de blauwe zee. Soms zocht ze zijn hand als ze in hun luie stoelen lagen op het brede balcon.
- Ik voel me zo goed, Huug.... Ben je ook een beetje gelukkig?
- Een beetje? schrok hij. - Helemaal geen beetje...
- Nou ja... ik bedoel... kom je wat tot rust... je hebt het altijd zo druk...
Er is iets, dacht hij. Er is iets met Stans en ook iets met mij aan de gang waarvan ik de draagwijdte niet aanvoel. Misschien ben ik wat overspannen en ziet zij de zaken helderder dan ik.
Hij was het niet van plan geweest, maar in een onbewaakt ogenblik zei hij:
- Ach, dat gejakker met die zaak, dat geldverdienen... je weet toch wel dat ik daar geen bevrediging in vind? Laat mij nog een paar jaar zo doorgaan en praat er met niemand over... Ik wil er tijdig uitstappen en dan fijn met jou rustig gaan leven, echt léven, zie je? Helemaal vrij...
Ze gaf geen antwoord en toen hij naar haar keek, zag hij dat ze haar ogen had gesloten.
- Heb je het gehoord, Stans?
- Ja... dat zou heel heerlijk zijn... zei ze.
- Weet je wat? repliceerde hij snel. - Ik telegrafeer dat we hier nog een week blijven. Veertien dagen is altijd een week te kort. Ze moeten in Den Haag maar zien dat ze het rooien... Het is nu toch zomer...
Een maand nadat Stans weer thuis was moest ze blijven liggen. Opnieuw werden er foto's gemaakt. Hugo werd ongerust toen hij, na haar opleven in de vakantie, de scherpe lijnen zag die zich nu duidelijk op haar gezicht aftekenden. De pijnen werden heviger en de masseuse werd afgezegd. Er kwamen nu poeders en toen het nog erger werd injecties.
Op een avond zei ze plotseling: - Het is kanker, hè?
Hugo bedekte zijn gezicht met de handen, doch herstelde zich.
- Er is nog één kans, zei hij. - Operatie.