Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De eindeloze jaren zestig (1995)

Informatie terzijde

Titelpagina van De eindeloze jaren zestig
Afbeelding van De eindeloze jaren zestigToon afbeelding van titelpagina van De eindeloze jaren zestig

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (6.16 MB)

XML (0.84 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/geschiedenis-archeologie


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De eindeloze jaren zestig

(1995)–Hans Righart–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Geschiedenis van een generatieconflict


Vorige Volgende
[pagina 18]
[p. 18]

Het begrip generatie

Het begrip generatie is sterk verbonden met de Hongaars-Duitse socioloog Karl Mannheim. In een klassiek geworden opstel uit 1928Ga naar eind11 onderscheidde deze bij het ontstaan. van een generatie drie elementen: de ‘generatiepositie’, de ‘generatie-eenheden’ en de ‘generatiesamenhang’. Bij de generatiepositie gaat het enkel om de kale demografisch-biologische data van geboorte, leven en sterven. Het feit dat een groep mensen deze gegevens gemeenschappelijk heeft en dus mogelijk blootstaat aan globaal dezelfde maatschappelijke invloeden, hoeft natuurlijk nog niet te betekenen dat er een generatiesamenhang ontstaat, maar het is wel de basis ervoor.

De generatie-eenheden zijn al of niet formeel georganiseerde groepen die de stijl van de betreffende generatie uitdragen of op pregnante wijze symboliseren. Als voorbeeld hiervan noemde Mannheim de aan het eind van de vorige eeuw ontstane jeugdbeweging, die gestalte gaf aan een romantisch verzet tegen de modern-industriële samenleving. Ook artistieke, losser georganiseerde bewegingen zoals de Jugendstil of literaire ‘generaties’ zoals de Lost Generation uit de jaren twintig of de Beat Generation uit de jaren veertig en vijftig kunnen als generatie-eenheden beschouwd worden. Een generatie kan ook bepaalde voorhoedes kennen; zij verspreiden een voor de tijd karakteristieke stijl onder de grote massa van hun generatiegenoten.

De generatiesamenhang ten slotte verbindt degenen die daadwerkelijk gestempeld worden door een gemeenschappelijke ervaring. Bij zeer diep ingrijpende historische ervaringen zoals oorlogen, rampen of crises van allerlei aard kunnen generatiepositie en generatiesamenhang tijdelijk met elkaar samenvallen. Een voorbeeld van een dergelijke overlapping biedt de Vooroorlogse Generatie, waarover ik nog uitvoerig zal spreken.

Generaties zijn dus niet te beschouwen als concrete en duidelijk afgegrensde groepen zoals families, kasten of klassen. Men kan niet bewust toetreden tot een generatie en evenmin is het lidmaatschap automatisch en vanzelfsprekend zoals bij een familie of een etnische groep. Het is daarentegen heel goed mogelijk dat men deel uitmaakt van een generatie zonder zich daarvan bewust te zijn. Mannheim heeft hierbij gewezen op de gelijkenis met het marxistische onderscheid tussen de objectieve klassepositie - de zogenaamde klasse an sich - en een klassebewuste politieke of sociale groepering: de klasse für sich.

[pagina 19]
[p. 19]

Belangrijk is de vaststelling dat de invloed van de maatschappelijke krachten op de demografische cohorten niet voortdurend even sterk is. Mannheim heeft in dit verband van een formatieve periode gesproken, wat wil zeggen dat mensen tijdens de puberteit en de adolescentie meer vatbaar zijn voor veranderingen en beïnvloeding van hun waarden- en normensysteem dan op latere leeftijd.Ga naar eind12 Op de fase van kind-zijn - waarin de ouders centraal staan - volgt die van jong-zijn, gedurende welke de samenleving in het middelpunt van de belevingswereld staat. De invloed van de ouders neemt af ten gunste van die van de samenleving; het is een periode van experimenteren, waarbij individuen niet louter passief hun omgeving ondergaan, maar er zelf ook vorm aan proberen te geven. De adolescent plaatst zijn levensproblemen in zijn eigen heden en raakt daarom verder verwijderd van oudere generaties, waarvan de leden doorgaans krachtig vast blijven houden aan het geheel van waarden en normen dat zij zich in hun eigen formatieve periode eigen hebben gemaakt.

Volgens Mannheim is de formatieve periode rond het zeventiende levensjaar op een hoogtepunt; het eindpunt ziet hij rond het vijfentwintigste levensjaar, meestal op symbolische wijze gemarkeerd door de huwelijkssluiting. Nu is de periode van volwassenheid aangebroken, die zich niet langer kenmerkt door experimenteerlust, maar door het consolideren en verder ontwikkelen van wat zich in de eerste twee fasen gevormd heeft. Bovendien begint vanaf dit moment ook de taak van het doorgeven van het culturele erfgoed aan een nieuwe biologische generatie. Wanneer de kinderen het huis verlaten, is ook deze levensfase afgesloten en begint die van de ouderdom.

Een van de belangrijkste naoorlogse auteurs over generaties is de Amerikaanse socioloog Ronald Inglehart. In zijn boek The Silent Revolution (1977) lanceerde hij de hypothese dat er tussen ruwweg 1965 en 1975 een stille revolutie heeft plaatsgevonden; deze heeft een omslag in de westerse politieke cultuur bewerkt. De stille revolutie markeerde de geleidelijke en haast onmerkbare overgang van een materialistisch waardenpatroon, waarin economische en politieke stabiliteit centraal stonden, naar een zogenaamd postmaterialistisch waardenpatroon. Toen na de Tweede Wereldoorlog in de meeste westerse landen een stevig vangnet van sociale voorzieningen gespannen was en zich een redelijk gespreide welvaart aftekende, vulde de politieke agenda zich met andere, meer immateriële onderwerpen. Die nieuwe thema's hadden meer met lifestyles te maken dan met economische behoeften; het

[pagina 20]
[p. 20]

ging om zaken als de bescherming van het leefmilieu, de rol en de rechten van de vrouw, voortgaande emancipatie en participatie van de burgers; het ging kortom om de kwaliteit van het bestaan.

Achter dit glorend postmaterialisme ontwaarde Inglehart een nieuwe generatie, opgegroeid in weelde; een generatie die de ontberingen van armoede, crisis en oorlog alleen maar van horen zeggen kende. Deze jonge postmaterialisten - men spreekt ook wel van de Protestgeneratie, geboren tussen 1940 en 1955 - wilden de heersende politieke orde hervormen en versterkten daarom de gelederen van de linkse partijen. Daarmee veranderde ook de rekruteringsbasis van links. Deze jongeren, afkomstig uit de middenklasse, hadden immers gebroken met het politiek conservatisme van hun ouders. Eenmaal doorgedrongen tot het linkse kamp zetten de postmaterialisten hun eisen van milieubescherming, emancipatie, participatie et cetera hoog op de agenda. Gelijktijdig schoof een deel van de traditionele linksstemmers, de industriële arbeidersklasse, op naar rechts.

Deze verschuivingen in generationele waardenpatronen moeten volgens Inglehart dus beschouwd worden als een gevolg van de structurele veranderingen die zich in modern-industriële samenlevingen voltrekken. Belangrijke aandrijfkrachten voor deze verschuivingen zijn economische groei, expansie van het onderwijs en diversiteit in moderne communicatiemedia. Samen hebben zij een vernietigende uitwerking op de nog resterende haarden van traditionalisme in de moderne samenleving. In de plaats van sterk sociaal-economisch gekleurde klassenconflicten komen de andere, postmateriële thema's. Een belangrijke vooronderstelling in deze zienswijze betreft de invloed van schaarste tijdens de formatieve jaren. Schaarste kan betrekking hebben op materiële voorzieningen zoals huisvesting, kleding en voeding, maar ook op zaken als scholing, kansen op de arbeidsmarkt en andere mogelijkheden tot sociale mobiliteit. Deze schaarste-ervaring tijdens de formatieve jaren tekent mensen voor de rest van hun leven, zo luidt de veronderstelling.

Natuurlijk kan men als bezwaar tegen Ingleharts theorie aanvoeren dat het bij de overgang van materialisme naar postmaterialisme in feite om een wellicht universeel lifecycle-effect gaat: de jeugd heeft nu eenmaal meer hooggestemde idealen dan de door levenservaring sceptisch en wereldwijs geworden ouderen. Zonder deze factor geheel uit te sluiten, maakt Inglehart echter zijn stelling door middel van een internationale vergelijking aannemelijk. Als voorbeeld gebruikt hij Enge-

[pagina 21]
[p. 21]

tabel 1 Waardenverandering bij leeftijdscohorten. (Percentage materialisten [mat.] en postmaterialisten [postmat.].)

Leeftijdscohorten in 1971 Duitsland België Italië
mat. postmat. mat. postmat. mat. postmat.
             
16-25 22% 22% 20% 26% 28% 21%
26-35 36 14 29 16 37 13
36-45 47 9 29 16 39 9
46-55 47 7 30 11 46 6
56-65 58 4 36 9 48 6
66+ 55 4 46 5 55 3
             
Verschil tussen jongste en oudste groep -33 +18 -26 +21 -27 +18
             
Totaal verschil 51 punten   47 punten   45 punten  
             
Leeftijdscohorten in 1971 Frankrijk Nederland EngelandGa naar voetnoot*
mat. postmat. mat. postmat. mat. postmat.
16-25 25% 20% 26% 20% 29% 13%
26-35 38 13 25 14 28 10
36-45 40 12 38 11 31 8
46-55 43 10 34 12 35 6
56-65 50 5 39 7 41 6
66+ 52 3 52 5 47 4
             
Verschil tussen jongste en oudste groep -27 +17 -26 +15 -18 +9
             
Totaal verschil 44 punten   41 punten   27 punten  

Bron: R. Inglehart, The Silent Revolution. Changing Values and Political Styles Among Western Publics (Princeton 1977), 32.

[pagina 22]
[p. 22]

tabel 2 Waardenverandering bij leeftijdscohorten in elf landen 1972-1973.

Duitsland Frankrijk Italië
Leeftijden mat. postmat. mat. postmat. mat. postmat.
             
19-28 24% 19% 22% 20% 26% 16%
29-38 39 8 28 17 41 8
39-48 46 5 39 9 42 7
49-58 50 5 39 8 48 6
59-68 52 7 50 3 49 4
69+ 62 1 55 2 57 5
             
Totale spreiding over de cohorten 56 punten   51 punten   42 punten  
             
België Ierland Nederland
Leeftijden mat. postmat. mat. postmat. mat. postmat.
             
19-28 18% 23% 24% 13% 27% 14%
29-38 20 17 31 9 22 17
39-48 22 10 41 6 28 6
49-58 25 10 37 6 40 10
59-68 39 3 45 2 41 12
69+ 39 5 51 4 51 5
             
Totale spreiding over de cohorten 39 punten   36 punten   33 punten  

[pagina 23]
[p. 23]

Denemarken ZwitserlandGa naar voetnoot* LuxemburgGa naar voetnoot**
Leeftijden mat. postmat. mat. postmat. mat. postmat.
             
19-28 33% 11% 27% 15% 26% 19%
29-38 34 9 26 17    
39-48 47 4 30 15 40 7
49-58 44 5 35 9    
59-68 48 4 34 6 40 8
69+ 58 2 50 6    
             
Totale spreiding over de cohorten 34 punten   32 punten   29 punten  
             
Verenigde Staten Engeland
Leeftijden mat. postmat. mat. postmat.
             
19-28 24% 17% 27% 11%    
29-38 27 13 33 7    
39-48 34 13 29 6    
49-58 32 10 30 7    
59-68 37 6 36 5    
69+ 40 7 37 4    
             
Totale spreiding over de cohorten 26 punten   17 punten      

Bron: Inglehart, Silent Revolution, 36-37.

[pagina 24]
[p. 24]

land, dat relatief gesproken in deze eeuw weinig ingrijpende veranderingen doormaakte: het was aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog betrekkelijk welvarend, maar kende daarna een in vergelijking met andere Westeuropese landen lage economische groei. Engeland wist tijdens de oorlog bovendien aan een langdurige Duitse bezetting te ontsnappen. Het gevolg is dat de verschillen in de formatieve ervaringen van de respectieve generaties niet erg groot kunnen zijn geweest. De geringe verandering in waardenoriëntatie tussen de leeftijdscohorten correspondeert hiermee. Tabel 1 maakt duidelijk dat in alle continentale Europese landen de kloof tussen materialisten en postmaterialisten groter is dan in Engeland. Duitsland scoort het hoogst en dat is gezien de diep ingrijpende historische ervaringen van dat land in deze eeuw niet verwonderlijk. Aldus laat Inglehart zien dat verandering in waardenoriëntatie zich in alle landen voordoet, maar dat de mate van verandering samenhangt met de dynamiek van het historische proces in het betreffende land.

Een ander voorbeeld zijn de vs. De vroegtijdige economische groei van de vs - die gedurende twee generaties het hoogste inkomen per hoofd van de bevolking kende - wordt weerspiegeld in het hoge percentage postmaterialisten in de oudere leeftijdscohorten (hoger dan in alle Europese landen!). Aan de andere kant valt op dat de jongste Amerikaanse leeftijdscohorten niet zo snel in de richting van een postmaterialistisch waardenpatroon zijn geëvolueerd als hun Europese leeftijdgenoten. Over het geheel genomen vertoont de vs na Engeland de geringste verandering in waardenoriëntatie. Ingleharts conclusie luidt dat de mate van waardenverandering de recente geschiedenis van het betreffende land reflecteert.Ga naar eind13

Opvallend is dat Nederland in de tweede tabel een tussenpositie inneemt. Inglehart verklaart de middenpositie van Ierland, Nederland, Zwitserland en Denemarken uit twee factoren: hun neutraliteitsstatus in een van beide wereldoorlogen (of, zoals in het Zwitserse geval, in beide conflicten), en uit hun in vergelijking met Duitsland, Frankrijk en Italië gematigde economische groei na de Tweede Wereldoorlog. Wie in het Nederlandse geval naar de leeftijdscohorten 49-58 en 59-68 kijkt, ziet ook dat het percentage ‘materialisten’ op respectievelijk 40 en 41 procent ligt. Die leeftijdscohorten vallen ongeveer samen met de zogenaamde Vooroorlogse Generatie, zij die geboren zijn tussen 1910 en 1929.Ga naar eind14 De oudste leden van deze generatie maakten de Eerste Wereldoorlog niet bewust mee, maar de economische crisis viel vrijwel

[pagina 25]
[p. 25]

samen met hun formatieve periode. De jongste leden beleefden de Tweede Wereldoorlog op het hoogtepunt van hun formatieve jaren. Deze Vooroorlogse Generatie is in 1959, dus aan de vooravond van de jaren zestig, tussen dertig en negenenveertig jaar oud. De mensen die in 1920 geboren zijn en zowel crisis als oorlog midden in hun formatieve jaren ervaren hebben, zijn dan bijna veertig jaar. Door welke krachten en ervaringen zijn deze leeftijdscohorten gevormd? Of, in de termen van Mannheim: waaruit bestaat hun generatiesamenhang? Hoe zit hun waarden- en normenpatroon in elkaar? En: zijn zij inderdaad de ‘materialisten’ uit Ingleharts tabellen? In het tweede hoofdstuk, waarin de Vooroorlogse Generatie centraal staat, zullen deze vragen uitvoerig aan de orde komen.

eind11
K. Mannheim, ‘Das Problem der Generationen’, in: Kölner Vierteljahreshefte für Soziologie, 7(1928), 157-185, alsook 8(1929), 309-330.
eind12
Zie ook R. Inglehart, The Silent Revolution. Changing Values and Political Styles Among Western Publics (Princeton 1977). Op 23 schrijft deze auteur: ‘People tend to retain a given set of value priorities throughout adult life, once it has been established in their formative years.’ R. Schouten en H. Vinken trachtten de generatiesociologie toe te passen op de Nederlandse naoorlogse situatie: De eerste generatie van de verzorgingsstaat. Een onderzoek naar jeugdcultuur van de jaren vijftig (doctoraalscriptie sociologie, Katholieke Universiteit Brabant 1989).
voetnoot*
Samengesteld uit een onderzoek uit 1971 van de British Social Science Research Council en eigen onderzoek van Inglehart.
voetnoot*
Zwitserse gegevens zijn uit 1972; Amerikaanse gegevens bestaan uit de gecombineerde uitkomsten van onderzoeken uit mei 1972, nov.-dec. 1972 en maart-april 1973.
voetnoot**
Gezien de geringe omvang van de Luxemburgse steekproef is deze in slechts drie leeftijdsgroepen onderverdeeld.
eind13
Inglehart, The Silent Revolution, 37.
eind14
Ik baseer mij hier op H.A. Becker, Generaties en hun kansen (Amsterdam 1992), 35-52. De mensen die geboren zijn tussen 1930 en 1940 noemt Becker de ‘Stille Generatie’, waarvan de formatieve periode in of vlak na de Tweede Wereldoorlog valt. De Stille Generatie ontleent haar naam in feite aan de generatie die na haar komt en de Protestgeneratie (1940-1955) genoemd wordt; bij het benoemen van de Protestgeneratie vroeg men zich af waarom de eerdere cohorten zich zo stil hadden gehouden (Becker, 53). Kritische kanttekeningen bij deze generatie-indeling treft men aan bij R. Abma, Jeugd en tegencultuur. Een theoretische verkenning (Nijmegen 1990), 69.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken