreinen: zie Verdeyen 1948.

eind29
In een latere publicatie heeft Pleij (1995, 141) eveneens gewezen op het feit dat drukkers aanvankelijk vooral gebruik maakten van buitenlandse producties; een onderscheid tussen rijm- en prozadrukken, en tussen oorspronkelijk Mnl. werken en Mnl. bewerkingen van buitenlandse versies maakt hij daarbij niet.
eind30
Floris ende Blancefloer, Borchgravinne van Vergi, *Roelantslied(?), Vier Heemskinderen, Margariete van Limborch, Joncker Jan wten Vergiere, Malegijs en Reynaerts historie. Over Hughe van Bordeus verschillen de meningen; de dissertatie van mw. M. Lens zal uitsluitsel bieden.
eind31
Omdat niet te verwachten valt dat de plaats van uitgave een belangrijke rol speelt, laat ik die gegevens achterwege.
eind32
We moeten dit werk, denk ik, eerder als een vroeg specimen zien van wat later veelvuldiger zal voorkomen: rhetoricale - Oudenaerde ligt in het Zuiden! - geschiedschrijving in balladevorm. Vgl. Dwonder van claren ijse (1511, NK 4280) en het Gedicht op de feesten ter eere van het Gulden Vlies (1516, NK 3057 en 3058) van Jan Smeken en de Triumphe ghedaen te Brugghe (1515, NK 3982).
eind33
Die overigens alle teruggaan op een Vorlage in proza.
eind34
Vgl. Jason.
eind35
De bekendheid en verspreiding wordt ook gestaafd door de veelvuldige aanwezigheid van het Ros Beyaert en de vier Heemskinderen in ommegangen; zie Spijker 1990, 12-13 en Ramakers 1996, 257-629.
eind36
De oudste Franse drukken dateren van [1482-85], resp. [c. 1485], de Engelse van 1489. Zie Spijker 1990, 270 en Scanlon 1978, 143.
eind37
De problematiek van de verschillende redacties en versies in de Franse en Mnl. literatuur wordt behandeld door Spijker 1990. De verstekst zal volgens haar (p. 13) zo'n 15.000 verzen hebben geteld; in vergelijking met Seghelijn (bijna 12.000 vss.) dus nog een stuk langer.
eind38
Goossens 1983, p. XLIII en LXXVI-LXXVII.
eind39
Alleen voor het Roelantslied gaat dit niet op: de veronderstelde gedrukte editie op rijm van ca. 1496 wordt vanaf ca. 1500 vervangen door een gedrukte versie in een mengeling van proza en rijm. Wellicht op grond van het feit dat de stof van dit werk inmiddels in proza, en bovendien in een andere versie, voorhanden was in de Excellente Cronike van Brabant, zoals verondersteld door Van Dijk 1981, p. 72-76.
eind40
Ik noem slechts de Spiegel der jonghers van Lambertus Goetman, de Cato-boekjes en andere, die alle genoemd worden in De hele Bibelebontse berg (1989), 26-30 en 43 e.v. Over de Cato-traditie handelen Van Buuren 1994a en 1994b.
eind41
Pleij heeft in diverse publicaties betoogd dat de intrede van het gedrukte boek zeker niet direct een einde heeft gemaakt aan het gezamelijk ‘consumeren’ van fictie in druk door middel van voorlezing. Zie bijv. Pleij 1987 en Pleij 1995. Speciale aandacht aan de rijmdrukken schenkt hij daarin niet.
eind42
Vgl. verder A 866-7: Als elegaste quam ten ghereyde | Daer ic heden eer of seide |; A 1173: Nv moechdi horen sine tale; A 1381: Nv segghet amen alle gader.
Het is in dit verband ook veelzeggend dat in de Antwerpse drukken van ca. 1530 en [na 1546] dit incipit, hoewel licht gewijzigd, gehandhaafd blijft: ‘Dit (Het) is een schoon historie ende waer | Die ic vertellen sal hoort daer (hier) naer’.
eind43
Nog in latere edities uit ca. 1530 en [1550-1608] vinden we dit incipit, ondanks aangebrachte lichte wijzigingen, terug: ‘Dit (Het) is een schoon historie ende waer | Die ic vertellen sal hoort daer (hier) naer’.

eind44
Kronenberg 1924.
eind45
Geciteerd naar de editie in Kronenberg 1924, 33; het gebruik van u/v is in overeenstemming gebracht met de huidige conventies.
eind46
Schlusemann 1993, 225-227.
eind47
Geciteerd naar Resoort 1988, 253.
eind48
Over deze eveneens ‘vergeten’ tekst handelt Resoort 1997.
eind49
Voor deze bundel verwijs ik naar Pleij & Resoort 1974-75, 392-400; een vertaling van de Hinnentastere biedt sinds kort De Haan & Oosterman 1996, 156-161.
eind50
Zie Bibelebontse berg 1989, 26-29 en Van Buuren 1994 a en b.
eind51
Winkelman 1990.
eind52
Van de Wijer 1984, 286 en Resoort 1996, 7-8. Ramakers 1996 levert voor deze gedachte helaas geen verdere ondersteuning, doch dat kan te maken hebben met het feit dat deze opvoeringen niet door de stad werden georganiseerd.
eind53
Vgl. ook Resoort 1976-77, over gebruikerssporen in Roncevale en Heemskinderen, die uitwijzen naar kloosters in Beieren.

eind54
Verzandvoort 1989, 181-183; dit artikel illustreert overigens, aan de hand van Reynaert, uitstekend de uiterst gebrekkige overlevering: slechts 2% van de ooit in Noord Nederland gedrukte exemplaren van dit ‘volksboek’ is overgeleverd.
eind55
Zie hiervoor p. 7.
eind56
Claassens 1993, 299.
eind57
Een exemplaar van dit boekje dook in 1972 op bij een veiling van Van Stockum. Het was gedrukt door Jan van Ghelen te Antwerpen, hetgeen tot een datering leidt van na 1546. Het werd gekocht door antiquaar F. Knuf, die het opnam in zijn Catalogus 117, winter 1975, nr. 55. De nieuwe koper wenste helaas onbekend te blijven.
eind58
Zie Antwerps liedboek, ed. Vellekoop e.a. 1972, dl. 2, p. X-XI, waarin betoogd wordt dat de ed.-1544 op zijn minst al een derde druk moet zijn. De eerste zal na 1534 gedrukt zijn, de tweede na nov. 1543.

eind59
Zo leest bijvoorbeeld ook Robbeknol de drie oude spinsters nog voor in Bredero's Spaanschen Brabander.


Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken