Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Het feest der gedachtenis (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van Het feest der gedachtenis
Afbeelding van Het feest der gedachtenisToon afbeelding van titelpagina van Het feest der gedachtenis

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.75 MB)

Scans (1.91 MB)

ebook (2.99 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Het feest der gedachtenis

(1915)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige
[pagina 243]
[p. 243]

IX.
De thuiskomst.

[pagina 245]
[p. 245]
 
Aan avond-heem'len steeg, een witte kleine
 
wolk, sikkel van de jong-geboren maan,
 
toen de vrouwen zich schaarde' om door de reine
 
luchten naar dal-wereld terug te gaan.
 
 
 
Zij daalden de voetpaden naar beneden,
 
niet over-haastig, zonder ongeduld,
 
hun harten lavend aan den grooten vrede
 
waar avond-klaarte het heelal mee vult.
 
 
 
Niet als wij levenden dalen van bergen,
 
wetend dat om-laag strijd en onvreê wacht
 
om 't hart weer te verscheuren en te tergen,
 
het pantserend met overspannen kracht
 
 
 
tot hard te zijn, te haten, te verachten, -
 
niet zóó gingen zij, maar vol hooge rust:
 
zij wisten dat om-laag de liefde wachtte,
 
zij jaagden niet, zij glimlachten gerust.
 
 
 
De lucht was als een teere schelp van binnen
 
vol parlemoeren glanzen: blauw, grijs-blank
 
en licht roos-kleurig. Aan het ver beginnen
 
des hemels rustte goud-doorstreepte bank.
 
 
 
Langs de hellingen ruischten de gezangen:
 
de jonge vrouwen, bij beurten, in koor,
 
zongen het purp'ren lied, Liefdes verlangen
 
en Liefdes heerlijkheid, heel den weg door.
[pagina 246]
[p. 246]
 
En als zij even poosden, hieven de
 
matronen in diepere rijpe tonen
 
hun loflied aan: 't Worden, het eeuwig-schoone
 
van 't Leven, zongen deze lievenden.
 
 
 
Toen zij hadden bereikt den heuvel-voet
 
zagen z' om hun hoofden in wijde kringen
 
zwaluwen cirk'len en uit tros-seringen
 
woei zoete honing-geur hen te gemoet.
 
 
 
Vogels en geuren groetten zij vol vreugd,
 
als altijd hen die van de bergen komen
 
de zachte weelden die in dalen wonen
 
zoet streelt de zinnen en het hart verheugt.
 
 
 
En juichend sprongen kinderen hen tegen
 
die hadden boterbloeme' en madelieven
 
geplukt bij handen-vol: toen zij ze hieven,
 
zeeg op de komenden neer bloemen-regen.
 
 
 
En terwijl moeders tot kind're' over-bogen
 
om ze te kussen, ving een gouden deinen
 
aan door de klare lucht: veerkracht'ge lijnen
 
van klank, die dreunend heen en weder vlogen.
 
 
 
Menschheid had de gouden tongen bewaard
 
die de stem zijn van alle harten samen,
 
en in haar plechtige uren van verzâmen
 
beierden klokken uit over de aard'
[pagina 247]
[p. 247]
 
der menschheid eenigheid, den blijden val
 
van 't enkel-leven in 't leven van allen,
 
beierden uit het opperst welgevallen,
 
van den mensch aan zichzelve' en aan 't Heel-Al.
 
 
 
En terwijl de gulle klank-golven veerden,
 
naderde mannen-schaar de vrouwen-drom
 
blij te geven het blijde wellekom
 
aan de lieven die van 't herdenken keerden.
 
 
 
Vroolijk geroep ving aan, over en weder,
 
en haastig zich van gezellinne' ontscharen
 
en zachte woorde' en zachte lach; veel paren
 
van jongeling en meisje doken, teeder-
 
 
 
gearmd, in 't zingende geurende loover;
 
veel matronen met milde vaste monden
 
voelde' om hun hand den sterken greep zich ronden
 
van lang-vertrouwden vriend: de oude toover
 
 
 
door-woei hun hart; somm'ge levens-gebogen
 
gestalte' aan d' arm van zilv'ren grijsaards gingen,
 
andere op lachende jongelingen
 
geleund, wier trekken voor die oude oogen
 
 
 
op-riepen het eigen wezen in jeugd.
 
Geene ging alleen van de duizendtallen
 
die van de bergen daalden: geene. Allen
 
vonden hun deel van de gemeene vreugd.
[pagina 248]
[p. 248]
 
Niemand was eenzaam. Als één groot gezin
 
leefde de menschheid. Elk huis had zijn deuren
 
open, elk hart. Allen droegen het treuren
 
van één, weg op sterke armen van min,
 
 
 
ieder straalde zijn vreugden uit tot allen.
 
Verdriet kromp en verdween in 't samen-dragen
 
geluk wies door het deelen alle dagen,
 
menschen groeiden tot fonk'lende kristallen
 
 
 
van vreugd' aan-een. - In galerijen schaarden
 
zich de genooten tot het avondmaal
 
om te genieten van de zachte taal
 
der liefde en de goede vrucht der aarde.
 
 
 
Uit schemer-tuinen klonk schoone muziek:
 
lievenden brachten zoo geliefden groet,
 
treurenden stilden het deinend gemoed
 
met de streelingen van haar toover-wiek.
 
 
 
Er was niet een, er was niet een van allen
 
die wist te denken hoe muziek kon groeien
 
op and'ren steel dan liefde. Avond-gloeien
 
verflauwde, nacht rees haar ontastb're wallen
 
 
 
rond-om. Van uit het moerbei-diepe duister
 
blonken overal op zilveren lichten,
 
en helle opene makker-gezichten
 
bogen verrukt heen tot elkanders luister.
[pagina 249]
[p. 249]
 
In de vrouwe'-oogen zag men lang nog staan -
 
als menschen, die van verre streken komen,
 
een vreemdheid aanhangt - het nadenkend schromen
 
om die smart-wereld hun voorbij gegaan.
 
 
 
Maar allengs door de jonge vroolijkheden
 
en milden lach der geliefde genooten
 
verbleekte weemoed, en de bronne' ontsloten
 
van de vreugde zich weer: het schoone heden
 
 
 
zamelde al zijn kind'ren in zijn schoot.
 
En die somb're wereld van smart en strijd,
 
de onze, dronk op-nieuw vergetelheid,
 
vergetelheid dronk haar, de ware dood.
 
 
 
Toen, terwijl deze lag in nacht verzonken,
 
is d'and're helft der aarde toe-gezwaaid
 
de zon, morgen-kraaien heeft daar gekraaid,
 
morgen-gloed is er vurig op-geblonken,
 
 
 
morgen-wind heeft gewaaid. En in dat waaien
 
zijn nieuwe vrouwen-scharen opgestegen
 
om hun grooten drang, om 't heilig bewegen
 
hunner liefde op de bergen uit te zaaien.

Vorige

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken