Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Over-Ysselsche sangen en dichten (1930-1935)

Informatie terzijde

Titelpagina van Over-Ysselsche sangen en dichten
Afbeelding van Over-Ysselsche sangen en dichtenToon afbeelding van titelpagina van Over-Ysselsche sangen en dichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.47 MB)

Scans (21.47 MB)

XML (1.34 MB)

tekstbestand






Editeur

W.A.P. Smit



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel
liederen/liedjes


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Over-Ysselsche sangen en dichten

(1930-1935)–Jacobus Revius–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
Regelnummers proza verbergen

Het Hoghe Liedt Salomons.Ga naar voetnoot*

Den wel-Edelen ende Gestrenghen Heere Goswyn van Lawick, Drost ende Gouverneur tot Bredevoort, Mijnen grootgunstighen Heere, Sy dit, tot steets-blyvende gedachtenisse, toegeeygent.

Ghebet.
 
Ghy die hebt uwe Bruyt in liefd' en trouwe waerheytGa naar voetnoot1
 
Vercoren eerse was, geroepen doese vloot,
 
Gewasschen met u bloet, ghenesen door u doot,
 
Begiftet met u Geest, ghesmucket met u claerheyt:
 
 
5[regelnummer]
Ghy die noch uwe Bruyt verlost wt alle swaerheyt,
 
Voortredet in ghevaer, beschuttet inder noot,
[pagina 97]
[p. 97]
 
Versadicht in gebreck met t'levend' Hemelsch broot,
 
Behoedet voor den val en droeve wanckelbaerheyt:
 
 
 
Ah! schenckt mijn dorre siel een dropken vande bron
10[regelnummer]
Die vloeyde wt de borst ws Herders Salomon:Ga naar voetnoot10
 
Laet clincken in mijn dicht het snerren sijner snaren:Ga naar voetnoot11
 
 
 
Terwijl ghy door de hant van Maurits uwen helt
 
Doet bulderen de Zee en daveren het velt
 
Om t'huys van uwe Bruyt voor inval te bewaren.

Het Hoge Liet Salomons.
Eerste ghesanck.
Op de wijse: Hoe schoon lichtet de morghenstern.

Inhout.

1 In dit Hoge liet spreken te samen, de Bruydegom dat 2 is Christus: de Bruyt dat is de Gemeente. De Maechden 3 dat sijn de Gelovighe. Het eerste gesanck vertoont 'tver- 4 langen der gemeente na Christi genade, crachtige roepinge, 5 salicheyt, haer wtwendighe verachte ghestalte, maer in- 6 wendighe schoonheyt. Perijckel onder valsche Broeders. 7 daer op volgen vriendelicke ende troostelijcke onderhan- 8 delingen, gebeden ende beloften.

 
1.
 
Bruyt.
 
Hy cusse my wt s'herten gront
 
Met sijnen vriendelijcken mont
 
Mijn Bruygom en mijn Heere.
 
Want heylsaem is de liefde sijn,
5[regelnummer]
Veel beter dan den besten wijn.
 
Sijn balsem riecktmen veere.
 
Wiens locht
 
En vocht
 
Op sijn schedel
10[regelnummer]
Schoon en edel
 
Wtgegoten
 
Is op al zijn lee'n ghevloten.
[pagina 98]
[p. 98]
 
2.
 
Hoe liefelijck is uwen naem!
 
Gelijck den douw seer aengenaem
15[regelnummer]
Der wtgestorter salven.
 
De Maegden van het gantsche lant
 
Met eenen cuyschen liefden brant
 
Beminnen u der halven.
 
Treckt my
20[regelnummer]
Na dy
 
Dat wy lopen
 
T'saem met hopen
 
Voort getogen.
 
Sonder u wy niet vermogen.Ga naar voetnoot24
 
 
 
3.
25[regelnummer]
Wanneer comt dien gewenschten dach
 
Dat ick den Coninck aensien mach
 
Int binnenst van zijn Camer?
 
Daer sal al ons vertellen sijn
 
Van uwe liefde soet als wijn
30[regelnummer]
Ja noch veel aengenamer.
 
Geneucht
 
En vreucht
 
Boven maten
 
Sonder latenGa naar voetnoot34
35[regelnummer]
Sal daer wesen
 
Voor die u wt liefde vresen.
 
 
 
4.
 
Van buyten ben ick soor en swart,Ga naar voetnoot37
 
Maer vol van schoonheyt is mijn hart
 
O Dochters deser woning.
40[regelnummer]
Wtwendich als een hutgen cleyn
 
Maer binnen als tapyten reyn
 
Van Salomon den Coning.
 
Aensiet
 
My niet
45[regelnummer]
Dat ick derve
 
Schone verve,
 
Want de stralen
 
Van de Son steets op my dalen.
[pagina 99]
[p. 99]
 
5.
 
De hoeders snoot die omt gewin
50[regelnummer]
Mijns Vaders wijnberch hebben in,Ga naar voetnoot50
 
Mijns Moeders valsche soonen,
 
Bedwingen my met grammen moet
 
Dat ick als een slavinne moet
 
In haer wijnbergen woonen.
55[regelnummer]
Mijn hert
 
Lijt smert
 
Dat de crancke
 
Wijngaert rancke
 
My betrouwet
60[regelnummer]
Leyt soo woest end' ongebouwet.
 
 
 
6.
 
Och segt my, dien mijn siel bemint
 
Waer ist datmen u cudden vint
 
Wanneer den middach brandet?
 
Dat ick niet als een lichte vrou
65[regelnummer]
Van lose herders sonder trou
 
Met list werd' aengerandet.
 
Bruydegom.
 
Wilt ghy
 
Met my
 
O ghy schone
70[regelnummer]
Vrouwen croneGa naar voetnoot70
 
Ruste rapen,
 
Volgt den voetpat mijner schapen.
 
 
 
7.
 
Weydt uwe geytkens, Herderin,
 
By mijne herders trou van sin
75[regelnummer]
Ontrent mijns Vaders woning.
 
Als ick u sie van herten bly
 
My dunckt ick sie de ruytery
 
Van Pharao de Coning.
 
Lieflijck,
80[regelnummer]
Vrientlijck
 
Staen u wangen
 
Inde spangenGa naar voetnoot82
 
O Vorstinne
 
Sterck en schoon, dies ick u minne.
[pagina 100]
[p. 100]
 
8.
85[regelnummer]
U reyne deuchden menichvout
 
Sijn als een snoer van louter gout
 
Vol peirlen, die daer blincken
 
Om uwen onbevleckten hals.
 
Wy sullen u noch meer van alsGa naar voetnoot89
90[regelnummer]
Vercieren en beschincken.
 
Een croon
 
Seer schoon
 
Toebereydet
 
U verbeydet
95[regelnummer]
Cuysche Maget
 
Die mijn oog' alleen behaget.
 
 
 
9.
 
Bruyt.
 
Al is de Coninck verr' van my
 
Aen sijne tafel, daer hy bly
 
De plaetse my beschicketGa naar voetnoot99
100[regelnummer]
Hy sent my wt sijns Vaders huys
 
Dien narden-reuck, die in het cruys
 
Mijn moede siel verquicket.
 
Ick draech
 
Hem staech
105[regelnummer]
In mijn sinnen,
 
Ja van binnen
 
In mijn herte.
 
Hy geneest al mijne smerte.
 
 
 
10.
 
Gelijck een groenen myrrhen-bond'Ga naar voetnoot109
110[regelnummer]
Van smake bitter, maer gesont
 
Welck rustet op mijn borsten:
 
Gelijck een moscadellen trosGa naar voetnoot112
 
Geplant ontrent den cyperbos,Ga naar voetnoot113
 
Een laefnis voor die dorsten,
115[regelnummer]
Soo soet
 
En goet
 
Is mijn Heere
 
Vol van eere
 
Ongemeten.
120[regelnummer]
Sijner can ick niet vergeten.
[pagina 101]
[p. 101]
 
11.
 
Bruydegom.
 
Hoe schoon sijt ghy o vrome maecht!
 
U oge cuysch mijn oog' behaecht
 
Als t'Duyfkens oog' eenvuldich.Ga naar voetnoot123
 
Bruyt.
 
Hoe schoon sijt ghy, mijn Bruydegom!
125[regelnummer]
Ick ben vol smetten om end' om,
 
Maer u hert is geduldich.
 
Bruydegom.
 
Ons trou
 
Jonc-vrou
 
Sal doen rysen
130[regelnummer]
Jonge rysen
 
En plantsoenen.Ga naar voetnoot131
 
Daer door sal ons bedde groenen.
 
 
 
12.
 
Bruydegom ende Bruyt.
 
Comt hier ghy die beangstet zijt,
 
Ons huys is vol woonplaetsen wijt,
135[regelnummer]
Vol kamers op en neder.
 
Ons latten sijn cypressen hout,
 
Tgewelfte schemert van het gout,
 
De balcken sijn van ceder.
 
Hier staen
140[regelnummer]
Om gaenGa naar voetnoot140
 
Rechte gangen
 
Die daer langenGa naar voetnoot142
 
Sonder dwalen
 
Tot des Conincx oppersalen.

Twede Ghesanck.
Op de wijse van den 128. Psalm.

Inhout.

1 De weerdicheyt Christi en der ghemeente, sijn voorsorghe 2 ende troost in haer cruys, straffe van alle verstoorders der 3 Kercke, opweckinghe tot openbare belijdenisse, dewyle 4 den winter der vervolginghe voorby, ende de Lente der 5 reformatie voorhanden is. Waerschouwinghe tegen de 6 heymelycke vyanden der Kercke, gheruste verwachtinghe 7 des jongsten daechs.

[pagina 102]
[p. 102]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten
 
1.
 
Des groten Herders SooneGa naar voetnoot1
 
Die sanck soo liefelijck:
 
Bruydegom.
 
Wie isser alsoo schoone
 
Als ick? die ben gelijck
5[regelnummer]
Een Roosken root, genettetGa naar voetnoot5
 
Int reyne liefden bloet,
 
Een Lely onbesmettet
 
In Sarons dal gevoet.
 
 
 
2.
 
Schoon is oock mijn vriendinne
10[regelnummer]
Die Hoochgeboorne maecht,
 
Daer voor ick inder minne
 
Mijn leven heb gewaecht.
 
S'is onder haer genoten
 
Het wtvercoren puyck,
15[regelnummer]
Een lely op geschoten
 
Als wt een doren-struyck.
 
 
 
3.
 
Bruyt.
 
Gelijck een boom vol bladen
 
Aen taxkens menichvout
 
Met appelen geladen
20[regelnummer]
Rijst wt het wilde wout,
 
Soo is oock onder allen
 
Mijn Bruygom en mijn Heer.
 
Sijn vruchten my gevallen,
 
Sijn schaduw' treckt my neer.Ga naar voetnoot24
 
 
 
4.
25[regelnummer]
Een huys hy my bereydet
 
Ruym en vermakelijck.Ga naar voetnoot26
 
Een tafel hy my spreydet
 
Vol spyse smakelijck.
 
Sijn liefd' is de baniere,
30[regelnummer]
Sijn trou de levereyGa naar voetnoot30
 
Waer med' ick my verciere
 
En vander werelt schey.
[pagina 103]
[p. 103]
 
5.
 
Een tijtlanck moet ick derven
 
T'beloofde vreuchden mael,
35[regelnummer]
Dies t'hert my wil besterven
 
Door des ontberens quael.
 
Ach! laeft my die verdwijneGa naar voetnoot37
 
Vernedert in het stof
 
Met sijner liefden wijne,
40[regelnummer]
Met vruchten wt sijn hof.
 
 
 
6.
 
Terwijl mijn siel verlanget
 
Sijn slincker-hant my steunt,
 
Sijn rechter my omvanget,
 
Mijn aenschijn aen hem leunt.
 
Bruydegom.
45[regelnummer]
Wel-aen ghy Dochters schone
 
Bloem van Jerusalem
 
Mijn Coninclijcke wone,
 
Hoort al na mijne stem:
 
 
 
7.
 
Ick sweer, en neem tot tuygen
50[regelnummer]
De hinden die benout
 
Haer teere jongskens suygenGa naar voetnoot50-51
 
Int ongebaende wout:
 
Soo wie mijn lief comt storen
 
Of breken hare rust
55[regelnummer]
Sal smaken mijnen toren,
 
T'en sy t'haer selve lust.Ga naar voetnoot56
 
 
 
8.
 
Bruyt.
 
Ick hoor de stercke stemme
 
Van mijnen trouwen vrient.
 
Hy ist (in vreuchd' ick swemme)
60[regelnummer]
Dien ick heb lang' gedient.
 
Als t'vlugge Ree hy springet,
 
Geen berch hem letten mach.Ga naar voetnoot62
 
Den muer die ons omringet
 
Bewaeckt hy nacht en dach.
[pagina 104]
[p. 104]
 
9.
65[regelnummer]
Hy spiet en siet van verren
 
Door onse vensteren,
 
Gelijck twee lichte sterren
 
Sijn ogen glensteren.
 
Hy roepet met verlangen:
 
Bruydegom.
70[regelnummer]
Staet op, mijn schone Bruyt,
 
De winter is vergangen,
 
De bloemen spruyten wt.
 
 
 
10.
 
Het nachtegaelken spelet
 
Der bosschen organist:
75[regelnummer]
Het Tortelduyfken quelet
 
Dat het zijn gaeyken mist.
 
Den vijgboom lang' verstorven
 
Draecht honichsoete vrucht.
 
Den wijnstock schier verdorven
80[regelnummer]
Geeft aengename lucht.
 
 
 
11.
 
Staet op, mijn lief, mijn schone,
 
Mijn duyfken sonder gal,Ga naar voetnoot82
 
Ghy die neemt uwe wone
 
Voor storm en waterval
85[regelnummer]
In een Steenrots bedecket,Ga naar voetnoot85
 
Aen dien verborgen trap
 
Die vander aerden recketGa naar voetnoot87
 
Tot aen des hemels cap.Ga naar voetnoot86-88
 
 
 
12.
 
Staet op en laet my horen
90[regelnummer]
U stemme clinckende.
 
Toont my, mijn wtvercoren
 
U aenschijn blinckende.
 
Want lieflijck is u tale
 
Te roemen mijnen lof.
95[regelnummer]
U smetten altemale
 
Heb ick gewasschen of.
[pagina 105]
[p. 105]
 
13.
 
Grijpt ons die slimme vossen
 
Met haere wulpen root
 
Die onse wijngaert-trossen
100[regelnummer]
Van druyfkens maken bloot.Ga naar voetnoot100
 
Vangt in sijn cromme cuylen
 
Dat loos verradich dier,
 
Want waer het eens comt schuylen
 
Verteertet als een vier.
 
 
 
14.
 
Bruyt.
105[regelnummer]
Mijn Bruygom is gants mijne,
 
Ick wil zijn eygen sijn.
 
Hy voert wt de woestijne
 
My als sijn lammekijn,
 
Op een gesonde weyde
110[regelnummer]
Daer lelybloemkens staen,
 
Al daer ick hem verbeyde
 
Tot dat den dach comt aen.
 
 
 
15.
 
Tot dat de schad'wen wijcken
 
Voor't wesenlijcke goet
115[regelnummer]
Twelck alles sal verrijcken
 
Met s'levens diepe vloet.
 
Comt rasch, o mijn beminde,
 
Keert haestich uwen pat,
 
Veel sneller dan het Hinde
120[regelnummer]
Int wout van Gilead.

Derde Ghesanck.
Op de Wijse vanden 38. Psalm.

Inhoudt.

1 De Kercke in vrede sijnde verslapt in yver ende genade. 2 Soeckt versterckinge by de Leraers. De selve gevonden 3 hebbende, belooft stantvasticheyt. dreycht alle beroerders 4 ende scheurmakers. Haer heerlicheyt ende vrymoedicheyt 5 nade becoringheGa naar voetnoot5. De bewaeringe Christi, het Euangelium, 6 de Salicheyt: geleken by Salomons lijf guarde, sijn coets- 7 wagen, sijn trou-dach.

[pagina 106]
[p. 106]
 
1.
 
Bruyt.
 
Hoe onsalich was de stonde,
 
Doe de sonde
 
Hiel mijn siel geboeijet vast:
 
Als in weeld' ick sliep en sluymde
5[regelnummer]
En versuymde
 
Mijn bevolen sorg' en last!
 
 
 
2.
 
Laes! mijn ooch met anxtich beven
 
Opgeheven
 
Schielijck inde naare nacht
10[regelnummer]
Socht mijn Heer, mijn wtvercoren;
 
Maer verloren
 
Was dien ick t'omhelsen placht.
 
 
 
3.
 
Ick wil opstaen, gaan en kijcken
 
Langs de wijcken
15[regelnummer]
Van sijn Coninclijck gebiet,
 
Of ick ergens mijn beminde
 
Wedervinde,
 
Maer eylaes! k'en vind' hem niet.
 
 
 
4.
 
De schiltwachters ick ontmoete
20[regelnummer]
En begroete:
 
Wachters van des Heeren stat
 
Die met sorge doet de ronden,
 
Heb dy vonden
 
Yewers mijner sielen schat?Ga naar voetnoot24
 
 
 
5.
25[regelnummer]
Als ick met haer had gesproken
 
Neer gedoken
 
Mijnen vrient ontmoete my:
 
Nu wil ick hem al mijn leven
 
Niet begeven
30[regelnummer]
Maer hem eeuwich blijven by.
 
 
 
6.
 
Ick wil hem soo vast omvangen
 
En aenhangen
[pagina 107]
[p. 107]
 
Hem soo lang', dat hy my leyd'
 
In die hoochverheven woning'
35[regelnummer]
Daer de croning'
 
Mijner Moeder wort verbeyt.Ga naar voetnoot34-36
 
 
 
7.
 
Dochters die u cudden hoedet
 
Ende voedet
 
Byden hinden die benout
40[regelnummer]
Hare teere jongskens suyckenGa naar voetnoot40
 
Inde struycken
 
Van dit ongebaende wout:
 
 
 
8.
 
Ick besweer u dat tot eene
 
Uwer geeneGa naar voetnoot43-44
45[regelnummer]
Met een moeijelijck geschalGa naar voetnoot45
 
Stoore mynes Liefsten ruste
 
Eer 't hem luste:
 
Of u naeckt een ongeval.
 
 
 
9.
 
De Maegden.
 
Wie is sy die comt getreden
50[regelnummer]
Frisch van leden
 
Wt het woeste dorre lant?
 
Die tot aen des Hemels boge
 
Rijst om hoge
 
Als de wieroock wt den brant?
 
 
 
10.
55[regelnummer]
Haer gewaet van myrrhe vlietet,
 
Ende gietet
 
Een soo oversoete locht
 
Als wanneer der cruyden cramenGa naar voetnoot58
 
Altesamen
60[regelnummer]
Waeren op een hoop gebrocht.
[pagina 108]
[p. 108]
 
11.
 
Bruyt.
 
Siet, het bed' dat hy my spreydet
 
Is bereydet
 
Als het bed' van Salomon,
 
Daer der helden tweemael dertich
65[regelnummer]
Dapperhertich
 
Waken na gedaelde son.
 
 
 
12.
 
Die met open ogen slapen
 
Inde wapen,
 
Dien de oorloch is een spel,
70[regelnummer]
Welcker sweerden wacker snyden
 
En doen glydenGa naar voetnoot71
 
Alle vreese van gequel.
 
 
 
13.
 
Salomon maeckt eenen wagen
 
Om te dragen
75[regelnummer]
Hem en sijn verloofde Bruyt,
 
Van welrieckende panneelen
 
Inde deelen
 
Libanons gesneden uyt.
 
 
 
14.
 
De pilaren sijn verheven
80[regelnummer]
En gedreven
 
Wt een silver gebruyneert,Ga naar voetnoot81
 
En de vloer wt goude platen
 
Wtermaten
 
Costelijk gefatsonneert.
 
 
 
15.
85[regelnummer]
Het gehemelt doet hy maken
 
Van scharlaken
 
Dicht besteken, geborduert
 
Vande Dochters deser stede
 
Die alrede
90[regelnummer]
Met zijn liefde zijn geruert.
[pagina 109]
[p. 109]
 
16.
 
Op, ghy Dochters, voor het sluyten
 
Gaet na buyten,
 
Siet den Coninck Salomon,
 
Siet hoe luchtich, siet hoe schoneGa naar voetnoot94
95[regelnummer]
Blinckt zijn crone
 
Als de glinsterende son.
 
 
 
17.
 
Siet hoe hem sijn Moeder cierde
 
Doe hy vierde
 
Sijn gewenschte bruylofts-dach
100[regelnummer]
Doe zijn hert van soeter weelde
 
In hem speelde
 
En sijn oogh zijn lust aensach.

Vierde ghesanck.
Op de wijse vanden 5. Psalm.

Inhout.

1 De geestelijcke schoonheyt der gemeente, ende t'behaegen 2 dat Christus heeft int recht gebruyc harer gaven. Christi 3 hemelvaert, voor-bede byden Vader, wedercomste, hy is 4 de fonteyne des levens, de wet ende t'euangelium (ver- 5 geleken byden noorden ende suyden wint) maken de 6 kerke vruchtbaer. Christus nodicht zijn vrienden tot de 7 geestelicke spijse sijns woorts ende sacramenten.

 
1.
 
Bruydegom.
 
U Schoonheyt, Lief, mijn geest verquicket.
 
U ogen met een eerbaer licht
 
Sijn als der duijfkens reyn gesicht.
 
U vlechten sedich staen gestricket
5[regelnummer]
En opgeschicket.
 
 
 
2.
 
U haar is als de sachte vliesen
 
Der geytgens teer die t'smalle grasGa naar voetnoot7
 
Gaen scheren effen op sijn pas,Ga naar voetnoot8
 
Die opt gebercht oft inde liesenGa naar voetnoot9
10[regelnummer]
Haer ruste kiesen.
[pagina 110]
[p. 110]
 
3.
 
U tanden die met lust bereyden
 
Des levens spijse, sijn gelijck
 
De schapen suyver vanden slijck
 
Die elckerlijck twee lamkens leydenGa naar voetnoot14
15[regelnummer]
Door volle weyden.
 
 
 
4.
 
Een dobbelt snoer van root schaerlaken
 
Sijn u twee lippen honich-soet,
 
Die storten s'wysheyts gulden vloet.
 
Als twee granaten vierich blaken
20[regelnummer]
Soo staen u caken.
 
 
 
5.
 
U sterken hals die met verlangen
 
Haer streckt na s'hemels hogen throonGa naar voetnoot22
 
Is als den toren Davids schoon
 
Daer aen der helden sweerden, stangenGa naar voetnoot24
25[regelnummer]
En schilden hangen.
 
 
 
6.
 
De sprongen van u melck-fonteyneGa naar voetnoot26
 
Sijn als twee dochters van het ree
 
Veel witter dan de versche snee,
 
Die grasen in de lelypleyneGa naar voetnoot29
30[regelnummer]
Noch jonck en cleyne.
 
 
 
7.
 
Ick ga, mijn Lief, ick ga op heden
 
Na boven, na mijns Vaders huys
 
Daer ick de myrrhe van mijn cruys
 
En t'wieroock soet van mijn gebeden
35[regelnummer]
Sal doen verspreden.
 
 
 
8.
 
Tot dat den dach begint te coelenGa naar voetnoot36
 
Den dach van onse hoge feest,
 
Wanneer de schad'wen minst en meest
 
Vergaen, en sult des werelts woelen
40[regelnummer]
Niet meer gevoelen.Ga naar voetnoot38-40
[pagina 111]
[p. 111]
 
9.
 
Ghy sijt gans schoon, gans sonder vlecke
 
Mijn dier gecochte lieve Bruyt:
 
De tijt sal comen, soete spruyt,
 
Dat ick in vreuchd' u sal opwecken
45[regelnummer]
En tot my trecken.
 
 
 
10.
 
Van Hermon sal ick u vergaren,Ga naar voetnoot46
 
Van Senir en van Libanon,
 
Van d'op en neder gaende son,
 
Van daer leeuwin en leeuwen paren
50[regelnummer]
Die u vervaren.
 
 
 
11.
 
Ghy sult aenschouwen vande toppen
 
Des berchs daer ick u cieren sal
 
De straf der boser dieren al
 
Als ick met grim sal hare coppen
55[regelnummer]
In stucken cloppen.
 
 
 
12.
 
Ghy hebt, ghy hebt my t'hert ontvoeret
 
Mijn Suster soet, mijn lieve Bruyt;
 
Een van u ogen heeft de buyt,Ga naar voetnoot58
 
En door u deuchden t'saem ghesnoeret
60[regelnummer]
Werd' ick geroeret.
 
 
 
13.
 
Hoe schone syt ghy, o mijn schone!
 
Hoe lieflijck sijt ghy Liefste mijn!
 
Veel soeter dan den soetsten wijn.
 
U salve rieckt tot inden throneGa naar voetnoot64
65[regelnummer]
Van mijner wone.
 
 
 
14.
 
U lippen frisch van honich vlieten,
 
U tong' in melck en suycker leyt.
 
U cleet soo soeten lucht verspreyt
 
Als Liban, daer de smalle rietenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
Den balsem gieten.
[pagina 112]
[p. 112]
 
15.
 
Ghy sijt een boomgaert fraey omsloten,
 
Een bornenspronck versegelt vastGa naar voetnoot72
 
Voor wilder dieren overlast
 
Die u gewas en teere loten
75[regelnummer]
Om willen stoten.
 
 
 
16.
 
Ghy sijt een wijngaert dicht van bladen,
 
Een hooch verheven ruijm prieelGa naar voetnoot77
 
Van nardus, cyprus, en canneel,Ga naar voetnoot78
 
Van safferaen en van granaden
80[regelnummer]
Gants vol geladen.
 
 
 
17.
 
Bruyt.
 
Maer ghy, mijn Bruygom weert om loven
 
Ghy sijt alleen de bronne claer
 
Waer wt het water hier en daer
 
Wt Libanon ruyscht af van boven
85[regelnummer]
Door al mijn hoven.
 
 
 
18.
 
Comt wint vant noorden scherp en droge,
 
Comt wint vant suyden luw en sacht,
 
Geeft t'samen mijne cruyden macht
 
Dat mijn gewas mijns Bruygoms oge
90[regelnummer]
Bevallen moge.
 
 
 
19.
 
Bruydegom.
 
Ick heb, o Bruyt, voor veele dagen
 
De vrucht van mijnen hof gesmaeckt,
 
Den wijn die t'herte vrolijck maeckt,
 
Den honich, die can met behagen
95[regelnummer]
Den honger jagen.
 
 
 
20.
 
Ick heb geproeft mijn specerijen,
 
Den myrrhe groen van soeten roock.Ga naar voetnoot97
 
Mijn vrienden, eet en drincket oock,
 
Dit hemels nat laet in u glijen.
100[regelnummer]
Stelt druck besijen.
[pagina 113]
[p. 113]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Vijfde ghesanck.
Op de wijse vanden 101. Psalm.

Inhout.

1 Sorgeloosheyt der kercke door vleeschlijck gemack, met 2 cleynachtinghe van Christi woort. daer op volgende be- 3 nautheyt der concientie. sy valt inde handen van ontrouwe 4 leeraers, soeckt troost by de ware gelovige, ende vintse. 5 beschryvinge der wtnementheyt Jesu Christi, stercken troost 6 wt sijn bestandige liefde.

 
1.
 
Bruyt.
 
Mijn oge sliep in weelde sonder sorgen,
 
Maer t'cleyn geloof int wacker hert verborgen
 
Hoord' een geclop: mijn suster, mijn vriendin
 
Comt laet my in.
 
 
 
2.
5[regelnummer]
Mijn duyve wit, staet op, en doet my open,
 
Den coelen dou heeft my mijn hooft bedropen.
 
Veel pijn en smart heb' ick om u alleen
 
Eylaes, geleen.
 
 
 
3.
 
Ick seyde, vrient, k'en can my soo niet rasschen,Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
Mijn lichaem rust, mijn voeten sijn gewasschen.
 
Soud' ic mijn cleet met moeyt weer trecken aen
 
En tot u gaen?
 
 
 
4.
 
Mijn Liefste trac sijn hant flux vander deuren.
 
Mijn herte smolt, mijn inghewant wou scheuren,
15[regelnummer]
Ic vlooch vant bed' om dien die ic bemin
 
Te laten in.
 
 
 
5.
 
K'greep metter vaerd' de grendels vande slotenGa naar voetnoot17
 
Die had mijn vrient met myrrhendou begoten.
 
Mijn oog' liet gaen so claechelijcken dou
20[regelnummer]
Van leet en rou.
[pagina 114]
[p. 114]
 
6.
 
Laes! ick deed' op mijn deur en oock mijn herte;Ga naar voetnoot21
 
Maer hy was wech: mijn siel besweeck van smerte.
 
K'dacht aen sijn stem, ick riep, ick socht met vliet,Ga naar voetnoot23
 
Maer t'was om niet.
 
 
 
7.
25[regelnummer]
De wachters die de stadt omgaen int ronde
 
In plaets van troost my sloegen wond' op wonde.
 
Mijns hoofts cieraet en dexsel namen syGa naar voetnoot27
 
Met cracht van my.
 
 
 
8.
 
Ghy dochters van Jerusalem hier binnen
30[regelnummer]
Vint ghy mijn Lief, segt dat ic cranc van minnen
 
Soo hy my niet in liefde weer aensiet
 
Can leven niet.
 
 
 
9.
 
Maegden.
 
Wat is u Lief (o Joncvrou de ondiefste)Ga naar voetnoot33
 
Wat is u Lief meer dan een ander liefste,
35[regelnummer]
Dien ghy alsoo met viericheyt nae-paedtGa naar voetnoot35
 
En soecken gaet?
 
 
 
10.
 
Bruyt.
 
Mijn Lief is wit, gants reyn en onbesmettet.
 
Mijn Lief is root int minnen bloet ghenettet.
 
Hy draecht de vaen daer menich dapper helt
40[regelnummer]
Hem onder stelt.
 
 
 
11.
 
Sijn Godlijck hooft, als gout fijn wtgegraven,
 
Sijn manlijck haar is pickswart als een raven.
 
Sijn ogen vast staen als een diamant
 
Int gout geplant.
 
 
 
12.
45[regelnummer]
Sijn scherp gesicht gevaecht met melck en waterGa naar voetnoot45
 
Beminnend' t'recht, van dobbelheyt een hater
 
Voorsichtich (doch als duyve sonder gal)Ga naar voetnoot47
 
Doorstraeltet al.
[pagina 115]
[p. 115]
 
13.
 
Sijn wanghen als een beddeken vol bloemen,
50[regelnummer]
Sijn lippen als het lelyblat te roemen
 
T'welck met de myrrh' tesaem by een ghebrocht
 
Maeckt soete locht.
 
 
 
14.
 
Turcoysen sijn goutrijcke handen cieren.
 
Sijn blancke borst als luchtige saphierenGa naar voetnoot54
55[regelnummer]
Int elpenbeen, is spiegel van sijn goet
 
En vroom ghemoet.
 
 
 
15.
 
Sijn beenen sterck als gepolijste palen
 
Van marmer glat op goude pedestalen,
 
Sijn aenschijn staet als eenen ceder hoochGa naar voetnoot59
60[regelnummer]
In yeders ooch.
 
 
 
16.
 
Sijn mont is vol van liefelijcke reden,
 
Ja hy is vol van boven tot beneden
 
Van huld' en heyl. siet sulck een is mijn HeerGa naar voetnoot63
 
En noch veel meer.
 
 
 
17.
 
Maegden.
65[regelnummer]
Waer is u Lief, ô reyne Bruyt, gegangen?
 
Nae hem staet u, nae hem staet ons verlanghen.
 
Wy willen hem met u, o Bruyt, naepaen
 
En soecken gaen.
 
 
 
18.
 
Bruyt.
 
Mijn Liefsten is in sijnen hof gaen weijenGa naar voetnoot69
70[regelnummer]
In lovers dicht en witte-groene meijen,Ga naar voetnoot70
 
Daer sijn ghesaey veel rijpe vruchten draecht
 
Twelck hem behaecht.
 
 
 
19.
 
Mijn Lief is mijn, hy sal het oock wel blijven:
 
Hem coom' ick toe, en sal aen hem beclijven.Ga naar voetnoot74
75[regelnummer]
Int paradijs daer hy my leyden sal
 
Ick weyden sal.
[pagina 116]
[p. 116]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

Seste Ghesanck.
Op de Wijse vande 10. gheboden.

Inhoudt.

1 De gemeente is de schoonste van alle vergaderingen, daer 2 en isser oock maer eene die Christo behaecht, hy schijntse 3 wel een tijtlanck te verlaten, maer roeptse weder tot be- 4 keringe, hy maecktse voetsaemGa naar voetnoot4 ende vruchtbaer, op- 5 weckende door haer woort die inden slaep der sonden 6 liggen.

 
1.
 
Bruydegom.
 
Schoon sijt ghy Lief, ja d'alderschoonste
 
Gepresen door ws Minnaers stem:
 
Als Thirza der Princessen woonste,Ga naar voetnoot3
 
Ja schoonder als Jerusalem.
 
 
 
2.
5[regelnummer]
Oock schrickelijck voor u vyanden
 
Als een slachorden wel gerust
 
Met vaendels vliegend' om t'aenranden
 
En te besoecken wie het lust.
 
 
 
3.
 
Keert van my af u brandend' ogen.
10[regelnummer]
Neen, keertse tot my, mijn Vriendin:
 
Sy hebben my het hert onttogen
 
En gants verwonnen mijnen sin.
 
 
 
4.
 
U haar is als de sachte vluysenGa naar voetnoot13
 
Der geytgens teer die t'ruyge gras
15[regelnummer]
Op Gilhads bergen af gaen pluysen
 
En scherent effen op sijn pas.Ga naar voetnoot16.
 
 
 
5.
 
U tanden die des levens spijse
 
Met lust erkauwen, sijn gelijck
 
De schaepkens die nae herders wijse
20[regelnummer]
Sijn wit gewasschen vanden slijck.
[pagina 117]
[p. 117]
 
6.
 
Die elckerlijck twee lammers dragenGa naar voetnoot21
 
En gaen geordent op de ry,
 
En niemant can met reden clagen
 
Dat een van al onvruchtbaer zy.
 
 
 
7.
25[regelnummer]
U wangen root als twee granaten
 
U vlechten als gevlochten gout
 
Doen blincken t'schoonste der cieraten
 
De schaemte die de eer behout.Ga naar voetnoot28
 
 
 
8.
 
Al sie ick voor mijn oghen swieren
30[regelnummer]
Der Coninginnen sesmael tien,
 
En daer toe tachtich camenieren,
 
Met maeghden sonder tal versien
 
 
 
9.
 
Een is nochtans mijn onbesmette,
 
Een is mijn duyfken sonder gal,Ga naar voetnoot34
35[regelnummer]
Daer ick mijn hert, mijn sin op sette,
 
Die ick verheffe boven-al.
 
 
 
10.
 
Sy is mijn schat, mijn wtvercoren
 
Die my bemint, en my behaecht.
 
Haers Moeders kint de eengeboren,
40[regelnummer]
Mijn siele nae geen ander vraecht.
 
 
 
11.
 
De tijt comt dat Vorstinnen t'samen
 
Haer sullen prijsen hemel-hooch.
 
De dochters haer noch sullen namen
 
De salichst' onder d'hemel-booch.
 
 
 
12.
 
Maegden.
45[regelnummer]
Wie is zy die daer rijst in claerheyt
 
Gelijck den purp'ren dageraet?
 
Wie is zy die met t'licht der waerheyt
 
Soo schoon als sonn' of mane gaet?
[pagina 118]
[p. 118]
 
13.
 
Oock schrickelijck voor haer vyanden
50[regelnummer]
Als een slach-orden wel gerust
 
Met vanen vliegend' om t'aenranden
 
En te besoecken wie het lust?
 
 
 
14.
 
Bruydegom.
 
Ick heb' u, Lief, niet gants verlaten.
 
Ick ginck na mijnen notenhof;
55[regelnummer]
Ick socht de vrucht van mijn granaten,
 
Ick socht den wijndruyf onder t' lof.
 
 
 
15.
 
Maer, och! daer was geen vrucht gedragen.
 
Dies ick van sinnen heel ontroert
 
My heb geset op mijnen wagen
60[regelnummer]
Van mijn vrywillich volck gevoert.
 
 
 
16.
 
Keert weder, ô Sulamitinne,
 
Ghy die daer draecht den name mijn.
 
Keert weder, o mijn Coninginne,
 
Dat wy u sien en vrolijck zijn.
 
 
 
17.
 
Maegden.
65[regelnummer]
Wat siet u oog' o Coninck goedich
 
Int wederkeeren van u Bruyt?
 
Bruydegom.
 
My dunckt ick sie twee heyren moedich
 
Die wederkeren vande buyt.
 
 
 
18.
 
Hoe schoon sijn uwe vaste voeten
70[regelnummer]
Ghy Vorsten dochter suyverlijck,
 
Geschoeyt en veerdich om te groetenGa naar voetnoot71
 
De erven van mijn Coninckrijck!
 
 
 
19.
 
Den gordel der oprechter waerheyt
 
Bint uwe wack're lenden vast.
75[regelnummer]
Den wercker der onwanckelbaerheytGa naar voetnoot75
 
U dit juweel heeft aengepast.
[pagina 119]
[p. 119]
 
20.
 
U navel als een ronden beker
 
Die noyt geen dranck ontberen sal
 
Leert dat u vreucht blijft eeuwich seker
80[regelnummer]
Die niemand van u weren sal.
 
 
 
21.
 
De vrucht ws lijfs sal fraey ontluycken
 
Gelijck een schoof die cloecke mans
 
Om schoon te staen en wel te ruycken
 
Omvangen met een lely-crans.Ga naar voetnoot82-84
 
 
 
22.
85[regelnummer]
U ongevalschte melck fonteynen
 
Sijn als twee dochters van het ree
 
Die grasen inde groene pleynenGa naar voetnoot87
 
Die schoonste vant wellustich vee.
 
 
 
23.
 
U hals als een yvoiren toren,
90[regelnummer]
U ogen als twee bornen claer,Ga naar voetnoot90
 
U neus' (Heldin) rieckt wel te voren
 
De lose list en t'snel gevaer.
 
 
 
24.
 
Gelijck de wacht op s'Coninx tinne
 
Loert na Damasco s'vyants nest,
95[regelnummer]
Soo loerdy oock met cloecken sinne
 
Op al u haters oost en west.
 
 
 
25.
 
U hooft-tuych is in schone vouwen
 
Scharlaken-rood' en purp're sy,
 
De Coninck leyt om u t'aenschouwen
100[regelnummer]
Gebonden op sijn galery.Ga naar voetnoot99-100
 
 
 
26.
 
Hoe schone sijt ghy, o mijn schone!
 
Hoe lieflijck sijt ghy, Liefste mijn!
 
Ghy sijt mijn eer, ick ben u crone,
 
Dit doet ons bey t'saem blijde zijn.
[pagina 120]
[p. 120]
 
27.
105[regelnummer]
Gelijck een palmboom hooch-geresen
 
Soo is u lichaem ranck en lanck.
 
Ghelijck een tros vol wijngaert besenGa naar voetnoot107
 
Soo is u borst vol hemels-dranck.
 
 
 
28.
 
Ick wil my tot den palmboom naken,
110[regelnummer]
Sijn jonge telgen grijpen aen.
 
Ick wil hem claer en suyver maken
 
Dat hem de vrucht sal overlaen.
 
 
 
29.
 
Dan sullen sijn u melck-fonteynen
 
Als druyven aen het wijngaert rijs,
115[regelnummer]
U reuck in dees gecruydde pleynenGa naar voetnoot115
 
Als app'len wt het Paradijs.
 
 
 
30.
 
En uwes monts gesonde reden
 
Als soeten wijn die glat gaet in,
 
En maeckt den slapers gauwe leden,
120[regelnummer]
Een vrye tong' en blyen sin.Ga naar voetnoot119-120

Sevende Gesanck.
Op de wijse vanden Lofsanc Marie.Ga naar voetnoot*.

Inhoudt.

1 De Kercke versekert van Christi liefde, bidt om zijn bystant 2 int oeffenen van haer ampt, wenscht om sijne mensch- 3 werdinge. ondertusschen bewaert haer Christus, dreycht de 4 verstoorders van haer ruste. belofte vant saet der vrouwen 5 gedaen inden paradijse. gebet om de onveranderlijcke liefde 6 Christi. beschryvinge vande vasticheyt ende costelijcheyt 7 derselve.

[pagina 121]
[p. 121]
Ga naar tekstkritische notentekstkritische noten

 
1.
 
Bruyt.
 
Mijn Liefsten is gants mijn,
 
Ick wil sijn eygen sijn:Ga naar voetnoot2
 
Want hy my heeft vercoren
 
En hartelijck besintGa naar voetnoot4
5[regelnummer]
Eer ick hem heb bemint
 
Ja eer ick was geboren.
 
 
 
2.
 
Wel op, mijn Bruydegom,
 
Laet ons gaen om end' om
 
De cooijen onser schapen,
10[regelnummer]
En houden daer de wacht
 
Oock inde middernacht
 
Wanneer de cudden slapen.
 
 
 
3.
 
Voort schemerend' gesicht
 
Vant roode morgenlicht
15[regelnummer]
Laet ons gaen langs de wegen
 
En sien of t'wijngewas
 
Gesneden op sijn pasGa naar voetnoot17
 
Al ogen heeft gecregen.
 
 
 
4.
 
Of daer oock druyfkens sijn
20[regelnummer]
De voetsters vande wijn
 
Aen levendige rancken,
 
Of de granaten ros
 
Met nieugeperste mosGa naar voetnoot23
 
Den plantman oock bedancken.
 
 
 
5.
25[regelnummer]
Daer wil ick u mijn sin
 
In ongeveijnsde min
 
Ten vollen overgeven,
 
En al mijn leven lanck
 
Wt liefde sonder dwanck
30[regelnummer]
In uwer vrese leven.
[pagina 122]
[p. 122]
 
6.
 
De bloemkens geven lucht,
 
De rype geele vrucht
 
De toppen groen beswaret,
 
Ghy hebtet self gebout
35[regelnummer]
Het nieuwe met het out,
 
Twert oock voor u bewaret.
 
 
 
7.
 
Och wanneer comt dien dach
 
Dat ick u aensien mach
 
Mijn vleyschelijcke broederGa naar voetnoot38-39
40[regelnummer]
U halsken buygende
 
De borsten suygende
 
Van mijn end' uwe Moeder!Ga naar voetnoot37-42
 
 
 
8.
 
Ick soud' o Bruydegom
 
U heeten wellecom
45[regelnummer]
End' in mijn ermkens luycken,Ga naar voetnoot45
 
Ick soude voor den smaet
 
Des werelts die my haet
 
Niet langer onderduycken.
 
 
 
9.
 
Ick soud' u leyden in
50[regelnummer]
Mijns Moeders huysgesin,
 
Aldaer sout ghy my leeren.
 
Ick soud' u mijn gewas
 
En soeten hypocrasGa naar voetnoot53
 
Tot danckbaerheyt vereeren.
 
 
 
10.
55[regelnummer]
Terwijl ick sulx verwacht
 
Soo neemt hy mijner acht,
 
Sijn slinckerhant my steunet,
 
Sijn rechter my omvangt,
 
En in sijn ermen hangt
60[regelnummer]
Mijn hert dat op hem leunet.
[pagina 123]
[p. 123]
 
11.
 
Bruydegom.
 
Ghy dochters van dit Rijck
 
K'besweer u heftichlijck
 
Dat ghy haer niet comt storen
 
Noch breken hare rust
65[regelnummer]
Tot dat t'haer selve lust,
 
Diet doet die gaet verloren.
 
 
 
12.
 
Maegden.
 
Wie is die schoone Bruyt
 
Die daer comt treden uyt
 
De sandige woestijne,
70[regelnummer]
En leunet aen de borst
 
Van haren Vredevorst
 
In Conincklijcken schijne?Ga naar voetnoot72
 
 
 
13.
 
Bruyt.
 
Ghy waert mijns herten wensch
 
Van doe den eersten mensch
75[regelnummer]
Den appelboom beroofde,
 
Doe my ws Vaders woort
 
Den dach van u gehoort
 
Soo vriendelijck beloofde.Ga naar voetnoot76-78
 
 
 
14.
 
Daer docht my dat ick sach
80[regelnummer]
Dat uwe Moeder lach
 
Die u droech onder t'herte,
 
En die u heeft geteelt
 
Des Vaders evenbeelt
 
In maegdelijcke smerte.
 
 
 
15.
85[regelnummer]
Druckt my int herte vast,
 
En op u arm my past
 
Als enes Princen segel.Ga naar voetnoot85-87
 
Want dese liefd' is groot,
 
Veel sterker als de doot
90[regelnummer]
Al bruycktse maet noch regel.
[pagina 124]
[p. 124]
 
16.
 
Den yver laet niet af,
 
S'is harder als het graf,Ga naar voetnoot92
 
S'is heeter int verteren
 
Als aller colen gloet,
95[regelnummer]
Haer vlamme comen moet
 
Hooch vanden Heer der Heeren.
 
 
 
17.
 
Noch stormen over hoopGa naar voetnoot97
 
Noch stromen sterck van loop
 
Noch aller golven bruysen
100[regelnummer]
En blusschen die niet uyt,
 
Noch Oceans geluyt
 
Al braeck hy al sijn sluysen.
 
 
 
18.
 
Noch al des werelts goet
 
Noch aller Vorsten moet
105[regelnummer]
En zijn daer by te loven.
 
U liefde, o mijn Heer
 
Verlaet ick nimmermeer,
 
Die gatet al te boven.

Achtste Ghesanck.
Op de wijse vanden 45. Psalm.

Inhout.

1 Verlangen na de beroepingeGa naar voetnoot1 der heydenen die de Jongste 2 Suster genaemt worden om datse laest gheroepen zijn, 3 prophetie van deselve beroepinge, vrede tusschen Joden 4 ende Heydenen, Christi sorge voor zijn kercke, vermaninge 5 aen deselve datse zijn woort getrouwelijck vercondige, bede 6 der kercke om de laetste toecomsteGa naar voetnoot6 Christi.

 
1
 
Bruyt.
 
Mijn teer ghemoet hoe langs soo ongheruster
 
Verlangt en janct na onse jongste Suster
[pagina 125]
[p. 125]
 
Wiens dorre borst nu vele jaren lanck
 
Blijft onbedout van s'hemels soete dranc.
5[regelnummer]
Ick tel de tijt, de uyren ick bereken
 
Datmen in ernst vant houwelijck sal spreken
 
Twelck Godes Soon met haer wil vangen aen.
 
Ick sucht, en ducht hoe dattet noch wil gaen.
 
 
 
2.
 
Bruydegom.
 
Mijn weerde Bruyt, en laet u niet verlanghen.Ga naar voetnoot9
10[regelnummer]
De tijt is cort en nu byna vergangen
 
Dat ickse maeck tot eene vaste Stat
 
Met u, o Bruyt, in eene muyr gevat.
 
Een schoon Casteel van silver reyn gedreven
 
Sal binnen haer int midden zijn verheven.
15[regelnummer]
Haer poorten sterck van ceders dicht gewrachtGa naar voetnoot15
 
En vresen niet self voor der hellen macht.
 
 
 
3.
 
Bruyt.
 
Ick danck u Heer, dat ghy my hebt vercoren
 
Tot u palleys, en een verheven toren
 
Aan elcke sy' van mijnen boesem staet,
20[regelnummer]
Der bosen schrick, der vromen toeverlaet.
 
Ick weet dat ghy noch brengen sult te gader
 
In vrede my, mijn Suster, en u Vader.
 
Dan sal mijn hert sijn blydelijck gesint
 
Als een die vree voor haren Coninck vint.
 
 
 
4.
 
Bruydegom.
25[regelnummer]
Wat Coninck soud' als ick, voort sijne sorgen?
 
Siet Salomon, hoe dat hy wt gaet borghenGa naar voetnoot26
 
De vruchten van sijn wijnberch breet en schoon
 
Aen meyers die hem geven groten loon,Ga naar voetnoot28
 
Maer ic beschouw en bouw mijn wijngaert selven,
30[regelnummer]
Mijn eyghen handt hem snoeijen wil en delven.
 
Mijn aenschijn hem bewaket nacht en dach
 
Dat hem gheen dier noch vyant crencken mach.
[pagina 126]
[p. 126]
 
5.
 
Hoe soud' ick dan geen vrucht daer van verwachten?
 
Siet, die t'ghewas van Salomon gaen pachten
35[regelnummer]
Die brenghen elck (en niet een penninck min)
 
Van silver swaer tot duysent sikels in.Ga naar voetnoot36
 
Twee hondert zy voor haeren loon behouden
 
Om dat sy hem besneden en ombouden.
 
Aen mijn ghewas ick self de moeyte doe,
40[regelnummer]
Soo comen my oock al de vruchten toe.
 
 
 
6.
 
O ghy die woont in mijn verheven hoven
 
Wilt mijnen naem by uwe vrienden loven.
 
Vercondicht vry mijn suyver hemelsch woort
 
T'vercreghen volck dat nae u stemme hoort.Ga naar voetnoot44
 
Bruyt.
45[regelnummer]
En ghy, mijn Heer, mijn Bruygom hooch gheseten
 
Comt haestelijck, en wilt my niet vergeten,
 
Als t'vlugghe hert comt rennen door het cruyt.
 
Comt haest, en haelt u wtvercoren Bruyt.
 
 
 
Apoc. 22. 20.
 
Hy seit die dit betuycht: Iae, ic come haestelijc:
 
Amen: Ia comt Heere Jesu.
 
 
 
Finis.
[tekstkritische noot]Het Hoghe Liedt Salomons. Revius' berijming was reeds in 1621 afzonderlijk verschenen onder den titel: ‘Het // Hoghe Liedt // Salomons. // In // Nederduytsche Gesan = // gen ghebracht, // door // Iacobum Revium. // Apoc. 21. 4.* //Comt ick sal v tonen de Bruydt des // Lams wijf. // Vignet // Tot Deventer, // By Sebastiaen Wermbouts, // Boecdrucker op den Poot, inden // vergulden Bybel. 1621.’ Het eenige exemplaar, dat ik er van ken, bevindt zich op de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage. - Ik volg hier de uitgave van 1621, maar teeken alle varianten van A aan. (* in de Statenvertaling vers 9). Opdracht ontbreekt in A; Ghebet - A: Gebet; 3. A: genesen; 4. A: gesmucket.

voetnoot*
Goswyn van Lawick: als drost (rechterlijk en besturend ambtenaar ten platten lande) woonde hij op 't kasteel Bredevoort (in het Oosten van den Achterhoek, nabij Winterswijk), waarvan hij tevens gouverneur (militair bevelhebber) was. Hij wordt, met nog een anderen kapitein La(u) wick, vermeld als een dergenen, die zich in 1629 onderscheidden bij de verovering van Wesel door Otto van Gent. De kennismaking met Revius had ongetwijfeld plaats in 1613-'14, toen Revius predikant was in Winterswijk, dat tot het drostambt van Bredevoort behoorde.
voetnoot1
uwe Bruyt: de Gemeente.
[tekstkritische noot]Ghebet, 11. laet clincken - A: laet horen; Herhaling van den titel: ontbreekt in A.
voetnoot10
ws Herders: Als koning van Israël is Salomo de herder van Gods volk. Bovendien is zijn Hooglied een herderslied.
voetnoot11
snerren: brommen, geluid geven.
[tekstkritische noot]Inhout, 3. A: Gelovige; 4. A: crachtighe; 5. A: wtwendige verachte gestalte; 7. A. vriendelijcke.

[tekstkritische noot]13. A: lieffelijck; 16. A: maegden; 27. A: camer; 42. A: coning; 48. A: son.
voetnoot24
niet: niets.
voetnoot34
sonder laten: zonder ophouden.
voetnoot37
soor: dor, door de zon verbrand.
[tekstkritische noot]50 A: vaders; 51. A: moeders; 60. A: en; 78. A: coning; 83. A: vorstinne.
voetnoot50
hebben in: in bezit hebben.
voetnoot70
vrouwen crone: (voor:) vrouw.
voetnoot82
spangen: haargespen.
[tekstkritische noot]95. A: maget; 97. A: coninck; 100. A: vaders.
voetnoot89
als: alles.
voetnoot99
beschicket: bereidt.
voetnoot109
groenen myrrhenbond': Revius denkt hier aan groene takjes van den myrreboom, terwijl in werkelijkheid de gomhars van dien boom als reukmiddel wordt gebruikt.
voetnoot112
moscadellen: geurige druivensoort.
voetnoot113
ontrent den cyperbos in de buurt van de cyperstruiken. De cyper is een struik met geelwitte, druifvormige bloemtrossen en een eigenaardigen geur.
[tekstkritische noot]123. A: duyfkens; 129 en 130. A: rijsen.
voetnoot123
eenvuldich: ��n in zijn wezen, oprecht.
voetnoot131
plantsoenen: stekken.
voetnoot140
om gaen: om te begaan, te doorloopen.
voetnoot142
langen: reiken, zich uitstrekken.
[tekstkritische noot]Twede Ghesanck, A: Tweede. Inhout, 1. A: voorsorge; 3. A: opweckinge; dewijle; 4. A: vervolginge; 5. A: waerschouwinge; 6. A: heymelijcke.

[tekstkritische noot]2. A: lieffelijck; 5. A: roosken; 7. A: lely; 9. A heeft een drukfout: ock; 10. A: hoochgeboorne; 22. A: bruygom.
voetnoot1
des groten Herders (= Gods) Soone: Christus.
voetnoot5
genettet: nat gemaakt.
voetnoot24
treckt my neer: lokt mij tot zitten.
voetnoot26
vermakelijck: aangenaam.
voetnoot30
leverey: livrei.
[tekstkritische noot]33. A: tijt lanck; 35. De tekst van 1621 heeft hier een drukfout: my wy; 45. A: dochters; 47. A: conincklijcke; 51. A heeft een drukfout: haere; 54. Zoowel de tekst van 1621 als A hebben hier ‘haer’, wat in strijd is met de maat.
voetnoot37
verdwijne: wegkwijn.
voetnoot50-51
die: is object, haer teere jongskens: is subject.
voetnoot56
t'en sy.... lust: nl. om gestoord te worden.
voetnoot62
letten: tegenhouden.
[tekstkritische noot]75. A: tortelduyfken; 78. A: honich soete.
voetnoot82
sonder gal: zoet.
voetnoot85
bedecket: verborgen.
voetnoot87
recket: reikt.
voetnoot86-88
dien verborgen trap: de Jacobsladder (cf. Genesis 28:10-12).
[tekstkritische noot]Twede Ghesanck, 119. A: hinde.
voetnoot100
maken bloot: berooven.
[tekstkritische noot]Derde Ghesanck. A: Gesanck; wijse; Inhoudt. A: Inhout; 2. A: Leeraers; 5. A: becoringe; bewaringe; 6. A: salicheyt.

voetnoot5
becoringhe: verzoeking.
[tekstkritische noot]13. A heeft een drukfout: gaen kijcken; 15. A: coninclijck; 19. A: ontmoet; 23. A: hebdy.
voetnoot24
yewers: ergens.
[tekstkritische noot]36. A: moeder; 45. A: moeyelijck; 46. A: mijnes liefsten; 52. A: hemels; 60. A: waren.
voetnoot34-36
Revius' symboliek is hier vrij duister. Waarschijnlijk wordt met ‘Moeder’ de algemeene Kerk bedoeld, het hemelsche Jeruzalem, ‘hetwelk is ons aller moeder’ (Gal. 4:26). De Statenvertaling (Hoogl. 3:4) heeft alleen: ‘totdat ik hem in mijn moeders huis gebracht had en in de binnenste kamer van degene die mij gebaard heeft’.
voetnoot40
suycken: zuigen (‘die’ is object en ‘hare teere jongskens’ subject).
voetnoot43-44
tot eene uwergeene: ook niet één van u.
voetnoot45
moeijelijck: kwellend, overlast aandoend.
voetnoot58
der cruyden cramen: kramen, waar allerlei welriekende en geneeskrachtige kruiden worden verkocht.
[tekstkritische noot]70. A: snijden; 71. A: glijden; 84. A: costelijck; 88. A: dochters.
voetnoot71
glyden: verdwijnen.
voetnoot81
gebruyneert: gepolijst.
[tekstkritische noot]91. A: dochters; 97. A: moeder. Inhout, 1. A: behagen; 2. A: gebruyck; 4. A: Euangelium; 5. A: windt; 6. A: kercke.
voetnoot94
luchtich: schitterend.
[tekstkritische noot]Vierde Ghesanck, 1. A: lief; 3. A: duyfkens.

voetnoot7
smalle: schrale.
voetnoot8
op sijn pas: op de juiste maat.
voetnoot9
liesen: biezen.
[tekstkritische noot]18. A: s'wijsheyts: 21. A: stercken; 31. A: lief; 37. A: hooge.
voetnoot14
elckerlijck: ieder.
voetnoot22
throon: uitspansel.
voetnoot24
stangen: lansen, speren.
voetnoot26
de sprongen van u melck-fonteyne: de springbronnen van uw melk: uw borsten.
voetnoot29
lelypleyne: vlakte der leliën.
voetnoot36
coelen: aanbreken, terwijl (vlak voor zonsopgang) de atmosfeer kouder wordt.
voetnoot38-40
Wanneer de schaduwen alle (klein en groot) verdwijnen en gij het woelen der wereld niet meer zult gevoelen.
[tekstkritische noot]57. A: suster; 59. A: gesnoeret; 61. A: sijt; 62. A: liefste.
voetnoot46
u: de Bruid is immers de gemeente, zoodat ze van alle kanten bijeenvergaderd worden kan.
voetnoot58
cf. Hooglied 4:9, ‘ge hebt mij het hart genomen met één van uwe oogen’.
voetnoot64
throne: hemel.
voetnoot69
rieten: rietstengels.
[tekstkritische noot]77. A: ruym.
voetnoot72
bornenspronck: welbron.
voetnoot77
prieel: lusthof.
voetnoot78
cyprus: zie de aanteekening op pag. 100 bij reg. 113.
voetnoot97
myrrhe groen: zie pag. 100, noot bij reg. 109; roock: geur.
[tekstkritische noot]Vijfde Ghesanck, A: gesanck. Inhout, 1. A: vleeschelijck. 2. A: Daer; volghende: 3. A: conscientie; Sy; 4. A: Leeraers; geloovige; 5. A: Beschrijvinge; Vijfde Ghesanck, 11. A: ick; 13. A: liefste; track; 14. A: ingewant; 15. A: Ick; ick.

voetnoot9
rasschen: haasten.
voetnoot17
metter vaerd': terstond, snel.
[tekstkritische noot]30. A: lief; ick; cranck; 33. A: lief; 34. A: lief; 37. A: lief; 38. A: lief; 42. A: en.
voetnoot21
deed' op: deed open.
voetnoot23
met vliet: in ijverige haast.
voetnoot27
mijns hoofts....dexsel: de sierlijke bedekking van mijn hoofd, mijn sluier.
voetnoot33
ondiefste: schoonste.
voetnoot35
nae-paedt: opspoort.
voetnoot45
gevaecht: gewasschen.
voetnoot47
sonder gal: zonder kwade bedoelingen.
[tekstkritische noot]49. A: wangen; 51. A: gebrocht; 56. A: gemoet; 59. A: eene; 61. A: lieffelijcke; 65. A: lief; 66. A: verlangen; 69. A: liefsten; weyen; 70. A: meyen; 71. A: gesaey; 73. A: lief.
voetnoot54
luchtige: schitterend-witte.
voetnoot59
aenschijn: gestalte.
voetnoot63
huld': genade.
voetnoot69
weijen: zich verlustigen.
voetnoot70
meijen: bloesemtakken.
voetnoot74
beclijven: blijven behooren.
[tekstkritische noot]Seste Ghesanck, A: wijse; Gheboden; Inhoudt, A: Inhout; 2. A: ooc; 4. A: bekeeringe; en; Seste Ghesanck, 1. A: lief; 2. A: minnaers; 3. A: princessen.

voetnoot4
voetsaem: kinderen voedend. Het woord beteekent dus ongeveer hetzelfde als ‘vruchtbaer’.
voetnoot3
der Princessen woonste: Thirza was de residentie der koningen van Israël.
voetnoot13
vluysen: vliesen, vachten.
voetnoot16
op sijn pas: zooals 't behoort
[tekstkritische noot]29. A: ogen; 30. A: coninginnen; 37. A: uytvercoren; 39. A: moeders.
voetnoot21
elckerlijck: ieder.
voetnoot28
nl. den blos op de wangen.
voetnoot34
sonder gal: zoet, rein.
[tekstkritische noot]49. De tekst van 1621 heeft hier een drukfout: Ock; 54. A: lief; 63. A: coninginne; 70. A: vorsten; 72. A: coninckrijck.
voetnoot71
om te groeten: om te begroeten, te betreden.
voetnoot75
den wercker der onwanckelbaerheyt: God.
[tekstkritische noot]99. A: coninck; 102. A: liefste.
voetnoot82-84
zooals een schoof (vrucht van 't koren), die als eersteling van den oogst met een bloemkrans versierd wordt.
voetnoot87
pleynen: vlakten.
voetnoot90
bornen: bronnen.
voetnoot99-100
cf. Hooglied 7:5, ‘de Koning is als gebonden op de galerijen’, (een waarschijnlijk niet juist vertaalde en ook in 't Hebreeuwsch duistere plaats).
[tekstkritische noot]107. A: Gelijck; 120. De tekst van 1621 eindigt hier met een dubbel punt, dat echter weinig zin heeft. Ik volg dus de punt van A. Inhoudt, A: Inhout; 4. A: Belofte; 5. A: Gebet; 6. A: Beschryvinge; costelijckheyt.
voetnoot107
besen: bessen, druiven.
voetnoot115
gecruydde: welriekende.
voetnoot119-120
cf. den Inhoudt van 't Seste Ghesanck, reg. 5 ‘opweckende door haer woort die inden slaep der sonden liggen’.

voetnoot*
Sevende Gesanck, Marie: Mariae

[tekstkritische noot]1 A: liefsten; 9. A: cooyen; 26. A: ongeveynsde.
voetnoot2
eygen: lijfeigene, eigendom.
voetnoot4
besint: liefgehad.
voetnoot17
op sijn pas: zooals 't behoort.
voetnoot23
mos: most, ongegiste wijn.
[tekstkritische noot]32. A: rijpe; 42. A: moeder; 47. A: werelts; 50. A: moeders.
voetnoot38-39
Dat ik u zien mag als mijn vleeschelijken broeder.
voetnoot37-42
In deze strofe wordt uitgedrukt wat Revius in den ‘Inhoudt’ omschrijft met: ‘De Kercke ... wenscht om sjjne (Christi) menschwerdinge’.
voetnoot45
luycken: sluiten.
voetnoot53
hypocras: gekruide bruiloftswijn.
[tekstkritische noot]61. A: rijck; 71. A: vredevorst; 72. A: conincklijcken; 73. A mist hier de aanduiding ‘Bruyt’, dat echter in C door Revius is bijgeschreven; 76. A: vaders; 80. A: moeder; 83. A: vaders; 87. A: eenes princen.
voetnoot72
schijne: gedaante.
voetnoot76-78
cf. Genesis 3:15.
voetnoot85-87
Hooglied 8:6 ‘Zet mij als een zegel op uw hart, als een zegel op uwen arm’.
[tekstkritische noot]104. A: vorsten; Inhout, 1. A: jongste suster; 2. A: geroepen; 3. A: de selve; beroepinghe; 5. A: vercondighe; Achtste Ghesanck, 1. A: gemoet; ongeruster; 2. A: suster.
voetnoot92
S'is: nl. deze liefde.
voetnoot97
over hoop: saamvereenigd.

voetnoot1
beroepinge: nl. tot het geloof.
voetnoot6
toecomste: komst (Lat. adventus).
[tekstkritische noot]4. A: dranck; 9. A: verlangen; 11. A: stat; 13. A: casteel; 17. A: mist hier de aanduiding ‘Bruyt’, die echter in C door Revius is bijgeschreven; 22. A: suster; vader; 23. A: blijdelick; 24. A: coninck; 25. A: coninck; 26. A: borgen; 28. A: grooten; 29. A: ick; 30. A: eygen; snoeyen; 32. A: geen.
voetnoot9
laet u niet verlanghen: laat het u niet lang vallen.
voetnoot15
dicht gewracht: massief gemaakt.
voetnoot26
borghen: verhuren.
voetnoot28
meyers: pachters.
[tekstkritische noot]34. A: gewas; 39. A: gewas; 44. A: vercregen; 45. A: geseten; 47. A: vlugge; Apoc. 22:20. Deze toevoeging ontbreekt in A. In plaats daarvan staat er: Eynde vant Hoge Liedt Salomons.
voetnoot36
sikels: een sikkel of zilverling had de waarde van ongeveer ƒ1.50.
voetnoot44
t'vercreghen volck: aan de geloovigen (cf. 1 Petrus 2:9).

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

lied

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank

  • Naar de Nederlandse Liederenbank