Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Tussen de regels (1956)

Informatie terzijde

Titelpagina van Tussen de regels
Afbeelding van Tussen de regelsToon afbeelding van titelpagina van Tussen de regels

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (11.52 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Genre

proza
non-fictie

Subgenre

non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Tussen de regels

(1956)–Paul Rodenko–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Wandelen en spoorzoeken in de moderne poëzie


Vorige Volgende
[pagina 71]
[p. 71]

Experiment en traditie in de poëzie

Experiment en traditie zijn welhaast even oud als de poëzie zelf. Zolang er poëzie bestaat, bestaat er een poëtische traditie, maar ook: een individueel experimenteren met nieuwe vormen, nieuwe uitdrukkingsmiddelen; deze polariteit is nu eenmaal een algemeen kenmerk van de menselijke geest, die voortdurend ‘op weg’ is en voortdurend nieuwe cultuurvormen, nieuwe levensvormen voor oude in de plaats stelt. Er zijn in de geschiedenis natuurlijk meer stabiele en meer labiele perioden aan te wijzen, waarin dus respectievelijk de traditie en het experiment overheersen: men vergelijke in dit opzicht b.v. de zeventiende eeuw met de zestiende of negentiende. Maar zelfs in een cultuur als de Oudegyptische, die schijnbaar duizenden jaren lang hetzelfde gezicht vertoont, blijkt bij nadere beschouwing het experiment toch een niet onbelangrijke rol te spelen; het is niet haar zogenaamde ‘dogmatisme’, maar juist haar grote assimilatievermogen voor al wat nieuw is, dat deze cultuur zolang jong en levenskrachtig heeft gehouden.

Nu geloof ik dat men met het begrip ‘nieuw’ zeer voorzichtig moet zijn; experiment en traditie mogen mèt de poëzie gegeven zijn, niettemin is het experiment naar zijn aard ouder dan de traditie. Zoals het kind zich langs de weg van allerlei geëxperimenteer met klanken en zinswendingen in de taaltraditie van een bepaalde cultuur invoegt, zo is deze traditie zelf ook langs experimentele weg ontstaan. En op soortgelijke wijze waren in de poëzie het metrum, de alliteratie, het rijm, de strofenbouw experimenten vóór zij traditie werden. Maar het experi-

[pagina 72]
[p. 72]

ment is niet alleen een kwestie van vorm; de vorm is een historisch verschijnsel, en in het licht van de historie gezien is ieder verschijnsel, dat verschilt van een voorgaand verschijnsel, ‘nieuw’. Wanneer - om enkele tijdperken te noemen waarin het experiment overheerst - de Renaissance teruggrijpt op de klassieke Oudheid, de Romantiek op de Middeleeuwen en de huidige experimentele beweging op de Romantiek en de primitieve kunst, dan is dit in de literatuur geschiedenis steeds iets ‘nieuws’. Maar de experimentele vormen, die op een historisch gegeven ogenblik nieuw zijn, zijn slechts het resultaat van een experimentele attitude - en deze experimentele attitude is in een veel wezenlijker opzicht ‘ouder’ dan de traditie, nl. in die zin dat zij de weg terug zoekt naar de creatieve oergrond van de mens. De herleefde belangstelling voor oudere of meer primitieve tijdperken, die wij in elke experimentele periode kunnen waarnemen, is in feite een historische vermomming van dit heimwee naar de oorsprong, naar het rechtstreekse contact met de nog ongespecialiseerde creatieve voedingsbodem van de mens. Het is, in zulke experimentele perioden, of de poëzie, evenals de mythologische reus Antaeus, door een hernieuwd contact met moeder Aarde, krachten verzamelt voor een volgende opvlucht.

Wanneer men nu, zoals sommige filosofen doen, aan de mens vier sferen of ‘gelaagdheden’ onderscheidt - zonder dat er natuurlijk van duidelijke grenzen sprake is -, nl. die van het bovenzinnelijk geloof, van de rede, van het gevoel en van de ongevormde instincten, dan kan men in de loop van de westerse cultuurgeschiedenis in elke overwegend experimentele periode een verder teruggaan naar de oorsprong constateren. De Renaissance kwam in opstand tegen het bovenzinnelijk Geloof uit naam van de Rede, de Romantiek tegen de Rede uit naam van het Gevoel, de huidige experimentele beweging tegen het persoonlijk sentiment, zoals zich dat manifesteerde in de psychologisch-gekleurde poëzie van hun onmiddellijke

[pagina 73]
[p. 73]

voorgangers, uit naam van het Instinct, of als men wil: de irrationele krachten in de mens. Deze irrationele krachten hangen nauw samen met de lichamelijke geconditioneerdheid van de mens en zijn fysiologische en puur zintuiglijke functies; maar aan de andere kant bestaat er ook een verborgen samenhang van deze irrationeelinstinctieve sfeer met de religieus-bovenzinnelijke of -buitenzinnelijke sfeer. Deze samenhang is niet zo paradoxaal als men op het eerste gezicht zou zeggen; wij kennen deze ook uit de geschriften van sommige mystici, waarin het zinnelijke en het buitenzinnelijke als het ware kortsluiting maken. En bovendien, is het niet het wezen van alle kunst dat zij het buitenzinnelijke vertolkt door middel van het zinnelijke, door middel van de zintuiglijke evidentie van klanken, kleuren en woorden? Maar in wat ik gemakshalve de traditionele poëzie zal noemen, is nu juist deze zintuiglijke grijpbaarheid van het woord verloren gegaan; het woord verwijst wel naar zintuiglijke gegevens, maar is zelf tot een abstractum vervluchtigd, een richtingwijzer zonder meer. En hetzelfde kan men zeggen van de relaties, die de woorden in het vers met elkaar aangaan. Het rijm b.v. was oorspronkelijk een paringsdaad van twee woordlichamen - vandaar dat men niet zonder reden van gepaarde rijmen, omarmende rijmen enz. spreekt -, het rijm had een scheppende functie in het vers; maar in de tegenwoordig gangbare poëzie is het ene rijm niets anders dan een dode richtingwijzer naar het volgende rijm. Wat de experimentelen nu trachten te doen, is de taal weer gewicht, weer zwaartekracht te geven, en wel door haar opnieuw te verankeren in haar zuiver lichamelijke oorsprong. Zij willen in het woord een geste, een uitdrukkingsbeweging zien van de totale mens: geest, ziel èn lichaam. Wanneer een experimenteel als Karel du Bois schrijft:

‘ergens tussen keel en mond de woorden die beschaamd verloren zijn’

[pagina 74]
[p. 74]

of Hans Andreus:

‘gejaagd worden en als wolven jagen achter de taal aan de tong uit de mond’

- dan blijkt hieruit wel duidelijk, hoezeer zij het woord als iets lichamelijks ervaren, als een ‘ding’ dat nog geheel ingebed ligt in de spraakfunctie, en dat de dichter eenvoudig met de tong moet achterhalen. Ik zou willen zeggen: waar het woord bij de traditionele dichter weergave van werkelijkheid is, is het bij de experimenteel schepping van werkelijkheid; het woord verwijst niet náár, maar is zèlf reeds werkelijkheid.

En zo ligt dan ook de betekenis van de experimentele poëzie niet zozeer in de nieuwe vormen, die zij brengt, en waarvan de meest levensvatbare weldra weer traditie zullen zijn, maar juist in haar weg terug naar de diepste wortels van de poëzie, naar de waarheid die in bijbelse terminologie luidt: ‘in den beginne was het Woord’. Geprononceerder nog dan in het Oude Testament treft men dit besef van de werkelijkheid-scheppende kracht van het woord aan in de godsdiensten van het oude Egypte en Babylonië. In de voorstellingswereld van het oude Egypte wordt het woord, waaruit de wereld voortkomt, gesproken door de god van de aarde en de aardse vruchtbaarheid; we zien het woord hier dus als het ware uit de diepste lagen van de mens, uit de sfeer van het zuiver vegetatieve leven, oprijzen en successievelijk naar de sferen van het instinctieve leven, de ziel en de geest dóórdringen. En het is dan ook niet toevallig dat men bij vele experimentelen een voorstellingswereld aantreft, die soms een bijna verbijsterende overeenkomst vertoont met Oudegyptische teksten - zónder dat er van enige navolging sprake is. De verbinding van het woord met de aarde vinden wij b.v. duidelijk in de volgende regels van Guillaume van der Graft:

[pagina 75]
[p. 75]
 
Maar als men de spade der taal
 
diep in de aarde zou steken
 
dan zou men de goden bereiken...

Nu betekent dit alles zeer zeker niet, zoals men het wel voorstelt, dat de experimentelen zich zouden ‘afkeren’ van de geest en het gevormde gevoelsleven ten gunste van het naakte instinct; zij verzetten zich alleen maar tegen de alleenheerschappij van geest en gevoel. Lucebert stelt de experimentele poëzie tot taak ‘helder te noemen wat donker opkomt’; elke poëzie is tenslotte vormgeving, en dus ‘verheldering’. Maar de traditie bestaat nu juist hierin dat men werkt met reeds gevormde begrippen, reeds gevormde methoden; men zet als het ware een legpuzzel in elkaar, waarvan de verschillende brokstukjes al kant en klaar liggen te wachten. Het experimentele gedicht daarentegen is een proces; de begrippen en methoden worden tijdens het proces zelf geboren, zij zijn niet a priori aanwezig, maar komen pas in de totaliteit van het gedicht tot klaarheid. Wanneer een traditioneel dichter over ‘boezemrozen’ spreekt, weet iedereen meteen waar hij het over heeft; het is een stukje legpuzzel, dat men overal kan invoegen en zonder moeite van het ene gedicht naar het andere overhevelen. Wanneer een modern dichter daarentegen het woord ‘morgenrozenhout’ gebruikt, dan wordt de zin daarvan pas duidelijk in de totaliteit van dit bepaalde gedicht; het is een term die in een ander gedicht eenvoudig niet te gebruiken is.

Elke experimentele revolutie in de literatuurgeschiedenis, zowel die van de Renaissance als die van de Romantiek en van de huidige experimentelen, is altijd een opstand geweest tegen de versmalling van de mens, die het gevolg is van een verstarde traditie. De experimenteel wil, om Lucebert aan te halen, ‘de ruimte van het volledige leven

[pagina 76]
[p. 76]

tot uitdrukking brengen’; en hij wil een poëzie die weer een actieve, scheppende functie kan vervullen in de nieuwe wereld, die wetenschap en techniek ontworpen hebben.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken