Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Gedichten. Deel 1 (1930)

Informatie terzijde

Titelpagina van Gedichten. Deel 1
Afbeelding van Gedichten. Deel 1Toon afbeelding van titelpagina van Gedichten. Deel 1

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.98 MB)

Scans (8.32 MB)

ebook (3.30 MB)

XML (0.30 MB)

tekstbestand






Editeur

Ferdinand Rodenbach



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Gedichten. Deel 1

(1930)–Albrecht Rodenbach–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 91]
[p. 91]

Prigioni

 
Den levenslustigen jongling heeft men tien jaar opgesloten,
 
voor zijn geluk en zaligheid, in een dier heilge koten
 
die men kollegiën heet. Daar heeft hij tien jaar, tien jaar lang,
 
het leven mogen leven van den leeuw in zijn gevang.
 
Daar heeft hij, tien jaar, alles wat hij geerde moeten derven,
 
en nauwliks met zijn jong gedacht in 't rond soms mogen zwerven,
 
- het oog een stond vergetend dat hem gâsloeg uit den stoel -
 
alover 't zonnig wonnig veld, en door het blij gewoel
 
der bonte wereld, om dan weer het hert, vol pijnlik langen,
 
te kwetsen aan de werklikheên; en moedeloos gevangen,
 
die muren daar te vloeken, en met eenen diepen zucht
 
en waterblinkende oogen, door de vrije blauwe lucht,
 
den vogel te vervolgen, die al zingen en al klingen
 
de vleugels repte - o zinnebeeld! - en steeg in 't zonneschingen
 
Hij heeft gebeden, gestudeerd, veel fransch gesproken, wantGa naar voetnoot1)
[pagina 92]
[p. 92]
 
het is de wet. Gelukkig zoo hij niet als flamingant
 
den banvloek heeft verdiend. Hij heeft, al wandlend rond de boomen
 
des koers, begeerend naar hun vreemd geruisch, zijn wilde droomen
 
van toekomst en van leven, bont den vrienden voorgedicht;
 
en soms een goeden bloed getergd - wiens heilig aangezicht
 
er al te heilig uitzag - al beschrijven en ontleden
 
den tooverliken lust van al die wereldsche ijdelheden;
 
van snaar, klavier en stemmenzang; van zalen waar de glans
 
u dronken stroomt; van zot-zijn en van wemelenden dans;
 
van varen in den zomernacht; van wonderliken toover
 
der stemmen en der blikken, wen de maan schingt door het loover
 
en menig ander dingsken nog, zoo romantieklik zoet,
 
dat men zich licht de boet getroost, indien men dan eens mooet
 
een scheute schieten - in de lucht - ofwel, naar heusche wetten
 
tot 't staven eener vriendschap, eens probeeren met floretten.
 
Waarop de goede jongen soms gezucht heeft uit den grond
 
des herten, en den wereldling een bedeken gejond,
 
dat toch geen kwaad kon neen. Hij heeft in 't onverdraaglik leven,
 
van tijd tot tijd in rede of dicht, zijn hert eens lucht gegeven
 
maar heeft veel meer gezwegen; want de muren van 't gesticht,
 
die hebben ooren - dwang er zegeviert - en 't is toch
 
zijn heil te schatten in dit huis van wijze tucht en zegen,
 
en veiligheid, helaas! Hij heeft zijn zaligheid gekregen,
 
van tijd tot tijd, en zoo 't behoort, een pert te meer gespeeld;
[pagina 93]
[p. 93]
 
doch boven alles, heeft hij zich onzeggelik verveeld...
 
en onbeschrijvelik verlangd naar 't einde. En na veel langen,
 
is 't einde toch gekomen, traag genoeg.
 
De lange gangen
 
en zalen zijn vol volk. 't Gesticht staat overeind; men spoedt
 
men zoekt, men loopt verdoold, men zingt, men schuifelt, en men groet
 
een kennis hier en daar. Het kloksken luidt, de rangen
 
vergaadren in de gaanderij, en stappend door de gangen,
 
peinst menigeen: ‘'t is eindelik nu toch de laatste maal.’
 
Allicht zit men te braden in een opgepropte zaal.
 
Muziek dreunt; 't stijgt een martelaar naar 't eeuwig leven amen;
 
men deelt de prijzen en begroet der overwinnaars namen.
 
De Bisschop houdt, diep aangedaan, een rede, die gewis
 
- want heel de zale geeuwt er bij - naar al de regels is;
 
en spreekt, ter eer der menschen van te lande, in fransche tale,
 
en eindlik 't is gedaan. Het volk stroomt langzaam uit de zale;
 
't studentenvolk is haastig en dromt door. Hoezee, vooruit!
 
Tien jaren zijn voorbij, hoezee, de vangenisse is uit!
 
Het leven herbegint! Aan ons de jeugd, de vrije blijheid,
 
de drift, de vrije werkzaamheid! Gegroet, o gulden vrijheid!
voetnoot1)
Onder titel Prigioni, en tusschen haakjes: zie ‘Mi Prigioni’ vonden wij eene wijziging, gedeeltelijk in verzen en de rest in proza Hier volgt ze:
 
het is de wet. Gelukkig heéft hij niet als flamingant
 
den banvloek hooren dreigen. In de wandling rond de boomen
 
heeft hij begeesterd door hun vreemd gedruisch, soms wilde droomen
 
van leven en van toekomst, bont den vrienden voorgedicht
 
en soms den goeden bloed getergd wiens heilig aangezicht
 
er al te heilig uitzag, met beschrijven en ontleden
 
den tooverenden lust van al die wereldsche ijdelheden,
 
verdoemd door wie ze niet en kent, ze zoekt of ze beklaagt;
 
zoo driftiglik door al wat jong en man is nagejaagd.
 
Helaas de wereld kende hij, hij ook slechts bij verbeelding.
 
In 't kot nietwaar? doch maakte er zich tot der fantasie speelding
 
zoo een romantisch schetsken van die - was het juist dàt niet -
 
er toch op trok of trekken moest. Des hadden soms verdriet
 
de goede bloeden die hem.... veranderd vonden,
 
......            gebedeken jonden.
 
hetgene, liet het hem gelijk, hem toch geen kwaad en kon.
 
Hij heeft gelijk....            verstopte bron,
 
......                 leven,Ga naar voetnoot1)
 
van tijd tot tijd in rede of dicht zijn hert eens lucht gegeven.
Doch zelden, want verstand en herte zijn verboden: Het eerste niet gekweekt maar verdoofd, en de wille niet gerecht maar geknakt. Want eens moet men tot het ideaal der samenleving komen: een schaakspel van doove en blinde kamploenen. ‘De Overheid’ ziet, hoort, oordeelt, leeft, denkt, streeft voor die millioenen.
Ach ‘vernieling’ en niet opvoeding zij dan de leuze, en men bedriege niemand!
Ziet ge wel, in het begin kan dat gaan, op het einde verstaat men, ziet men, hoort men te veel om langer genoegzaam te kunnen zwijgen, en den vloek te weerhouden. Heil hem, ja, wien echt gevoel van krenking van mensch - en manne weerde, zuiver van allen anderen drift, tot reactie dwingt. Driedubbel heil wie dan vindt dezen die de reactie regelt en voor eeuwig haar gedenken doet dat waarheid waarheid is, opperste rechter en beslisser, boven alle tijden en personen enz.’
voetnoot1)
Zoo staan de verzen in de nota ook onvoltooid, slechts het rijm aanduidend; dan vervolgt hij in proza en pent in eens en gejaagd de verdere ontwikkeling neer.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken