Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Verzamelde werken. Deel 3. Gudrun en dramatische fragmenten (1960)

Informatie terzijde

Titelpagina van Verzamelde werken. Deel 3. Gudrun en dramatische fragmenten
Afbeelding van Verzamelde werken. Deel 3. Gudrun en dramatische fragmentenToon afbeelding van titelpagina van Verzamelde werken. Deel 3. Gudrun en dramatische fragmenten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.76 MB)

Scans (15.59 MB)

ebook (4.21 MB)

XML (0.90 MB)

tekstbestand






Editeur

Frank Baur



Genre

drama

Subgenre

verzameld werk
toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Verzamelde werken. Deel 3. Gudrun en dramatische fragmenten

(1960)–Albrecht Rodenbach–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 267]
[p. 267]

De Nornen

Voorspel van Der Goden ondergang, derde deel van Wagners driespel De Ring des Nevelings.
de walkierenrots

Het toneel verbeeldt het bovenste der rotse waar de Walkieren plogen te vergaderen voor dat zij de verslegene helden ter Waalhalle droegen.

Rechts, het dennenwoud waar zij hunne peerden stalden. Ene brede denne op den rechtervoorgrond. - Links klimmen de rotsen boven ene grotte en dalen dan naar den achtergrond af, waar zij den bovenrand des bergs uitmaken, zo dat men er de wolken boven ziet en den wijden hemel.

Het was op deze vergaderplaats der Walkieren dat Wodan Brünhilde vond, de meinedige Speremeid, zijne liefste dochter, (zie de laatste Vlagge van over jaar: Der Walkyren Rid) en sedert is zij, voor hare straffe, van hare goddelijkheid beroofd, op deze rotse verbannen; doch, op hare bede, heeft de oppergod, haar vader, toegestaan dat Loge - Loki, Laai - in zijne vurige gedaante rond den berg zoude branden, en niemand en zoude dat vuur kunnen dweersen het en zij deze die de vreze niet en kent, zelfs Wodans spere niet en vreest, en bijgevolg vrijer is dan de oppergod zelve. Daarop sluit het spel De Walkiere, eerste deel van het driespel.

Het is Siegfried, kind der Wälsungen en Wodans kleinzoon, die gekomen is, des oppergods spere verbrijzeld heeft, het vuur gedweerst, en de slapende Brünhilde ontwaakt en tot vrouwe verworven heeft; hetgene vertoond wordt in het laatste toneel van Siegfried, tweede deel van het driespel.

In het begin van dit het derde deel - Der goden ondergang - is het donker nacht, zodat men helder en klaarder Logi's rode vuren van uit de diepte des achtergronds ziet branden.

Op het toneel zijn de drie Nornen, in de gedaante van hoge vrouwengestalten in lange, donkere, sluierachtig plooiende klederen. De oudste zit op den rechtervoorgrond onder de breedgetakte denne. De jongere ligt voor de grotte uitgestrekt. De jongste zit in den achtergrond op den rotsigen bovenrand der hoogte.

Enen tijd lang heerst duister zwijgen.

eerste norne,
zonder te bewegen
 
Welk licht schingt er daar?
tweede norne
 
Schemert de dagraad reeds?
[pagina 268]
[p. 268]
derde norne
 
Logi's heir
 
fladdert vurig rond de rots.
 
Nog is 't nacht.
 
Hoe spinnen en zingen wij niet?
tweede tot de EERSTE
 
Willen wij zingen en spinnen,
 
Waaraan spant gij het zeel?
eerste,
staat op en knoopt al zingen een gouden zeel met den enen eind aan enen tak der denne.
 
Zo goed of slecht het ga,
 
winde ik het zeel en zinge.
 
Bij de Werld-Esse
 
woef ik eens,
 
daar groot en sterk
 
haar stam een woud van
 
heilige branken schoot.
 
In koele golven
 
ruiste een bron:
 
Runen zingend
 
ron de baar.
 
Daar zong ik heiligen zin.
 
 
 
Een koene God
 
kwam en dronk aan de bron.
 
Zijner ogen ene
 
liet hij als eeuwigen tol.
 
Van de Werld-Esse
 
brak toen Wodan ene brank:
 
ener spere schacht
 
ontsneed de Sterke den stam.
 
 
 
In langer tijden loop
 
teerde die wonde den boom:
 
vaal vielen de blaadren,
 
dor derfde het hout.
 
Treurig verdroogde
 
der bronne drank.
 
Droevig wierd de
[pagina 269]
[p. 269]
 
zin mijns gezangs.
 
Doch, weve ik nu
 
aan de Werld-Esse niet meer,
 
moet mij die denne
 
dienen waaraan ik nu spin,
 
zing nu, zuster,
 
- u werp ik 't zeel -
 
weet gij hoe het kwam?
tweede,
terwijl zij het geworpene zed rond enen uitspringenden steen windt aan den ingang der grotte:
 
Runen, trouwe
 
verdragen meldend,
 
sneed Wodan
 
in der spere schacht:
 
haar hield hij als haak der wereld.
 
Een koene held
 
doorkloof in kampe de speer.
 
In scherven sprong
 
der verdragen heilige haak.
 
Dan hiet Wodan
 
Waalhals helden
 
der Werld-Esse,
 
dorrend getak
 
met den stam in stukken te vellen:
 
en viel de Esse,
 
eeuwig verdroogde de bron.
 
Vestig ik nu
 
aan den scherpen steen het zeel,
 
zing, mijn zuster,
 
- u werp ik 't toe -
 
weet gij hoe dat kwam?
derde,
het zeel vangend en den eind ervan bachten zich werpend:
 
Daar rijst de Burg
 
van Reuzen gebouwd.
 
Met der Goden en Helden
 
heilig verwantschap
 
throont daar Wodan ter zaal.
 
Gekloven brandhout
[pagina 270]
[p. 270]
 
stapelvast
 
rijst op hoop
 
rond om de halle:
 
de Werld-Esse was dat eens.
 
Brandt het hout
 
heilig hitsig en klaar,
 
sengt die gloed
 
terend de glansende zaal,
 
der eeuwige goden einde
 
schemert uit dezen brand. -
 
Weet gij nog meer,
 
zo windet van her nu het zeel.
 
Van 't noorden weder
 
werp ik het u.
 
Spin, mijn zuster, en zing maar.
Zij heeft het zeel der tweede toegeworpen, en deze der eerste.
eerste
maakt het zeel van de dennentwijge los en knoopt hel al zingen aan enen anderen tak:
 
Schemert de dag
 
ofwel lichten de vuren?
 
Bedroefd twijfelt mijn blik;
 
niet klaar meer zie ik
 
waar Logi eens
 
ontbrandde in lichten gloed. -
 
Weet gij wat er van wierd?
tweede,
het toegeworpene zeel weder rond den steen windend:
 
Door der spere tover
 
temde hem Wodan.
 
Raden ried hij den god:
 
aan den schacht zijn runen
 
- vrij woû hij zijn -
 
knaagde terend zijn tand.
 
Maar met der spere
 
dwingende spieze
 
baande hem Wodan
 
Brünhilde's rots te ombranden. -
 
Weet gij wat ervan wierd?
[pagina 271]
[p. 271]
derde,
het toegeworpene zeel weder bachten zich werpend:
 
Der doorslegen spere
 
stekende splinters
 
borg eens Wodan
 
den hitsigen diep in de borst:
 
terende brand
 
laaide de wond.
 
't Vuur smeet de god
 
in der Werld-Esse
 
op hoop gestapelde schieren.
 
Wilt gij weten
 
wat het wierd,
 
smijt mij, zusters, het zeel.
Zij werpt het zeel naar de tweede die het weder naar de eerste werpt.
eerste,
het zeel op nieuw vastknopend:
 
De nacht wijkt,
 
niets meer ontwaar ik;
 
het zeel zijn draden
 
vind ik niet meer.
 
Vernesteld is het gespin. -
 
Een woestig gezicht
 
wert mij woedend den geest:
 
des Rijns goud
 
roofde Alberik eens -
 
Weet gij wat van hem wierd?
tweede,
met zwoegende haast het zeel rond den steen windend:
 
Der rotse scherpte
 
snijdt in het zeel -
 
Niet vast meer spant
 
der draden gespin.
 
Verwerd is het getouw. -
 
Uit nood en nijd
 
sert mij des Nevelings ring! -
 
Een wrekende vloek
 
knaagt mijner touwen gevlecht! -
 
Weet gij wat daaruit wierd?
[pagina 272]
[p. 272]
derde,
haastig het geworpent zeel vattend:
 
Gekrompen is 't zeel,
 
niet lang genoeg!
 
Moet ik nu noordwaarts
 
draaien het einde,
 
straffer zij het gestrekt.
Zij rekt geweldig hel zeel: het breekt in het midden.
tweede
 
Het breekt!
derde
 
Het breekt!
eerste
 
Het breekt!
Verschrikt zijn de drie Nornen opgesprongen en in het midden des toneels te samen getreden. Zij grijpen de stukken van het gebroken zeel en binden er hunne lijven mede aaneen.
alle drie:
 
Ze is uit, de eeuwige wijsheid!
 
Der wereld melden
 
wijzen niets meer.
 
Benêen naar Moeder, benêen!
Zij verzwinden.
De dag sedert enige stonden aan het schemeren, breekt aan en verdooft den vuursching in de diepte. Siegfried en Brünhilde komen uit de grotte en hunne samensprake bereidt onmiddelijk de dramatische handeling.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken