15
Vreemd genoeg bracht Hugo's nu weer geregelde werkkring een zekere rust in huis. Voor het eerst werd er weer piano gespeeld. Met de inwonenden bemoeiden zij zich zo weinig mogelijk om complicaties te voorkomen. Alleen de ziekelijke mevrouw Berghuis kon op Stans rekenen. De jongere mensen moesten zichzelf maar redden.
Toen Hugo's voorband het had begeven verwisselde hij het wiel met het voorwieltje van Rico's step. Ook een probaat middel tegen het vorderen. Vaak trok hij er op uit naar het Westland, waar zijn vrienden hem niet in de steek lieten. Zijn thuiskomst, tegen schemertijd, was voor de kinderen altijd een evenement. Vaak had hij druiven bij zich, maar buine en witte bonen en suikermais waren de duurzaamste buit.
Na een van zijn tochten toen hij een half mud grove kolen op de kop had getikt, overviel hem bij het binnenrijden van de stad een vermoeidheid zoals hem nog niet eerder was overkomen. De zak schoof voortdurend naar één kant. Nadat hij een paar keer was afgestapt wist hij opeens wat hem te doen stond. Touw moest hij hebben!
Op de Loosduinse weg sloeg hij rechtsaf. Natuurlijk: Greeth zou hem helpen.
- Gunst, wat zie jij er uit, zei Greeth.
- Kom binnen, noodde Harm Verspoor.
Het was hier niet meer de zoete inval van vroeger, maar Hugo bemerkte wel dat zij nog geen krimp hadden. Mensen die in de handel zaten leden doorgaans geen gebrek.
Er was veel bij te praten en Hugo nam er de tijd voor. Hij genoot van de borrel die Harm hem had ingeschonken. Voor Greeth had hij altijd een zwak gehad. Ergens trok de band met die hervormde tak van de Leenhouts. Hij kon zich de enige broer van zijn vader, oom Jozias, nog goed herinneren. En tante Margje!
Ze leefden in een ander klimaat, daar was veel mee gezegd. Greeth en Harm waren nog wel kerks, maar over David gingen al lang vreemde geruchten.
- We willen jou er niet mee bezwaren, Hugo... maar het