Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Trouw nooit met een heks! (1968)

Informatie terzijde

Titelpagina van Trouw nooit met een heks!
Afbeelding van Trouw nooit met een heks!Toon afbeelding van titelpagina van Trouw nooit met een heks!

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.89 MB)

Scans (6.55 MB)

XML (0.36 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Trouw nooit met een heks!

(1968)–Paul Rodenko–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 156]
[p. 156]

De boom der verschijningen

Er leefde eens - maar o, zo lang geleden en in een ver, ver land - een rijk, maar niet zo snugger man, die desondanks of juist daarom, bij zijn stadgenoten in hoog aanzien stond. En omdat hij zulk een aanzienlijk man was, hield hij zichzelf ook voor een bijzonder wijs en geleerd man; daarom onderhield hij met zorg zijn baard en liet in zijn huis een van alle gemakken voorzien studeervertrek inrichten, waarin hij zich dagelijks terugtrok om te mediteren over het wezen der dingen en door te dringen in de verborgenheden der natuur.

Zijn vrouw echter, jong, knap en levenslustig, vond dat hij wat al te veel in de verborgenheden der natuur en te weinig in de hare doordrong; en daar de zoon van de kadi, een ondernemende jongeman, een onmiskenbare belangstelling voor haar verborgenheden aan de dag legde, liet zij zich al spoedig door hem bekoren. En telkens wanneer haar echtgenoot voor de een of andere aangelegenheid het huis verliet, glipte de jongeman binnen, om zich met de vrouw over het wezen der dingen te onderhouden, waarbij hij in een diepgaand betoog en met keiharde argumenten steeds weer tot op de kern van de zaak wist door te dringen; en daar de vrouw vlug van begrip was en zijn argumenten goed in zich opnam, waren zij het altijd reeds spoedig volkomen eens. En wanneer zij het eenmaal eens waren, begonnen zij weer van voren af aan om te zien, of de bewijsvoering werkelijk op alle punten klopte en of zij, van een andere positie uitgaande, tot hetzelfde resultaat kwamen.

Op zekere dag echter zei de zoon van de kadi tot de vrouw: ‘Houd je werkelijk van me?’

‘Maar natuurlijk, schat’, zei de vrouw. ‘Dat weet je toch!’

[pagina 157]
[p. 157]

‘Goed’, zei de jongeman ‘Bewijs dat dan, door je aan mij te geven onder de ogen van je man’.

‘Doe niet zo dwaas’, lachte de vrouw. ‘Hoe kan dat nou?’

‘Dat weet ik niet’, zei hij ‘maar dat heb ik mij nu eenmaal in mijn hoofd gezet, en wanneer ik eenmaal iets in mijn hoofd heb gezet, moet het gebeuren’.

‘Wel’, zei de vrouw, die bang was hem te verliezen, ‘ik zal eens kijken of ik er iets op verzinnen kan’.

‘Morgen dus?’, vroeg de jonge man.

‘Goed, morgen’.

En de volgende morgen begon de vrouw met een briefje naar haar vriend te sturen, waarin zij hem bepaalde instructies gaf. Daarna begaf zij zich naar de studeerkamer van haar man en zei: ‘Mannie, ik heb een beetje hoofdpijn vandaag en ik denk, dat frisse lucht mij goed zal doen; wat denk je er van om eens een dagje te gaan picknicken?’

‘Dat is best’, zei de man, ‘als je denkt, dat het je goed doet... Waar wilde je dan naar toe?’

‘Buiten de Zuiderpoort’, zei zij. ‘Daar heb je mooie plekjes, en bovendien kunnen we dan gelijk de Boom-der-Verschijningen eens bezichtigen’.

‘Bah’, zei hij, ‘verschijningen! Mij interesseert alleen het wezen der dingen. Wat is dat overigens voor een boom?’

‘Wat?’ vroeg de vrouw verbaasd. ‘Heb je er nog nooit van gehoord? Iedereen heeft het er over. Je schijnt de wonderlijkste dingen te zien, wanneer je er in klimt; maar precies weet ik het ook niet, daarom wilde ik juist eens gaan kijken’.

‘Hm, zal wel weer wijvenklets zijn’, zei de man. ‘Laten we maar eens gaan kijken, dan zal ik het wel even doorgronden’.

En zij laadden wat proviand en een tent tegen de zonnehitte op een ezel, verlieten de stad door de Zuiderpoort en liepen net zo lang door tot zij een boomgaard bereikt hadden, waarin zich een hoge vijgeboom bevond.

‘Dat is 'm’, zei de vrouw, en zij sloegen hun tent op en begonnen met eerst wat te eten en uit te rusten van de wandeling.

[pagina 158]
[p. 158]

‘Is 'm dat?’ vroeg de man toen.

‘Ja, dat is 'm’, zei de vrouw.

‘Een heel gewone vijgeboom’, zei de man. ‘Ficus Sycomorus’.

‘Nou’, zei zijn vrouw, ‘een boom die Sikkadorus heet is vast niet gewoon! Ga jij er maar eerst op, ik durf niet, hoor!’

‘Ach, domkopje!’ zei de man. ‘Ik zie weliswaar niet in, waarom ik in die boom zou moeten klimmen, maar als ik je er een plezier mee kan doen...’.

‘Ja, toe!’ zei zij. ‘Ik ben zo benieuwd, hoe dat zit met die verschijningen! Maar wees voorzichtig, hoor, wie weet, zit er een dzjinni in’.

‘Nou, vooruit dan maar!’ zei de man en begon de boom in te klimmen. Maar nauwelijks was hij boven of de zoon van de kadi, die de instructies van de vrouw nauwkeurig gevolgd had en zich achter een naburig bosje had verborgen, kwam uit zijn schuilplaats te voorschijn, pakte de vrouw bij de benen en begon met haar datgene te doen wat hij gewoon was met haar te doen.

En de man in de boom slaakte een luide kreet en riep: ‘O slet van een vrouw! O sloerie! Wat moet dat betekenen? En nog wel vlak onder mijn ogen? Allah verdoeme het vrouwengebroed!’ En hij klom haastig naar beneden.

Maar toen hij beneden was, zag hij, hoe hij ook rondkeek, niemand anders dan alleen zijn vrouw, die hem woedend toevoegde: ‘Wat mankeert je, pummel? Is de zon je in je bol geslagen? Wat betekent dat gescheld?’

‘Ik zag je toch met een kerel!’ riep de man uit. ‘En jullie...’

‘Man, je bent niet snik!’ zei zij. ‘Je ziet toch, dat er niemand is? En wat deed ik dan met die kerel?’

‘Dinges’, zei de man, ‘je weet wel’.

Hierop barstte de vrouw in tranen uit. ‘Schaam je je niet, vlegel, bruut?’ snikte zij. ‘Hoe durf je me zoiets te zeggen? Dinges! Wel ja!’

‘Maar ... maar’, zei de man geheel verbouwereerd, ‘ik zag toch met mijn eigen ogen...’

‘Nou, dan moet je je ogen laten nakijken! En als je...’ Maar plotseling brak zij af en ze zei: ‘O’.

[pagina 159]
[p. 159]

‘Wat o?’ vroeg hij.

‘De boom’, zei zij. ‘Het is de boom natuurlijk. Dat zijn dan zeker die verschijningen, waar iedereen over spreekt’.

‘Onzin’, zei hij. ‘Het is een hele gewone boom’.

‘Wacht, laat mij eens naar boven klimmen’, zei zij. ‘Nu wil ik er toch het mijne van hebben’.

En de daad bij het woord voegend, klom zij op haar beurt in de boom; en toen zij de bovenste tak bereikt had, gilde zij plotseling: ‘O ellendekikker! O liederlijke geilbaard! Moet je me zo te schande maken? Blijf van die vrouw af, zeg ik je! O, o, o, en dat vlak onder mijn ogen! Heb je dan geen schaamte in je lijf?’ En zij klom haastig naar beneden.

‘Wat scheelt je?’ vroeg hij verbaasd, toen ze naast hem stond.

‘Wat mij scheelt? Vraag liever wat jou scheelt, verdoemeling! Nog geen minuut kan ik je alleen laten, of je legt het met andere vrouwen aan! Waar is dat mens?’

‘Er is hier niemand behalve ik’, zei hij. ‘Maar er schijnt werkelijk iets met die boom te zijn, want jij hebt blijkbaar hetzelfde gezien als ik. Merkwaardig! Dat moet toch een oorzaak hebben...’

‘Dus er was echt geen vrouw?’, vroeg zij.

‘Natuurlijk niet’, zei hij. ‘Het is hoogst merkwaardig’, vervolgde hij, terwijl hij peinzend over zijn baard streek. ‘Ik moet zien het wezen hiervan te doorgronden’.

‘Maar ik heb helemaal geen wezen gezien’, zei zij. ‘Alleen maar vijgen’.

‘Jij kunt het ook niet zien’, zei hij toegeeflijk. ‘Voor de leek is het wezen der dingen onzichtbaar, pas door langdurige studie en meditatie begin je het wezen te zien. Ik zal er nu nog eens inklimmen en goed kijken, misschien ontdek ik dan wat hier achter zit. De eerste keer was ik te opgewonden om goed te kijken’.

‘Pas op, dat het wezen je niet bijt’, zei zijn vrouw.

En dus klom de man weer in de boom, terwijl de zoon van de kadi fluks uit zijn schuilplaats kwam, om zich met nieuwe energie aan het verkwikkende spel van in-spin-de-bocht-gaat-in te wijden. En de vrouw riep

[pagina 160]
[p. 160]

intussen naar boven: ‘Zie je niets, mannetje-lief?’

‘Ja, ja!’ riep hij terug. ‘Het is er weer! En het gaat te keer! Merk je helemaal niets? Wat doe je op het ogenblik?’

‘Niets’, zei zij, ‘ik zit gewoon een banaan te eten’.

‘Bij Allah!’ schreeuwde hij. ‘Wanneer het niet klaarlichte dag was, zou je zeggen, dat je je mond niet kunt vinden! Wat een verschijning, wat een verschijning! Ik krijg het er warm van!’

‘Wat doet hij dan?’ vroeg zij.

‘Alles!’ riep hij terug. ‘Ik wil je kuise oren niet kwetsen met te vertellen wat hij allemaal doet, maar geloof me, het is de meest obscene verschijning die ik ooit gezien heb!’

‘Maar wat doe ik dan?’

‘Jij? Dat is juist het gekke! Je hebt er nog plezier in ook! Je steekt op de meest onbeschaamde manier je benen in de lucht en...’

‘Jasses m-man!’ kreunde zij. ‘H-hoe kun ... je ... zulke ... gemene dingen ... z-zeggen!’

‘Waarom hijg je zo?’ vroeg hij.

‘Van v-verontwaardiging ... natuurlijk!’ riep zij.

‘Ik zeg alleen maar wat ik zie’, zei hij. ‘Het zijn die verdoemde verschijningen. Maar ik kom naar beneden, ik houd het niet meer uit, ik tril over mijn hele lichaam!’

En hij klom haastig naar beneden, waar hij alleen zijn echtgenote aantrof, die hem boos aankeek en zei: ‘Zo, geilaard, heb je je wel geamuseerd daarboven?’

‘Geamuseerd noem je dat!’ riep hij uit, terwijl hij zich het zweet van het voorhoofd wiste. ‘Laten we liever gauw opbreken, want wanneer wat ik gezien heb alleen nog maar de verschijning is, wat moet het wezen dan wel zijn! In zulke gevallen kan de mens het wezen beter in het midden laten: het zou niet goed voor hem zijn, wanneer hij hier meer van wist’.

‘Gelijk heb je’, zei zijn vrouw. ‘Ik heb dan ook niet anders gedaan dan het wezen van de verschijning in het midden te laten’.

En zo pakten zij de tent weer op de ezel en begaven zich naar huis, waar de man zich onmiddellijk in zijn

[pagina 161]
[p. 161]

studeerkamer terugtrok om over het gebeurde te mediteren. En na verloop van tijd publiceerde hij in het Ficologisch Tijdschrift een opzienbarend artikel, waarin hij een nieuwe variëteit van de Ficus Sycomorus beschreef, die hij de Ficus Satyriasis noemde - een beschrijving, die in brede kringen de aandacht trok en het aantal abonnees van het blad vertienvoudigde. Zo steeg de man voortdurend in aanzien en kunnen wij aan het eind van dit verhaal iedereen gelukkig achterlaten: de vrouw, de man, de minnaar en de redactie van het Ficologisch Tijdschrift.

Men ziet: het vrouwelijk vernuft brengt niets dan zegen in de wereld; en terecht zegt de dichter: Eert de vrouwen, want zij vlechten hemelse rozen in het leven.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken