Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
'Ik' (1904)

Informatie terzijde

Titelpagina van 'Ik'
Afbeelding van 'Ik'Toon afbeelding van titelpagina van 'Ik'

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.66 MB)

Scans (19.34 MB)

ebook (3.23 MB)

XML (0.32 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

'Ik'

(1904)–Jeanne Reyneke van Stuwe–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

19 Januari.

Gistermiddag aten wij bij Ma. Meta is nu weer heelemaal in haar assiette ordinaire. Zij voelt zich goed; krijgt ‘heerlijke’ brieven van Lex, en schrijft hem vele en lange terug. Zij is tevreden; ondanks haar toestand, tóch tevreden.

Nu, ik zou het in haar plaats niet zijn, dat weet ik wel. Ik weet nú zelfs niet, wat het is: tevreden te zijn. Mijn man zit niet ergens in de West, ik verkeer niet in ‘gezegende’ omstandigheden, (een uitdrukking ongetwijfeld verzonnen door een kinderlooze vrouw, of een man) maar toch klaag ik in mijzelf, en wensch ik voortdurend, dat er iets, ik weet niet wat, anders mag zijn.

Nu Guus weer weg is, en ik niets meer heb, wat mij afleiding geeft, - niemand van onze kennissen schijnt meer eens een feest, in welken vorm dan ook, te geven, op onzen ontvangdag, Zondag, is er zelfs geen sterveling geweest, behalve de eeuwige Kolhorn, - heb ik mij maar weer met den hartstocht der vertwijfeling op mijn lectuur geworpen. Maar het inconvenient doet zich hierbij voor, dat ik, daar ik nóóit een boek, waaraan ik eenmaal begonnen ben, niet uitlees, telkens als ik weer een vlaag van lees-

[pagina 137]
[p. 137]

woede krijg, eerst, zooals de jongen, die zijn erwtensoep niet lustte, en die zich telkens weer opnieuw zag voorgezet, het oude kostje moet opslikken.

Lusteloos grijp ik dan maar weer naar ‘Dombey’. Och, Dickens is een gemoedelijke snoes van een schrijver, hij is onderhoudend, een ‘meester’ in beschrijvingen, heusch, behoudens eenige kleine hebbelijkheden, als bijvoorbeeld dat al zijn personen de een of andere eigenaardigheid bezitten, de een is altijd ‘showing his teeth’, de ander neuriet immer te pas of te onpas een deuntje, een derde heeft handen, die de ‘spasmodic habit’ bezitten, zich voortdurend in onwillekeurige bewondering omhoog te heffen, een hééle familie is ‘apple-faced’, enz. enz. (ik spreek nu nog maar alleen van ‘Dombey’) zou ik hem graag willen lezen, en mij zelfs met hem kunnen amuseeren, als ik niet zoo onuitstaanbaar was, om mij te ergeren, aan er eigenlijk niet veel toe doende kleinigheden. Bijvoorbeeld:

De kleine Paul Dombey is, tijdens zijn kostschooltijd altijd vriendelijk geweest, tegen den waakhond, waarvan nooit iemand anders notitie nam. Nu Paul dood is, komt iemand, als aardige attentie, den hond aan zijn zuster Florence brengen.

Maar zie hier, wat voor een exemplaar ‘Diogenes’ is. Hij is ‘blundering’, ‘ill-favoured’, ‘clumsy’ en ‘bullet-headed’, aldoor in de ‘wrong idea’, dat er een vijand in de nabuurschap is, en ver van ‘good-tempered’. Als men hem binnenbrengt, gebeurt het volgende: ‘... he, boun-

[pagina 138]
[p. 138]

cing in the room, dived under all furniture, and wound a long iron chain, that dangled from his neck, round legs of chairs and tables, and then tugged at it, until his eyes became unnaturally visible, in consequence of their nearly starting out of his head; he growled at Mr. Toots, (die hem gebracht had) who affected familiarity, and went pell-mell at Towlinson, morally convinced that he was the enemy, enz. Nu, men zou denken, dat dit wilde, onopgevoede, ruwe beestje in den tuin werd vastgelegd, waar Florence hem elker dag zijn eten brengen, en hem toespreken kwam, totdat hij voldoende aan haar gewend was, om den heelen dag in haar nabijheid te zijn. Geen kwestie van: de woeste ‘Di’, die b.v. ‘suddenly took it in his head to bay Mr. Toots, and to make short runs at him, with his mouth wide open’, die den knecht en de meid voortdurend angstige oogenblikken bezorgt, is tegelijk zóo wondervol-gevoelig en intuïtief-verstandig, dat hij de liefkoozingen van Florence, van het eerste moment ‘graciously allows’, en dat hij, dien allereersten nacht al, in een kamer naast de hare mag slapen, zonder dat iemand zich ook maar eenigszins bezorgd maakt, dat hij wel eens een onheil zou kunnen aanrichten.

Hij likt haar handen, ligt aan haar voet, - neen, maar, wat een model van een hond.

Later geeft hij nóg eens blijk van zijn intuïtief begrip, door te grommen en te keffen, alsof hij hem verscheuren wil, tegen iemand, die het niet goed met Florence meent, en die hij voor de

[pagina 139]
[p. 139]

eerste maal ziet door het raam, waarop de schrijver, in bewonderende appreciatie van zijn eigen schepping uitroept:

- Well spoken, Di, so near your mistress!.... You have a good scent, Di! enz.

Verder spreekt Dickens trouw van ‘poor’ Florence. Hij hoeft ons niet te vertellen, hoe hij Florence vindt, maar moet ons tóónen, dat zij dat is. Enfin, dat was een gewone truc van de ouden, hun personen qualificeerend te beädjectieven, en zelfs toe te spreken. Ongelukkige! wat deedt gij daar!.... Onvoorzichtige, had liever gezwegen! Dreaming Florence!

Dan lees ik ergens:

- Wolf's face that it was then, with even the hot tongue revealing itself through the stretched mouth, as the eyes encountered Mr. Dombey's! (Met een uitroepteeken.)

Hu! en brr! de schrijver raakt in huiverenden angst voor zijn eigen woorden. Dat is toch óok uit de mode.

Nu, zoo zou ik voort kunnen gaan, maar dan verlies ik alle aardigheid in het boek, en ik moet het nog uitlezen.

O, ik kan best begrijpen, dat zooveel menschen met Dickens ‘dwepen’. Hij is zoo echt-goedig en gemoedelijk, humoristisch nu en dan, en hij heeft nog tal van andere uitstekende eigenschappen, die hem maken tot een leesbaar auteur. Soms weet hij, met een paar woorden, den lezer ten allerduidelijkste voor oogen te brengen, wat hij hem wil doen zien. Bijvoorbeeld.

[pagina 140]
[p. 140]

- The lady.... was a long lean figure, wearing such a faded air, that she seemed not to have been made in what linen-drapers call ‘fast colours’ originally, and to have, by little and little, washed out.

Ziet men nu niet, door deze origineele en treffende vergelijking, onmiddellijk vóor zich, de lange, dunne, verfletste figuur van Miss Tox?

En met deze lofspraak zeg ik je voor vandaag adieu, Dickens.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken