Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In het goudland. Onder de boschnegers (1890)

Informatie terzijde

Titelpagina van In het goudland. Onder de boschnegers
Afbeelding van In het goudland. Onder de boschnegersToon afbeelding van titelpagina van In het goudland. Onder de boschnegers

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.35 MB)

Scans (97.52 MB)

ebook (3.67 MB)

XML (0.17 MB)

tekstbestand






Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In het goudland. Onder de boschnegers

(1890)–Ant. S. Reule Nz.–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

III.

Het Fransche barkschip ‘La Fortune’, op reis van Briest naar San-Francisco, zette weer koers naar kaap Hoorn. Het stormweder van de laatste dagen had het geheel uit de goede richting geslagen.

Geheel tot den overtocht van landverhuizers ingericht, behoorde het schip aan een compagnie, die zich ten doel stelde ieder op de minst kostbare wijze naar het goudland te vervoeren.

‘Naar Californië, naar het goudland!’ die kreet ging in die dagen rond in Europa, en bracht ieders hoofd op hol.

‘Daar ligt het goud maar voor het oprapen, en kan men in korten tijd rijk worden!’ vertelde men elkander, en duizenden geloofden het en werden door de goudkoorts aangetast; zoo vervoerde ook ‘La Fortune’ een honderdtal van die ongelukkigen.

Het zijn, bijna zonder uitzondering, allen lieden, die zich door het schoone vooruitzicht hebben laten verleiden om vaderland en betrekkingen te verlaten. Zij hebben er geen denkbeeld van, welk een leven van gebrek en ontbering van allerlei aard zij te gemoet gaan.

Van allerlei leeftijd en stand zijn zij. Men vindt er den verarmden edelman, die goud gaat zoeken om zijn leven van weelde en genot te kunnen hervatten, men vindt er ook den daglooner, die eerst met hard zwoegen zooveel heeft moeten verdienen om zijn overtocht te kunnen betalen.

Maar laat ons tot ons verhaal terugkeeren.

De meesten der passagiers bevonden zich op het dek. Gedurende den storm waren zij allen opgesloten geweest; het was nu een ware wellust de frissche morgenlucht in te ademen,

[pagina 14]
[p. 14]

en de benauwde atmosfeer daar beneden te kunnen ontvluchten. Behagelijk hingen verscheidenen over de verschansing en tuurden op het onmetelijke watervlak.

‘Wat drijft daar?’ riep er een.

‘Waar, waar?’ vroeg men verrast en nieuwsgierig, want elke afwisseling op reis is welkom.

‘Wel, dáár! Zou het een boot zijn?’

‘Dat kan wel; in elk geval kan ik menschen onderscheiden.’

Dit alles trok de opmerkzaamheid der zeelieden. Zij sprongen in het want en keken scherp uit. Ook de kapitein had zijn kijker gegrepen, en hij kwam tot de overtuiging dat het een drijvend voorwerp was, waarop twee menschelijke wezens lagen uitgestrekt; doch of zij nog leefden, dat kon hij niet bemerken.

Helpen waar hulp noodig is, dat doet elke zeeman van welke natie ook. Spoedig was een boot bemand en uitgezet, en bogen de riemen onder de krachtige handen van de roeiers.

‘Trekken, mannen! - halen wat je kan! Het geldt het leven van twee natuurgenooten. In, de riemen! Goed zoo. Aanpakken! - maar voorzichtig, hoor!

Koud en stijf lagen een zwaar gebouwd man en een knaap op den bodem der boot, aan de voeten der redders, die niet anders meenden of zij brachten twee lijken aan boord. Toch werd er alle mogelijke zorg aan hen besteed, en eindelijk smaakte men de voldoening dat de drenkelingen de oogen openden.

Nu werd hun een weinig bouillon in den mond gegoten; een poosje later wat wijn en een weinig soep, en nu vielen de geredden in een diepen en versterkenden slaap.

Wij hebben het reeds geraden, niet waar? Die beide

[pagina 15]
[p. 15]

nieuwe passagiers van ‘La Fortune’ waren stuurman Hendriks en onze Antoon.

Wat den eerste betreft, hij was weer spoedig tot zijn vorige krachten gekomen, doch met Antoon duurde het langer. Hij kreeg een hevige koorts, welke zijn door de doorgestane ellende verzwakt lichaam, hevig teisterde, en ternauwernood behield hij het leven; maar eindelijk zegevierde zijn gezonde natuur en herstelde hij langzaam maar zeker.

Daar, in den ziekenboeg liggende, maakte hij kennis met een anderen patient. Het was een man met donkere oogen en een zwarten baard, doch, o zoo mager en bleek. Hij vertelde Antoon met zwakke stem dat hij naar Californië ging om zijn fortuin te herstellen, dat door allerlei rampspoeden was verloren gegaan. Zijn oude moeder wachtte hem, en voor haar moest hij werken, hoewel hij soms wel eens vreesde dat zijn krachten zouden te kort schieten.

Nu, hoemeer Antoon in krachten toenam, hoe meer hij zich zelven moest bekennen dat de man daarin zeker gelijk had; hij zou het goudland nooit bereiken, want zijn krachten begaven hem van oogenblik tot oogenblik.

Wat hem echter nog meer dan de man boeide, was zijn groote hond. Het was een prachtige New-Foundlander, wien het was aan te zien, dat hij voor zijn vriend zelfs zijn leven veil zou hebben, doch van wien een vijand alles te vreezen had.

Kijk, en die hond ging langzamerhand van Antoon houden, toen deze, zoetjesaan herstellende, aan zijn meester verschillende kleine diensten kon bewijzen.

Week aan week verliep, en Antoon wandelde reeds in gezelschap van Hendriks eenige uren per dag op het dek, doch de arme man verrees niet van zijn ziekbed. Hendriks bezocht hem ook, zelfs verscheidene malen per dag, en het

[pagina 16]
[p. 16]

was Antoon nu een groote troost, dat zijn vader aan zijn opvoeding geen kosten had gespaard. De arme man verzocht hem eenige gebeden voor te lezen, en daar die gedrukt waren in heel oud Fransch, zou menigeen er mee verlegen zijn geweest.

Het liep met den man op het einde, dit wist iedereen aan boord, en daarom ontzag zich zelfs de ruwste om in zijn nabijheid eenig gerucht te maken. Het liefst had hij Antoon bij zich, terwijl zijn trouwe hond hem nooit verliet.

Zoo zat ook Antoon den laatsten avond bij hem. Zweet-druppelen parelden den lijder op het voorhoofd. ‘Arme moeder!’ prevelde hij, en ‘arme Fidel!’ ontsnapte aan zijn veege lippen.

Eensklaps richtte hij zich overeind. ‘De kapitein!’ riep hij, en de oppasser haastte zich dezen te roepen. Ongeduldig bleef hij wachten, en nauwelijks verscheen de gezagvoerder of hij riep: ‘De brieven in mijn kist voor moeder, maar voor Antoon mijn hond!’

De lijder had uitgeleden. Nog denzelfden avond had zijn begrafenis plaats; dat wil zeggen, in linnen genaaid werd het lijk over boord gezet.

Dagen lang zocht de New-Foundlander naar zijn meester, doch hij had ook van Antoon leeren houden. Hij kwam dus zijn kop op diens schouder leggen, en hem met zijn verstandige oogen aanziende scheen hij te willen zeggen:

‘Ja, ik weet wel dat mijn baas van je hield, en daarom zweer ik je eeuwige trouw!’

Eenige dagen later kon Antoon zich als geheel hersteld beschouwen. Hij wandelde, gevolgd door Fidel, met Hendriks op het dek, terwijl zij samen de toekomst bespraken. Wel waren zij dankbaar voor hun redding, maar het speet hun toch, dat zij genoodzaakt waren naar het goudland

[pagina 17]
[p. 17]

mede te reizen. Elke dag bracht hen verder van huis; doch daar was nu niets aan te doen en gelaten schikten zij zich in hun lot.

Tusschenbeide zelfs betrapte Antoon zich op de gedachte dat het toch ook eigenlijk zoo kwaad niet was, met eigen oogen te zien hoe het in Californië toeging, en misschien...

Na een vrij voorspoedige vaart lag ‘La Fortune’ eindelijk voor San-Francisco aan den mond van de Sacramento voor anker. De passagiers stormden aan land, want ieder wilde de eerste zijn om den voet te zetten op den grond, die hen allen rijk zou maken.

Hendriks bood den kapitein eenige vergoeding aan voor hetgeen hij en Antoon aan boord genoten hadden, doch de edelmoedige Franschman wilde daarvan niets weten.

‘Behoud uw geld maar,’ antwoordde hij. ‘Gij zult het noodig hebben; ik weet er alles van. In het goudland is alles peperduur, dat zult ge wel spoedig ondervinden!’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken