Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Keurgedichten (1919)

Informatie terzijde

Titelpagina van Keurgedichten
Afbeelding van KeurgedichtenToon afbeelding van titelpagina van Keurgedichten

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.83 MB)

Scans (8.30 MB)

ebook (3.21 MB)

XML (0.19 MB)

tekstbestand






Editeur

Cyriel Verschaeve



Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Keurgedichten

(1919)–Albrecht Rodenbach–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 102]
[p. 102]

Avond.

 
Ik vluchte geern de stede bij het dumsterenGa naar voetnoot1) van den dag.
 
De zon smelt weg doch monkelt nog een rooden avondlach
 
alover 't veld dat, uren lang doorploegd en omgereden,
 
nu rusten gaat. Nu rusten ook des landmans moede leden.
 
Daar staat de brave boer en leunt op zijnen warmen ploeg,
 
en vaagt zijn eerlik zweet af, en: ‘tot morgen uchten vroeg’
 
is zijn gedacht, daar hij een stond zijne oogen en gepeinzen
 
alover 't veld, dat daar zoo schoon geploegd ligt, heên laat reizen.
 
En dan beziet hij nevens hem de kinders hand in hand,
 
die spelend achter vader zijn gekomen op het land
 
waar hij hun brood wint, en geen stonde en pozen noch en zwijgen.
 
En hij en spreekt geen enkel woord, maar glimlacht in zijn eigen.
 
Waarom? De brave man en zoû 't niet weten zoo gij 't vroegt;
 
maar 't is voorzeker omdat hij zoo neerstig heeft geploegd,
 
omdat zijn land daar open ligt, zoo schoon, voor veite en wateren,
 
en dat de kleintjes rond hem zoo onschuldig zijn aan 't tateren
 
gelijk de vogels onder 't loof en door het hemelsblauw.
 
Het afgewrochte peerd houdt stand bij 't lang verwachte ‘Hoû!’
[pagina 103]
[p. 103]
 
En ‘keere’ zegt de boer, en 't peerd knikt doomendGa naar voetnoot1) zijne mane,
 
en telt vermoeid de steenen van de rood beschongen bane
 
met klinkende hoeve, wijl na hem de ploeg den steenweg slaat.
 
Te midden zijne kinderen, gerust en kalm, daar gaat
 
de landman met gebogen hoofd, vermoeid maar 't herte in vrede.
 
En allen groeten met een kruis of met een korte bede
 
't eenvoudig wit kapelleken dat aan den ingang rijst
 
des kronkelenden eerdewegs en 't peerd te keeren wijst
 
langs hage en dijk en wegelken dat de elzentronken zoomen.
 
Zij komen aan het pachthof met zijn breede lindeboomen
 
en Onzelievevrouweken verscholen in de blaên.
 
En moeder die ze naderen hoort komt in het deurgat staan
 
met 't kleintje, en, wijl de kinderen een liedje uit schole kraaien,
 
doet zij het dansen op haar arm en zijne handjes draaien;
 
van hare lippen loopt de lach op 's vaders moê gelaat,
 
en 't kindeken lacht mede omdat het niets eraan verstaat.
 
Het huisgezin trekt bin. Reeds lang is 't kaafkenGa naar voetnoot2) aan het rooken,
 
en leutig hangt de papbrokke in den zwarten heerd te koken,
 
De roode sching der avondzon klimt over 't huis en sluikt
 
allengskens langs den druivelaar die muur en daksken duikt
 
met weelderig gebladert en met bloesems vol beloven.
 
Daar binnen worden stoelen luid der tafel bijgeschoven.
 
Het bidt een kind een kort gebed, zoo leutig half verstaan
 
en kinderlik gestameld, dat wie luisteiend bleef staan
 
moet lachen wijl zijn hert ontroert bij 't lijzig vluchtig zingen
 
der poësie die schuilend leeft in de alledaagsche dingen.
[pagina 104]
[p. 104]
 
Heel 't huisgezin zegt ‘amen’ en dan klinken van alom
 
de lepels rond de tafel op pateelGa naar voetnoot1) en aarden kom,
 
te midden vrolik stemgerucht in allen toon en mate.
 
Wat later komt men buiten, en dan zit op d'houten zateGa naar voetnoot2)
 
voor 't huiseken de brave boer en volgt, gerust en kalm,
 
in onbepaald gepeis verdiept, de kronkels blauwen walm
 
uit zijne pijpe; nevens hem rust zijne vrouw, de goede,
 
en rond hen tateren onbezorgd hun kinders wel te moede.
 
Aleen het kleintjen is te kort dat in zijn wieg nu ligt
 
en slaapt gelijk een rose. Maar allengs heeft 't roode licht
 
der ondergaande zon het dak bekroond en d'hooge boomen
 
met vurige kroon; nu sterft het uit, de blauwe verten doomen,
 
het dumster smelt gedaante tot eene onbepaalde schim,
 
en langzaam statig rijst de nacht ter donkerende kim.
 
de vader smoort en zwijgt; hij is vermoeid. Met welgevallen
 
laat moeder hare blikken soms op hare kinderen vallen
 
en glimlacht in haar eigen, en zij klapt met hen en speelt.
 
En eenvoud schept den bonten groep tot ideale beeld.
 
Doch zoetjes wordt van langs om meer het lachen en het spreken,
 
want diepe rust en stilte spreidt nu de avond langs de streken;
 
't zwijgt alles; slechts van tijd tot tijd roert een gelispel in
 
der linden kruin. En onbewust horktGa naar voetnoot3) 't zwijgend huisgezin.
 
En, nader moeder dringend, schouwt een kind of dat gefluister
 
soms geen verkeerselGa naar voetnoot4) wezen zoû dat wemelt daar in 't duister
 
en nadert, eene heks, een geest, een zieltje uit 't vagevuur, -
 
een dezer vreemde telgen van het heimlik nachtlik uur
 
en 's volks verbeelding bont en wild, die leven in de sagen
[pagina 105]
[p. 105]
 
rondom den handeliken heerd bij 't vriezend winterwagen,Ga naar voetnoot1)
 
van eeuw tot eeuw verdicht, verteld en gretiglik aanhoord,
 
poësis der eenvoudigheid, met levend beeldend woord...
 
Maar droomig werkt de vaak reeds op de kinders hunne zinnen,
 
en vader geeft ze een kruisken elk en moeder leidt ze binnen;
 
men hoort de kloefkensGa naar voetnoot2) stampen op den zoldertrap - en dan
 
een stond gesuis - en dan ‘goên nacht’ - dan niets meer. - Bij den man
 
komt weêr de vrouw, de moeder bij den moegewrochten vader,
 
en zij en zeggen al niet veel, maar schuiven beiden nader,
 
en laten zwijgend hunnen blik en droomerig gepeis
 
in 't ronde zweven, onbewust, in onbepaalde reis,
 
gelukkig, 't hert in vrede, vol van dezen schoonen avond
 
zoo onbegrijpelik zalig, zoo verkwikkend en zoo lavend
 
voor wie den alledaagschen plicht van zwoegen is gewend.
 
O rust en vrede, zaligheid mij vreemd en onbekend!
voetnoot1)
dumsteren: avondschemeren.
voetnoot1)
doomen: dampen.
voetnoot2)
kave: schouw.
voetnoot1)
pateel: plat bord.
voetnoot2)
zate: zitplaats, zitbank.
voetnoot3)
horken: scherp toeluisteren.
voetnoot4)
verkeersel: spook.
voetnoot1)
winterwagen: stormen van den winter.
voetnoot2)
kloef: houten schoen, holsblok.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken