Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 1 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 1
Afbeelding van Gedichten. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.98 MB)

Scans (8.32 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Editeur

Ferdinand Rodenbach



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 1

(1930)–Albrecht Rodenbach–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina IXXX]
[p. IXXX]

Een woord vooraf

Nu het ons, voor de eerste maal, gegeven wierd eene uitgave te bezorgen, herstelden wij de gedichten, zooals ze de dichter zelf liet verschijnen: zóó zal men, ook onder opzicht van spelling, zijne ‘evolutie’ kunnen nagaan.

De zoo gezeide vertalingen, in de vorige uitgave weggelaten, hebben wij weder ingelascht, daar 's dichters keus ook 's dichters neiging laat kennen. Ook niet zonder doel, heeft hij veel liederen - naar eigen zin - bewrocht. Hij dacht er zelfs aan een honderdtal liederen te laten verschijnen onder titel: Zwerversfantasiën. Was dit honderdtal reeds voltooid? Wij vonden titels en ontwerpen, en gelukkiglijk enkele ‘brouillons’ die het verlies der handschriften vergoeden, als ze bestaan hebben.

Wij geven al wat eenigszins den dichter inniger laat kennen als mensch, zelfs ongekende eerstelingskens; missen zij letterkundige waarde, zij voorspellen den toekomstigen dichter, en geven soms allerbest de luchtgesteltenis, waarin de dichter zich ontwikkelde, of hebben ten minste eene oorkondige waarde.

Waarom als vroeger een Albrecht Rodenbach willen ‘faconneeren voor de exportatie?’ Men hoeft een karakterkop niet te vermooien, immers al wat men weglaat vermindert de gelijkenis. Hij was geen diamantslijper, dat lag niet in zijn aard, en ook daartoe ontbrak hem tijd. De dichter behoort eerst en vooral aan zijn volk, en de studenten hebben het recht hunnen Berten te willen genieten, zooals hij in zijn studentenleven is geweest.

Albrecht had zielsverwantschap met Goethe, of beter met twee van 's meesters geschapen typen: Faust en Werther. Doch aldra voelde hij in zich een Tannhaüser ontstaan. Vandaar de bekoring niet enkel dat beeld te schetsen, maar

[pagina XXX]
[p. XXX]

zelfs uit Wagner's zangspel bijzondere deelen te vertalen. De dichter had niet den duitschen tekst voorhanden, en daarom zette hij in nota: ‘Op het musiik gedicht en naar een fransch libretto, voor zooveel er zin in steekt, namelik niet veel, gelijk het nog gebeurt met fransche libretto's.’

Bedoeld ‘drievoudig karakter in één wezen’ gevoelt men reeds in ‘Krizis’ en de dichter zou het ten volle ontwikkeld hebben in ‘Irolds Jeugd’, geleefde toestanden fantazeerend.

Dit dramatisch gedicht zou een groot werk geworden zijn, en verdeeld als volgt:

Proeludium.

Een watermolen aan den uitgang van de stad. Zonsondergang.

Eerste deel.

I. Des paters celle. II. Irolds kamer. III. Danshof. IV. De stad op vastenavond. V. De meeting. VI. Hof.

Interludium.

De watermolen aan den uitgang der stad.

Schoone en frissche morgen

Tweede deel.

VII. Wandeling. VIII. Irolds kamer. IX. Kamer op een hotel.-Balcon. X. Wandeling langs de vesten. XI. Irolds kamer. XII. Salon op een hotel.

Volgens een nota, zou er nog een kapittel bijkomen: ‘Gertrude's dood’ en daartoe moest het carnavaltooneel gewijzigd worden.

Zelfde nota geeft nagenoeg het thema op: ‘Eene schoone ontwikkeling van mensch en man, door hare eerste bezorging (de opvoeding) en door de heerschende dwalingen eener zinkende beschaving, in het kwaad gesmeten, en spijts den opstand, tot het laatste toe, eener goede natuur, in het kwaad vergaande.’

De dichter begon met het vierde kapittel, en schreef het

[pagina XXXI]
[p. XXXI]

laatste in fransche proza. Dit waarschijnlijk voor ‘La Semaine des Etudiants’ waarin hij de ‘Vlaamsche chronique’ opstelde.

Wij waren van gedachte ‘Krizis’ te geven in zijn geheel - door ons voltooid - stipt naar de gegevens des dichters, en met alle aanduidingen en bewijzen dat zulks het eenig middel was. Dus geen bedrog; doch het eenig middel bleek niet gewenscht te zijn, en wij hebben eraan verzaakt. Zoo onttrokken wij ook ‘La dernière scène d'Irold’ door ons schier woordelijk in Vlaamsche verzen overgezet naar een ‘brouillon’ in fransche proza opgesteld.

Ons eenig doel was den dichter nader te brengen, wat niet mogelijk was met het kobbenetgespin van allerhande fransche en vlaamsche papierkens te laten overdrukken, waaruit niemand zou hebben klaar gezien - behalve ik - die mijn broeder aanvoel, en de opengelaten plaatsen kan ‘raden’ misschien uit de eenige oorzaak van bloedverwantschap.

Piëteit is onze eenige wet, en lijk wij deden met ons werk: ‘A.R. en de Blauwvoeterij’ ten einde alle legenden te keere te gaan, zoo zullen wij ook doen met 's dichters ‘Wahrheit und Dichtung’ door hem zelf op zijn ziekbed aan onze moeder toevertrouwd - voor mij. ‘Ferdinand is de eenige aan wien ik alles gerust mag toevertrouwen voor later.’

Hij had nogthans trouwe vrienden genoeg, en toen begreep ik niet het gewicht zijner begeerte; sedert begrijp ik het zeer wel, en nu nog handel ik, als 't ware, onder zijne ‘suggestie’.

Met 's dichters ‘Wahrheit und Dichtung’-ontwerpen, schemas en plannen, en allerhande letterkundige wetenswaardigheden, zullen ook zijne vlugge stukken verschijnen, tijdens de Blauwvoeterij voor zijne studentenspelersgilden geschreven. Wij zijn daaraan bezig, en onzen plicht bewust, willen wij den dichter geven aan zijn volk, zooals hij was. Wij doen het niet voor ons, mij is mijn broer naar genoeg of hij nog leefde.

FERDINAND RODENBACH.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken