| |
| |
| |
XVI
Wat er verder gebeurt.
‘Ha....’ zuchten de toeschouwers.
En vol verwachting kijken ze naar 't toneelscherm, dat langzaam naar boven gaat.
Tegelijk wordt 't donker in de zaal. Maar een paar schijnwerpers, die recht voor 't toneel hangen, lichten helder op. En ook een stuk of twintig lampen, op een rij langs de rand van 't toneel gemonteerd (het ‘voetlicht’) beginnen te branden. Zo donker als 't nu in de zaal is, zo licht is 't op het toneel.
De jongens en de meisjes, groot en klein, kijken hun ogen uit. De meesten, en daarbij behoren ook Henk en Wim en Kees, hebben nog nooit een toneelstuk gezien. Ze hebben er wèl eens over horen vertellen: ieder jaar, met Schager kermis, komt er een grote schouwburgtent op de Markt te staan, waar de prachtigste stukken worden gespeeld: ‘De twee Wezen’, ‘De Voddenraper van Parijs’, ‘De drie Musketiers’, ‘De gebochelde’ en nog véél meer; ouwe Jacob gaat er dikwijls naar toe. En ook worden er 's winters op hetzelfde toneel, waar ze nu naar zitten te kijken, door een gezelschap uit Amsterdam af en toe mooie stukken opgevoerd. Vader en Moeder gingen daar vroeger nog al eens naar kijken; dat was nog vóór ze getrouwd waren.
En 't stuk, dat er vanavond gespeeld wordt, ‘Lastige Buren’, wat is dat nou eigenlijk voor een stuk?
‘Je moet er om lachen,’ zegt Jaap Breed, terwijl hij zich even op zijn stoel omdraait.
Jazeker, je moet er om lachen!
‘Lastige Buren’ is een blijspelletje, beter gezegd: een kluchtspelletje! Op een vrolijke avond hoort een vrolijk stuk gespeeld te worden; stel je voor, dat ‘Animpa’ voor 't voetlicht kwam met een droevig stuk.... dat zou toch
| |
| |
àl te gek zijn! ‘Lastige Buren’ is een kluchtspelletje. Ouwe Jacob, die van zichzelf beweert, dat hij een ‘kenner’ is, haalt er zijn schouders voor op. Maar de jongens zitten zich van te voren al te verkneukelen. Ze slaan elkaar op de schouders; ze kijken elkaar lachend aan. En de broers van de Klaverwei nemen elk nog maar een paar fijtedalen.
Wat ziet dat toneel er nu prachtig uit!
Twee kamers zien de toeschouwers; twee mooie kamers naast elkaar, door een dunne wand van elkaar gescheiden. Ze zijn keurig gemeubileerd, met stoelen, tafels, schilderijen, een piano, een gramofoon, een divan.... alles zoals 't behoort! Er zijn geen mensen in de kamers. Maar daar gaat de deur van de linkse kamer open en er komt een dame binnen....
Nee maar, die Kees!
‘Au, jô!’ roept Henk gesmoord. Want Kees heeft hem vinnig in zijn arm geknepen. ‘Schei uit! Wat is er....?’
‘Dat is.... dat is....,’ stottert Kees, ‘dat is onze juffrouw.... onze juffrouw van school!’
Kees z'n juffrouw?
Henk kijkt. En Wim kijkt.
Ja, hoor! Kees heeft gelijk! 't Is Kees z'n juffrouw; dat zien ze nu allebei! Maar wat ziet die juffrouw er fijn uit! Ze heeft een pracht van een japonnetje aan, ‘beelderig’ fluisteren de meisjes. Ze heeft wangen.... twee perziken gelijk; lippen.... als kersen! Ze lijkt precies op een grote pop, een levende pop! Dat is natuurlijk 't werk van....? Maar, pop of géén pop, 't is juffrouw Verburg uit de eerste klas; dat staat als een paal boven water!
En wat doet juffrouw Verburg nu?
Ze haalt een schrift en een boek uit een kastje. En ze gaat bij de tafel zitten schrijven. Af en toe houdt ze daarmee op; dan kijkt ze in 't boek, ze bladert er wat in, ze zucht een paar keer, ze haalt haar schouders op.... en tenslotte begint ze te praten, in een vreemde taal, Henk en Wim begrijpen al lang, dat juffrouw Verburg op 't toneel
| |
| |
iemand voorstelt, die zwaar zit te studeren! Zou de kleine Kees dat óók snappen?
Kees heeft zoëven grote ogen opgezet.
Maar geen tien tellen later is 't de beurt van Wim.
Want denk eens aan: daar komt in de rechtse kamer een keurige meneer binnen, met een dikke bos zwarte krullen op zijn hoofd, een fatterig snorretje op zijn bovenlip en een sportief zomerpakje aan. Die meneer begint me daar zo maar een alleenspraak te houden. En.... nu herkent Wim opeens zijn meester uit de vierde klas! Meester Van den Berg! En niet alleen Wim, maar ook de andere vierdeklassers, die er in de zaal zitten, hebben hun meester herkend! Er wordt in de voorste rijen plotseling druk gefluisterd. ‘M'ster.... m'ster....,’ je hoort 't links, je hoort 't rechts, je hoort 't overal!
Nu komt er in de linkse kamer een oude heer binnen. En in de rechtse twee jonge meisjes. Tenminste, zo lijkt 't! Want Henk heeft al héél gauw in de gaten, dat de ‘oude’ heer een jonge meneer is, die op 't postkantoor werkt, een vriend van meneer Verhagen; ze wonen samen op de Markt, boven café ‘'t Vosje’. En de twee jonge meisjes, dat zijn de twee dochters van Keyzer, de banketbakker van de Laagzij; ze moeten allebei toch al minstens vijfentwintig jaar zijn....
Wat komen die twee meisjes in de rechtse kamer doen?
‘Gaat zitten, kinderen,’ zegt meester Van den Berg, die op 't toneel monsieur Dubois blijkt te heten en zangleraar van zijn vak is. En de twee banketbakkersdochters, die op 't toneel de schone namen van Marianne en Yvonne dragen, komen bij monsieur Dubois zangles nemen. In een ommezientje zit monsieur Dubois vol animo op de piano te trommelen, terwijl Marianne en Yvonne lustig staan te kwelen, een Frans of een Duits liedje.... de jongens verstaan er tenminste geen woord van.
Och, die arme juffrouw Verburg uit de eerste klas.... pardon, mademoiselle (dat betekent óók: juffrouw!) De la
| |
| |
Rivière....! Uit de loop van 't gesprek, dat zij met de oude heer heeft.... die haar vader op 't toneel blijkt te zijn!.... bemerken de jongens al gauw, dat ze zit te studeren voor een moeilijk examen en dat ze geweldig veel last heeft van de luidruchtige zanglessen aan de andere kant van 't dunne tussenmuurtje! Geen nood! Mevrouw De la Rivière, die even later met een boos gezicht de kamer komt binnenstuiven (alle toeschouwers hebben onmiddellijk in de gaten, dat 't juffrouw Karels uit de ijzerwinkel op 't Noord is!) mevrouw De la Rivière dan weet raad! Ze snelt naar de gramofoon, zet er een plaat op en even later schettert er een daverende mars over 't toneel, dwars door de mooie zangoefeningen van Marianne en Yvonne heen.
En dan heb je natuurlijk de poppen aan 't dansen!
Er komen nog méér mensen de beide kamers binnen lopen, nog een dame (links) en een paar heren (rechts).
Monsieur Dubois, zo wreed bij 't geven van zijn zanglessen gestoord, heft zijn armen met een wanhopig gezicht omhoog! Hij draaft onder een stortvloed van woorden de kamer uit en komt even later terug met een grote trompet, waarop hij zo luid als hij kan gaat zitten blazen. Zó daverend is de herrie, dat de mensen in de zaal hun handen voor de oren houden. Maar lachen dat ze doen.. lachen.... lachen....!
Dan.... opeens.... gebeurt er een ongeluk!
Op een gegeven ogenblik, juist als de wedstrijd tussen de gramofoon en de trompet zijn hoogtepunt heeft bereikt.. begint de dunne tussenmuur te wankelen.... hóé dat komt, dat is voor ieder een raadsel! Maar wankelen dóét hij! De spelers hebben niets in de gaten! Ze staan druk tegen elkaar te praten, precies zoals 't in hun rollen staat. Alleen Yvonne, die schijnt iets te merken. Ze loopt tenminste naar de tussenmuur toe en maakt haar zuster op 't ongeluk attent.
Te laat!
De muur valt....
| |
| |
‘Meester!!’ roept Wim. Hij gaat op zijn stoel staan. ‘Pas op, Meester! Hij valt! Hij valt!’
De toeschouwers, die zich kostelijk amuseren met de kluchtige gebeurtenissen op 't toneel, zitten te schudden van 't lachen bij Wims uitroep. Een paar dikke mannen in 't midden van de zaal slaan zich op de knieën van de pret. En de jeugd vooraan.... nou, zó'n kostelijke avond hebben de jongens en de meisjes nog nooit gehad. De kleine Kees begrijpt niet veel van 't geval. ‘Hoort dat er bij?’ vraagt hij met een onnozel gezicht.
Wims meester speelt rustig verder.
‘Wat zal me nú weer overkomen?’ roept hij uit, als er plotseling luid gebeld wordt.
Geen seconde later wéét hij 't!
Pats!
Daar krijgt hij de hele tussenmuur op zijn mooie zwarte lokken.
Hoepla!
Meester Van den Berg springt overeind, stomverbaasd. Hij gooit zijn trompet weg.... hij grijpt naar de muur.... hij grijpt mis....
En een ogenblik later staat hij met een verbluft gezicht te kijken naar de zwarte pruik, die hij bij ongeluk van zijn hoofd heeft getrokken....! Zijn eigen vlasblonde haren steken raar af bij 't zwarte snorretje en bij zijn donkere wenkbrauwen.
Het publiek is niet meer te houden.
Er wordt gelachen, dat de muren ervan trillen.
Meneer Staalman, de directeur van 't postkantoor, veegt zich de tranen uit de ogen; ouwe Jacob, die 't stuk eigenlijk maar heel matig vindt, schatert 't uit. En ook de spelers op 't toneel, die langzamerhand beginnen te begrijpen, wat er aan de hand is, kunnen zich maar ternauwernood goed houden!
Dan zakt plotseling het toneelscherm.
| |
| |
‘Wat nou?’ vraagt Wim aan Henk. ‘Is 't nou al uit? En 't was nèt zo leuk....’
‘Stil,’ zegt Henk. ‘Ome Jaap....’
Jawel, hoor!
Ome Jaap klimt voor 't scherm op 't toneel.
‘Geachte dames en heren,’ zo begint hij. ‘Een klein malheur....’
En dan zegt Ome Jaap niets meer.
Hij vertrekt zijn gezicht, zó, dat zijn kleine oogjes zowat helemaal verdwijnen. Zijn mond wordt een lange spleet.
Ome Jaap lacht.
Geluidloos.
Alleen de mensen op de eerste rij kunnen horen, dat hij lacht. ‘Hèhèhè....,’ horen ze. ‘Hèhèhè.... Hèhèhè....’
Ome Jaap grijpt zijn lorgnet.
Hij zet 'm op zijn neus.
Hij haalt 'm weer van zijn neus af.
En dan valt de lorgnet op de grond.
‘Er vàlt nogal wat vanavond,’ zegt schipper Vermeer met een droog gezicht tegen zijn buurman.
Dat hoort Ome Jaap.
En nu lacht hij nog véél harder. Voor zijn doen dan altijd! Nu kunnen de mensen op de tweede rij hem óók horen. Maar hij weet zich te bedwingen. Zijn gezicht komt weer in een ernstige plooi. ‘Geachte dames en heren,’ zo vervolgt hij. ‘Een klein malheur is oorzaak dat onze toneelvereniging zijn voorstelling even moet onderbreken. Over een minuut of tien zullen de spelers nog eens opnieuw beginnen. Misschien wil meneer Schouten met zijn muzikanten in die tussentijd een paar nummertjes extra laten horen....?’
Meneer Schouten knikt.
‘Komt voor elkaar,’ zegt hij. Even later speelt de ‘Harmoniekapel’ nog een van zijn succesnummers: de ‘Lustspielouverture’ van Keler Bela, gevolgd door een potpourri van vaderlandse liederen, die door 't publiek lustig worden meegezongen. Ook Kees en Wim en Henk doen hun best!
| |
| |
Af en toe duiken ze maar weer eens in de zak met fijtedalen. Of ze praten wat met elkaar. Dat praten wordt wel eens schreeuwen, vooral als de muziek luid speelt.... och ja, hoe gáát dat, hè? Maar dan, onmiddellijk na 't eind van de potpourri, rinkelt het belletje weer. 't Scherm gaat omhoog, Mooi zo: de tussenmuur staat netjes op zijn plaats! Kees' juffrouw komt de linkse kamer binnen, net alsof er niets aan de hand is geweest. En even later komt ook Wims meester 't toneel opstappen. Het kluchtspelletje begint weer van voren af aan. Wéér speelt de piano, wéér wordt er gezongen, wéér schettert de gramofoon, wéér toetert de trompet! Nee.... nu valt de tussenmuur niet, hoor! Zonder malheur.... hèhèhè.... gaat 't stuk verder. Er komen steeds méér mensen de twee kamers binnenstappen en het ‘burengerucht’ neemt ál heviger vormen aan. Zelfs de politie komt er aan te pas. Een reusachtige agent met een paar krijgshaftige knevels gooit de rechtse deur open.... alle mensen herkennen Jaap Breeman, de ijzerhandelaar! Maar 't eind van 't liedje.... o wonder boven wonder.... is, dat monsieur Dubois en mademoiselle De la Rivière zich helemaal plotseling opeens met elkaar gaan verloven; iets, waar de jongens niets niemendal van begrijpen, maar dat de grote mensen héél gewoon schijnen te vinden! En dan, terwijl alle spelers vreedzaam naast elkaar op een rij staan, vijf links en vijf rechts, zakt 't scherm, onder een ratelend handgeklap van de voldane kijkers!
‘Een beetje gek, maar toch bàr mooi,’ vindt Henk.
Wim weet niet goed, wat hij er van zeggen moet.
En Kees.... nee, die snapt er helemaal niets van. ‘Gaat mijn juffrouw nou met jouw meester trouwen?’ vraagt hij aan Wim.
‘Ja....,’ zegt Henk in Wims plaats. ‘Op 't toneel tenminste.... maar niet in de werkelijkheid.... Maar eigenlijk op 't toneel óók niet, want 't stuk is uit, begrijp je?’
Nee! Kees begrijpt het nòg niet! En hij krijgt ook geen tijd, om er even over na te denken. Want ondertussen
| |
| |
wordt het programma verder afgewerkt. De ‘Harmoniekapel’ blaast vóór 't toneel nog een paar nummers. En dan komt ‘Lycurgus’ weer aan de beurt. Er volgen stok- en staafoefeningen voor de mannen en de jongens en alleraardigste springdemonstraties door de meisjes en de dames.
Terwijl de dames met haar rietjes bezig zijn, verdwijnen er een stuk of tien van de heren in de zijzaal. En Ome Jaap komt de kleine Kees halen. Want nu nadert 't ogenblik, waarop Kees voor de tweede maal zal moeten optreden. 't Is ondertussen al half elf geworden, véél te laat eigenlijk voor de kleine dreumes. Maar Kees is, wonderlijk genoeg, nog zo fris als een hoentje. Er is zoveel voor hem te zien geweest, dat hij geen tijd heeft gehad, om aan Klaas Vaak te denken!
In de zijzaal staan een paar koffers met witte pruiken en witte tricot costuums, Nee, die zijn niet van Willemse, maar van een meneer uit Amsterdam. Die meneer staat met Ome Jaap te praten. Ome Jaap schrijft wat op een papiertje. Dan roept de Amsterdamse meneer de gymnasten bij zich. Hij haalt de tricots en de witte pruiken uit de koffers; hij laat de heren een stuk of wat foto's zien; hij kijkt naar de kleine Kees; hij tilt het ventje op, trekt hem voor de grap even aan de oren....
En dan....
Zo gauw de dames met haar springdemonstratie gereed zijn, laten de twee toneelknechts een zwart scherm naar beneden zakken, een meter of drie achter het grote doek met het sneeuwlandschap. De Amsterdamse meneer komt even kijken. ‘Goed,’ knikt hij. ‘Uitstekend!’ Vervolgens gaat hij weer naar de zijzaal.... hij geeft Ome Jaap een wenk.... ‘Toe maar,’ zegt hij. ‘Bellen maar! Ik zorg voor de rest!’
Ome Jaap gaat naar de man van 't scherm.
Wéér rinkelt de bel.
Voor de zoveelste maal.
Wéér gaat 't scherm naar boven.
| |
| |
Oók al voor de zoveelste maal.
Wéér wordt 't pikdonker in de zaal.
Voor de twééde maal!
Maar 't toneel.... dat wordt opeens verlicht door een felrode gloed, die ergens achter een scherm vandaan komt.
‘Bengaals vuur.... Bengaals vuur....,’ fluisteren de jongens.
En in dat felrode schijnsel....
‘Oooo....,’ zuchten alle toeschouwers.
....daar staat een prachtig beeld!
‘Het afscheid van de zwaardvechter,’ zegt de stem van Ome Jaap.
Een forse krijger, helm op 't hoofd, zwaard aan de zij, tilt zijn zoontje op.
‘Dirk de Boer en Kees Vermeulen,’ zegt Dirks broer Arie, die drie rijen vóór Henk en Wim zit.
Ja!
Henk en Wim herkennen hun broertje! Alsjeblieft, wat houdt de kleine man zich kranig! Niet de minste beweging maakt hij! En ook Dirk de Boer lijkt precies op een écht beeld! Doodstil staat hij, hoewel àl zijn spieren gespannen zijn en 't hem de grootste moeite kost, zijn houding te bewaren! Tien, vijftien, twintig seconden blijft het Bengaalse vuur branden. Dan begint de rode gloed te doven. Haha, die Kees! Eventjes doet hij zijn ogen, die hij, zoals 't behoort, stijf gesloten heeft gehouden, open! Een vreemd gezicht is dat! Pikzwart lijken Kees' ogen in 't witgeschminkte gezicht! Maar tegelijk zakt het scherm. Een krachtig applaus bewijst, hoezeer 't publiek de vertoning van de beeldgroep op prijs heeft gesteld!
Blijft 't bij die ene beeldgroep?
Nee, hoor!
Ome Jaap heeft er nog méér op zijn lijstje staan.
Na ‘het afscheid van de zwaardvechter’ volgt ‘een discuswerper’. En ‘twee hardlopers’. En ‘een groep speerwerpers’. En tenslotte: ‘twee worstelaars’. Alles besche- | |
| |
nen door de felle gloed van het Bengaalse vuur Als het doek na de vertoning van de ‘twee worstelaars’ zakt, is Lycurgus' tweede winteruitvoering afgelopen! Nòg eens klimt Ome Jaap op het toneel, om alle medewerkers van harte te bedanken voor hun zorgen en voor hun grote toewijding! Nee, nu doet hij 't nièt op rijm; nu doet hij 't zo maar voor de vuist weg, zonder papiertje! En ook de toeschouwers krijgen een pluimpje van Lycurgus' voorzitter, omdat ze zo genoeglijk hebben gekeken, zo hartelijk hebben geklapt en zo braaf hebben gelachen!
‘En nu,’ zo eindigt Ome Jaap, ‘nu gaan de grote mensen, voor zover ze daar zin in hebben, nog een dansje maken. De jongens en meisjes gaan naar bed. Ik wens groot en klein alvast goede nacht en welterusten! En dan maar weer.... zoals altijd.... tot de volgende keer!’
Een, twee, hoepla!
De mensen zijn nog maar ternauwernood van hun plaatsen opgestaan, of de toneelknechts en de kellners komen al toeschieten, om de stoelen langs de kant te zetten, teneinde ruimte voor het ‘Bal na’ te krijgen! De oude Lankester komt met een bezem aanlopen, om de sigareneindjes, de lege zakjes en.... de pitten van de fijtedalen van de Klaverwei weg te vegen! Geen vijf minuten later klinken de eerste tonen van een wals, gespeeld door een orkestje van drie heren, die daarvoor uit Den Helder zijn gekomen.... tientallen voeten schuifelen over de gladde vloer.... de rokken van de dames zwaaien....
Danst de Klaverwei mee?
Nee, dat doet de Klaverwei niet!
Vader, Moeder, ouwe Jacob en de jongens gaan naar huis.
Hé, wie staat daar bij de pomp op de Markt, in 't witte licht van de volle maan?
Niemand ziet hem!
Alleen.... kleine Kees!
Klaas Vaak is 't!
De hele avond heeft hij de jongens met rust gelaten.
| |
| |
Nu is zijn uur gekomen!
Hij grijpt in zijn zak....
Hij strooit zand, met volle handen.
Kees blijft voor Vader staan.
‘Dragen....,’ zegt hij alleen maar.
Vader tilt hem lachend op. Kees legt zijn hoofd op Vaders schouder. Onmiddellijk valt het flinke zoontje van de dappere zwaardvechter in slaap....
Henk en Wim houden zich goed. Ze geeuwen alleen een keer of wat! Ze praten druk over alles, wat ze gezien hebben. Maar langzamerhand worden ze zwijgzamer. En als ze thuis zijn, zeggen ze bijna niets meer! ‘Hun hartjes slapen al,’ zegt Moeder; ze helpt haar zoons maar gauw onder de wol. Vóór ze de trap af is, heeft Klaas Vaak een volledige overwinning behaald!
‘'t Was een mooie avond,’ zegt Vader, die nog een verse pijp opsteekt.
‘Dat toneelstuk wou me maar niet erg bevallen,’ zegt ouwe Jacob, terwijl hij met smaak de koffie opdrinkt, die tante Neel voor de feestgangers warm heeft gehouden.
‘Alles bij elkaar.... best geslaagd,’ meent Moeder.
‘Da's waar,’ geeft ouwe Jacob toe.
‘Zo is 't,’ besluit Vader.
De volgende dagen....
Bijna alle Schager jongens lopen rond met lege sigarenkistjes, waaraan ze een latje hebben getimmerd en waarop ze wat touwtjes hebben gespannen. Ja, touwtjes! Géén snaren. Want daar wilden die lastige Vaders en Moeders geen centen voor geven! Alleen de kleine Kees van de Klaverwei heeft een kistje met drie snaren er op; daar heeft die goeie, ouwe Jacob natuurlijk voor gezorgd; dat begrijpt iedereen. En een soort van strijkstok heeft hij er óók bij; die heeft Vader voor hem opgescharreld uit een hoop rommel op de zolder. En nu doet Kees zijn uiterste best, om met behulp van die strijkstok iets uit dat kistje te voorschijn te
| |
| |
halen, dat een beetje op muziek lijkt! 't Lukt hem niet! Bertje deed 't héél wat mooier! Geen wonder: Bertje is een grote man en Kees is nog maar zo'n klein krielkippetje! Ook al stond hij dan bij de openingsgroep 't hoogst van allemaal....! ‘Geen nood,’ zegt ouwe Jacob. ‘Alle begin is moeilijk. En de aanhouder wint. Waar een wil is, daar is ook een weg!’
Drie mooie spreekwoorden voor Greetje, hè?
Een week lang lopen de jongens met hun ‘jammerhoutjes’ rond.
Dan gaan ze de weg van alle speelgoed: hoe die weg is.. dat weten alle jongens en meisjes wel!
Omstreeks half Maart, bij de eerste échte lentedagen, liggen alle namaakviooltjes ergens in een donkere hoek, naast de schaatsen en de priksleetjes....
De winter is voorbij.
Het voorjaar is gekomen, met nieuwe spelletjes en andere vermaken!
|
|