Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De ongeloofelijke avonturen van Bram Vingerling (1927)

Informatie terzijde

Titelpagina van De ongeloofelijke avonturen van Bram Vingerling
Afbeelding van De ongeloofelijke avonturen van Bram VingerlingToon afbeelding van titelpagina van De ongeloofelijke avonturen van Bram Vingerling

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.85 MB)

XML (0.34 MB)

tekstbestand






Illustrator

Felix Hess



Genre

proza
jeugdliteratuur

Subgenre

verhalen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De ongeloofelijke avonturen van Bram Vingerling

(1927)–Leonard Roggeveen–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 13]
[p. 13]

Voorbereidingen
Hoofdstuk II

En Bram hield het vast.

‘Water’, zei hij, toen hij weer thuis was, ‘water kun je zien, en je kunt 't ook niet zien!’

Ja, Bram was af en toe heel wijsgeerig!

‘'t Is er, dat staat vast! Water kun je zien, want een vol glas ziet er anders uit dan een leeg glas. En een glazen bol, met water gevuld, werkt als een lens. De vorm van den glazen bol blijft 't zelfde, maar toch verandert er iets aan. 't Water verandert dus het uiterlijk van de dingen, zonder dat je 't water zèlf ziet. Dat is een eigenaardige kwestie. Als nou de heele wereld eens alleen uit water bestond, zou je 't dan kunnen zien? Proeven en voelen wèl natuurlijk, maar zien?’

Bram praatte hardop. Dat deed hij altijd, als hij moeilijke zaken uit elkaar ploos.

‘Nu moeten we verder’, zei Bram. ‘Ik ga de zaak omdraaien.

‘Water is doorzichtig, absoluut doorzichtig, dus onzichtbaar. Zou ik nu met behulp van water, andere, zichtbare dingen, onzichtbaar kunnen maken?’

Hij hield even op. De zaak werd interessant!

‘Doorzichtig water moet doorzichtig, dus onzichtbaar kunnen maken’, zei Bram weer. ‘'t Zal lastig zijn, maar 't moet kunnen. En als ik eens na ga, zijn er een heeleboel onzichtbare stoffen, lucht, gas, zuurstof, noem maar op. Maar al die dingen kun je ook zichtbaar maken. Ik heb gas en zuurstof zien verbranden! Nee, zoo bedoel ik het niet! Ik heb vloeibare lucht gezien! Daar ben ik er! Aha! Nu draai ik den boel weer om! Kan iets zichtbaars onzichtbaar worden gemaakt! Ja, dat kan! Mijn verbleekend mengsel heeft zwarten inkt onzichtbaar gemaakt. De oorzaak was natuurlijk een scheikundige werking. Dus: met behulp van de

[pagina 14]
[p. 14]

scheikunde kan ik zichtbare dingen onzichtbaar maken. En 't water moet me daarbij helpen!

‘Daar staat een stoel. Zou ik dien stoel zóó maar onzichtbaar kunnen maken? Stel je eens voor, dat 't kon! Stel je verder eens voor, dat ik al mijn stoelen onzichtbaar had gemaakt! Dan moest Henk binnenkomen. Ik zou zeggen: ‘Jô, ga zitten!’ En hij zou zeggen: ‘Er is geen stoel!’ En ik zou 'n onzichtbaren stoel nemen, want ik wist natuurlijk waar ze stonden. En ik zou hem er op neerdrukken. En dàn dat gezicht van Henk!

‘Henk zou zitten en niets kunnen zien. Om te gieren van 't lachen! Nee maar, àls ik eens een mengsel kon vinden, om alles onzichtbaar te maken. Zou dat geen bijzonderheid wezen? Zou ik dan meteen niet wereldberoemd zijn? Zouden alle kranten dan niet over me schrijven? Het wonder van Holland! Een jongen van vijftien jaar doet alle professoren verstomd staan! O, de heele wereld zou me willen zien. Mijn portret zou je kunnen zien in alle kranten en in alle bioscopen. Ik zou een heeleboel geld verdienen, ik zou... Maar zou ik dan ook trotsch worden? Wel nee, natuurlijk niet! Heel gewoon zou ik op school blijven, en eindexamen doen. En ook zou ik pianoles blijven nemen!

‘Maar dat zal allemaal wel nooit gebeuren. 't Is ook tè dwaas, om den heelen boel onzichtbaar...’

Opeens hield Bram op met z'n alleenspraak. Een wonderlijke gedachte kwam eensklaps in hem op, een... angstige gedachte. Een gedachte, die hem deed rillen en beven van schrik. Zijn tanden begonnen te klapperen en hij moest een glas water uitdrinken om zichzelf baas te blijven.

‘Hè!’ zuchtte hij. Toen was 't voorbij en hij lachte weer om z'n eigen dwaze idee. Maar toch...

Wat dacht Bram? Welke gedachte begon daar opeens in zijn hersens te kriebelen? Dit dacht hij:

‘Zou ik mezelf dan óók onzichtbaar kunnen maken?’ Bram zelf onzichtbaar? Een levende jongen, die zou kunnen eten, loopen, schrijven, voetballen, en nog veel meer, noem maar op, en dan... onzichtbaar? Een stuk van de lucht, dat je zou kunnen voelen, waarvan je de vingers zou kunnen tellen, dat je zou aanspreken, waarmee je zou kunnen praten en pret maken en... dat je niet zou kunnen zien?

[pagina 15]
[p. 15]

Zou dat dan óók mogelijk zijn?

Zou dat...?

En àls 't mogelijk was, zou hij dan... och nee, niet er aan denken, dat was toch veel te dwaas en te ongerijmd, om er ook maar een seconde lang aan re denken! Gewoon idioot, zeg! Maar toch...

Bram stond op, nam een stuk papier, en schreef daar op met groote inktletters:

Abraham Jacobus Vingerling.

Toen de inkt droog was, nam hij zijn fleschje met 't verbleekend mengsel, en goot langzaam een scheutje van de vloeistof op het papier. De letters werden lichter en... verdwenen...

Brams naam was weg... Stil bleef hij zitten kijken. Hij nam met een sponsje de vloeistof van het blaadje weg. Hij wist, dat nu de letters weer voor den dag zouden komen. Hij wachtte vijf minuten, tien minuten... ja... héél vaag kwamen de lijnen weer voor den dag en na een minuut of twaalf stond daar weer, net als even geleden, precies even zwart:

Abraham Jacobus Vingerling.

‘Ik ben onzichtbaar geweest’, zei Bram, ‘maar ik ben weer voor den dag gekomen’.

Hij lachte, maar toch was 't hem wonderlijk te moede.

 

Aan tafel, beneden, ontmoette hij zijn neef Willy.

‘Willy logeert van nacht bij ons’, zei Vader. ‘Morgenochtend vertrekt hij met Oom en Tante naar Ostende. Daar zullen ze met hun drieën den zomer doorbrengen, omdat de zeelucht voor Willy zoo goed is’.

‘Zoo’, zei Bram. ‘Moeder, krijg ik een boterham?’

Moeder was al druk bezig. De familie Vingerling dronk 's avonds koffie, moet je weten.

Bram at, zooals alleen 'n Hollandsche jongen dat kan.

Willy sneed elk boterhammetje in achten, en stak de dobbelsteentjes stuk voor stuk in zijn mond, met een gezicht, alsof 't eten hem de grootste moeite kostte. Een heele poos keek Bram

[pagina 16]
[p. 16]

met verbazing naar zijn neef, dien hij maar zelden ontmoet had. Waarom zagen ze elkaar eigenlijk zoo weinig? Willy had met zijn ouders lang in 't Noorden van 't land gewoond, waar zijn vader meelhandelaar was.

Pas kort geleden waren ze verhuisd naar Amsterdam. Zoo kwam het, dat Bram zijn oom Jacob, zijn tante Gerda en zijn neef Willem (of Willy, zooals hij steeds genoemd werd) alleen maar kende van ‘hooren spreken’.

Met groote oogen staarde Bram naar zijn neef, die, niettegenstaande zijn vijftien jaren, al een lange broek droeg en een heel hoogen boord en heel erg witte manchetten en een heel erg fijne das...

‘Alles is bij hem “heel erg”, dacht Bram.

illustratie

Verder droeg Willy keurige lakschoenen en lichtrose sokjes.

Zijn geelblond haar zat over zijn schedel geplakt, met een keurige scheiding in 't midden. Willy zag bleek, zijn oogen en lippen ook.

‘Zeg, Brammie...’ begon Willy.

‘Bram’, zei Bram.

‘Hè?’ vroeg Willy.

‘Ik heet Bram, niet Brammie’, zei Bram weer.

‘O! Nou zeg Bram, vin-je 't niet leuk...?’ Willy hield op, wipte een nieuw dobbelsteentje in zijn mond, at het op en zweeg.

‘Nou?’ vroeg Bram. ‘Wat moet ik leuk vinden?’

‘Ik ben 't vergeten’, zei Willy, ‘je hebt me in de war gebracht Brammie’.

‘Bram’, zei de jeugdige uitvinder weer.

‘O, pardon, Bram’, antwoordde Willy.

‘Ja’, dacht Bram, ‘Ostende zal wel heel goed voor hem zijn’. En hij vroeg: ‘Kun je zwemmen?’

‘Zwemmen, ik? O, nee’, antwoordde Willy, alsof zwemmen iets minderwaardigs was, ‘hoe kom je daarbij?’

‘Wel, omdat je toch naar Ostende gaat?’

‘Ja, voor mijn gezondheid. Maar je

[pagina 17]
[p. 17]

moet niet denken, dat ik ziek ben! 't Is alleen om op te sterken. 't Klimaat hier is niet goed voor me’, zei Willy.

‘Maar dan moet je toch zwemmen of baden? Daarvoor ga je toch naar een badplaats’, zei Bram weer.

Willy zweeg en keek Bram aan, alsof hij een kind voor zich had, waarmee hij niet kon praten.

‘De zeelucht alleen kan al heel goed zijn voor iemand, die niet sterk is, zooals Willy’, zei Moeder met een glimlach, ‘niet waar?’

illustratie

‘Juist Tante’, zei Willy en keek Bram zegevierend aan.

Maar Bram stoorde zich niet aan dien blik en zei:

‘Zeg, Wim...’

‘Willy’, zei Willy.

‘Wim’, hield Bram vol.

‘Ik heet Willy’, zei de aanstaande badgast.

Bram keek eventjes verbluft en zei toen lachend:

‘Je valt me nou toch wel mee. Kun je fietsen? Ga je straks mee een eindje peddelen? Jij mag wel op Vaders fiets, nietwaar, Vader?’

‘Zeker’, klonk het achter het avondblad.

‘Goed, maar dan niet te lang’, zei Willy, ‘'t is zoo vermoeiend. En ik mag me niet vermoeien, weet je; maar fietsen vind ik wel leuk, zeg’.

‘Dan gaan we straks een poosje’, zei Bram. ‘Mijn vriend Henk komt ook; dat is gezellig, zoo met z'n drieën’.

‘Denk je aan de piano?’ klonk het weer achter het avondblad.

‘Ja, Vader, dadelijk. Even mijn handen wasschen’.

Een kwartiertje later studeerde Bram zijn derde sonatine van Clémenti. Willy, die zijn viool bij zijn bagage had ingepakt, haalde zijn instrument te voorschijn, en nu speelden de twee neven samen. Dat klonk heel aardig. Moeder had de ramen opengescho-

[pagina 18]
[p. 18]

ven en af en toe bleef een voorbijganger in de stille straat even luisteren. Na de sonatine speelden ze nog enkele melodieën van Schumann en Beethoven.

‘'t Gaat goed’, zei Moeder. ‘Bram speelt nooit met iemand samen...’

‘Toch wel, Moeder. Met Henk’, zei Bram.

‘Ook viool?’ vroeg Willy.

‘Nee, Henk speelt op de fluit’, zei Bram. ‘Zijn vader is bij de Opera, en daarom is Henk zoo muzikaal. Maar zijn fluit stemt niet bij de piano en daarom gaat 't nooit erg goed, zie je’.

Terwijl ze speelden, dacht Bram opeens: ‘Stel je voor, dat die muzieknoten plotseling onzichtbaar werden. Wat een vertooning!’

En door die gedachte sloeg hij mis en 't concert liep hopeloos in de war.

Meteen klonk vóór op de straat het schelle gefluit van Henk.

‘Moeder, nou gaan we maar’, zei Bram. ‘Ga je mee, Willy?’

De beide neven gingen de kamer uit, Bram zocht voor Willy Vaders fiets op, en na een oogenblikje gleden ze naast elkaar geruischloos over de grintlanen van 't park, waar Brams huis stond.

Het was een heerlijke avond.

Toen de tocht afgeloopen en de thee gedronken was, gingen allen naar bed.

Maar Bram sloop nog eventjes naar zijn laboratorium en knoeide allerlei vreemde teekentjes op vodjes papier.

‘Om nou de juiste formule te vinden’, fluisterde hij, ‘de... juiste... formule! Dat zal een heele toer zijn...’

Nog even bleef hij zitten. Toen ging ook hij naar zijn kamertje.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken