Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Al de gedichten (1888)

Informatie terzijde

Titelpagina van Al de gedichten
Afbeelding van Al de gedichtenToon afbeelding van titelpagina van Al de gedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.64 MB)

Scans (10.50 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.22 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

verzameld werk
gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Al de gedichten

(1888)–Albrecht Rodenbach–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 56]
[p. 56]

Weelde

 
DE nacht ligt op de steê. Daar rijst een donker hoog gebouw.
 
Wijd al den eenen kant strekt zijne hoving,
 
vereend in 't nachtlik donker, met haar kronkelende wegen
 
waarover trilt der boomen zwarte kruin,
 
en hare vijvers waar nu een betrokken mane in spiegelt
 
en eene grijze zwart geplekte lucht.
 
Al dezen kant rijst 't hoog gebouw in sombre duisternisse.
 
Maar al den andren kant, daar schitteren
 
de hooge vensters, en hun licht verlicht de breede strate.
 
Voor de open poort staan rijtuigen te reke,
 
en binnen langs den marmren trap gedurig gaan en komen
 
er trotsche knechten in het bont livrei.
 
Van boven stroomt der luchtren glans door kantene behangsels
 
driedubbel, en daar vliegen schaduwen
 
van tijd tot tijd al dansende voorbij, en als bij walmen
 
verneemt men 't zwierig spel van fluit en snaartuig.
[pagina 57]
[p. 57]
 
Daar woont de Rijkdom en daar is de Weelde nu aan 't feesten.
 
Daar binnen zijn er hooge donkre gangen,
 
maar in 't halfdonker ziet men hier end daar het marmer blinken,
 
en spokig zien de standbeelden er uit
 
en schilderijen langs den wand, en onder't stappen klinkt
 
het marmer of gevoelt men 't zacht tapijt.
 
Daar verder is er licht. Daar loopt een schitterende gang.
 
Daar komen bonte knechten weg end weder.
 
Hier is een rijke zaal. Hier had vandaag de maaltijd plaats.
 
Zie, op de tafels staan nog zilvren schotels
 
en bekers, en wat overschiet van zinneliken disch.
 
Op deze stoelen hebben zij gezeten,
 
die rijke. In dezen zetel zat de meester van het huis,
 
recht over die zeer oude schilderij,
 
dien ridder in het stalen kleed, die met zijn streng gelaat,
 
hem heel den tijd in de oogen heeft gekeken,
 
terwijl zijn ijzren handschoe leunde op 't reuzig ridderzweerd.
 
Hier heeft de kostelike wijn getinteld
 
in zilvren bekers. Hier speelde ook het zinnelik musiik.
 
Hier hebben zij gezongen en gelachen
 
in vrolik schertsen en geklap, wijl, in de schalen gistend,
 
de gouden drank hun boorden overstroomde,
 
Hier hebben zij in wellusten gezwommen en in weelde....
 
O Rijkdom, Wellust, wereldlingen Weelde!
[pagina 58]
[p. 58]
 
Een knecht trekt door den gang voorbij, loopt zwierig gindschen trap op,
 
en opent een gordine bont, en treedt
 
de feestzaal bin, die stralen schoot wen die gordine roerde.
 
Daar smelt op nieuw het spel van fluit en snaartuig,
 
en streelt en vleit de zinnen, en sert wellust in het herte,
 
en sleept u mede lijk sirenenzang.
 
En zie, hier is de zale nu, hier is de feest. O Rijkdom,
 
o Pracht, o Wellust, zinnelike Weelde!...
 
Is het een zale of een paleis van wondre toovernymfen?
 
een lustprieel te midden vrolik woud?
 
Een geurig kleurig bloemtapijt dekt of het waar'den grond.
 
Daar te einden spruit en murmelt een fontein
 
te midden van een bosselken. Hoog schiet de waterstrale
 
en valt, te midden diamanten regen,
 
in 't murmlen van den waterkom, waarover vreemde planten
 
hun frissche groente en breede blaadren nijgen,
 
terwijl de gouden visselkens er in hun schaduw glimmen.
 
Van alle kanten stroomt het glanzend licht.
 
Omhooge zweeft de Olympos met zijn goden en godinnen.
 
Daar in dat bosselken de spelers spelen.
 
Met stralende ooge en vuurge wang, den grimlach op de lippen
 
krielt door de zaal het blijde kermisvolk
 
in schitterend gewemel, en, waneer de spelers zwijgen,
 
dan hoort men suisend klappen en gelach.
 
De rijke waaiers leven lijk in eenen hof de vlinders.
 
De diamanten en gesteenten stralen
[pagina 59]
[p. 59]
 
alom in het gevlochten haar der vrouwen, en de bloemen
 
in bonte of blanke kransen slingeren
 
in het weêrschijnend golven van de ruischende gewaden.
 
Die jongling edel van gestalte en gang
 
en wezen en gebaren, is de meester van het huis.
 
Hij erfde schatten, edelheid en macht.
 
Hem lacht de vorst ten hove en voor hem buigen d'hovelingen.
 
Des winters woont hij hier in dit paleis;
 
des zomers in de velden en niet verre van de zee,
 
op zijn kasteel te midden weiden en wouden.
 
Daar viert hij maal en feest lijk hier, en jaagt met eedle jonkers;
 
en heinde en verre door de velden hoort men
 
't gebas der honden, 't hoorngeschal, de stem der jagersknechten
 
in rood en groen livrei. En somtijds staken
 
de menschen op het land hun werk, en kijken: als een schicht
 
daar vliegt een hert voorbij, de weiden door,
 
en dweerscht de kronkelende beek, wijl uit de vernte nadert
 
van allen kant het woelig jachtrumoer.
 
Almachtig, rijk en edel is de meester van het huis
 
en jong. Daar zwiert hij hoofsch en licht en lachend
 
te midden 't blij gewemel van zijne edele genoten.
 
Men heeft een stond gerust, de blanke waaiers
 
zijn fladdrend aan het werk geweest, men samelt tot den dans,
 
en matig deunt het voorspel eener walze...
 
Daar valt de trippelende maat, de bonte zwerm vliegt toe,
 
en wiegelt weemlend op de mate van
[pagina 60]
[p. 60]
 
het zinlik draaiend spelen.. O Genot, o Weelde, o Wellust,
 
die ure en tijd en alles doet vergeten...
 
 
 
Het is nu laat reeds in den nacht. Nog schitteren de luchters,
 
nog stroomt het licht van uit de hooge vensters,
 
maar eenzaam doolt de meester van het huis aldoor de zalen.
 
Geen spelen meer noch vrolik stemgerucht,
 
en eenzaam spruit de strale der fontein in 't bosselken
 
te midden hare kostelike planten,
 
en treurig valt het water in den murmelenden kom.
 
Want een voor een zijn voor de groote poort
 
de rijtuigen verdwenen. En al droomen heeft de jonker
 
een droeven oogslag laten varen door
 
die schitterende zaal der feest, zoo prachtig en zoo eenzaam;
 
en hij verzucht en traagzaam gaat hij aan.
 
Diep voor hem buigend wijken langs den gang de trotsche knechten,
 
en hij en schijnt ze niet te zien, en wijst
 
den kamerknecht af die hem bij den trap wacht naar zijn kamer.
 
En traagzaam, 't hoofd op zijne borst gezonken,
 
doorkruist hij donkre gangen en verbiedt dat men hem lichte.
 
Daar staat hij boven op den steenen trap
 
die rechts en links naar d'hoving daalt, en mijmerend beziet hij
 
den hof met zijne donkre wegelingen,
 
der boomen vormen zwart en vreemd, de vijvers, zilvren plekken
 
te midden van het donkergroene gers,
[pagina 61]
[p. 61]
 
den hemel waar de mane doolt te midden duistre wolken.
 
Zijn zware hoofd op zijne hand geleund,
 
den arrem op den steenen leeuw die langs de leuning ligt,
 
daar staat hij, duislig, en de ziel vol weedom
 
en vreemde smerten. Hij is rijk en machtig, hij is jong.
 
Hij leeft in Weelde, en roept waneer hij wilt
 
de Wellust met den tooverstaf des Rijkdoms alles meester.
 
En zijne ziel is onvoldaan - is ijdel.
 
Vol droeve droomen schouwt hij naar des hemels sombre diepten,
 
en voelt hoe groot zijns herten afgrond is,
 
hoe wijd, hoe maatloos diep dat vreemd gevoel - Begeerte.
 
En droomend droomend blijft hij daar. Hoe langer
 
hoe treuriger hem 't leven schijnt. Gelijk een bitter spotten
 
ruischt rond zijne ooren in zijn ijlend hoofd
 
het dansend lied, het lachen en het fluistren en het suisen;
 
zijn dolende verbeelding toovert hem
 
de feeste weêr. En treurig blijft hij staan en zonder antwoord
 
het vreemde raadsel pegelen zijns levens.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken