Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
In de webbe der tijden (1949)

Informatie terzijde

Titelpagina van In de webbe der tijden
Afbeelding van In de webbe der tijdenToon afbeelding van titelpagina van In de webbe der tijden

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.44 MB)

Scans (1.23 MB)

ebook (2.86 MB)

XML (0.14 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

In de webbe der tijden

(1949)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 31]
[p. 31]

Gijzelaars

 
De dag volgt op den dag
 
Elk' is den andren gelijk,
 
Altijd hangt de eendre vlag
 
In het kleine afgesloten rijk,
 
Waar elk vermoeid en verdroten
 
In zijn binnenste neemt de wijk.
 
De meesten zijn meegenomen
 
Op een zonnigen dag in Mei,
 
Licht straalde af van de boomen,
 
Madelieven bloeide' op de wei,
 
En de dappere harten voeren
 
Op een triomfantelijk tij
 
Naar de open zee van het lijden,
 
Maar niet van verslagenheid;
 
Zij wisten 't: zij zouden dáár varen
 
Een langen, een langen tijd,
 
Maar zij zouden hem vruchtbaar maken
 
Voor zich en voor andren, bereid
 
Veel van datgeen te verzaken
 
Wat hun leven omrankt had met groen:
 
Werk, waar hun zelf zich in haakte,
 
't Gezin aan het hart hun gegroeid,
 
Want zij stonde' in een heilige wake
 
En hadden zich nieuw geschoeid.
 
 
 
Al dezen waren gekoze' uit
 
De besten van onzen stam;
 
Zij wilde' in hun arbeid niet poozen
 
En maken dat ieder die kwam
 
Terug in het groote leven
 
Van hier nog iets medenam.
 
Zij gingen met jeugdigen ijver
 
Aan 't werk; zette' een plan in elkaar
 
Dat omvatte heel 't menschlijk weten,
 
Den wereldbouw, 't leven zoo wonderbaar
 
Van 't nietigste insekt. De kunst niet vergeten;
 
 
[pagina 32]
[p. 32]
 
Onder hen waren ook een paar
 
Die 't rijk der tonen beheerschten,
 
Tooverend uit klein instrument
 
Het heiligste en allerteerste,
 
Waar d' eenzame mensch in herkent
 
D' ontroeringen, die zich niet waagden
 
Te voorschijn onder hun tent
 
En met weemoed hem belaagden.
 
Maar nu leek wel hun gezicht
 
Doorgloeid van hemelsche vreugde
 
Als een woord van een schoon gedicht
 
Of eens stervenden oog, wiens deugden
 
Hem maken 't heengaan licht.
 
 
 
De meesten kenden de waarde
 
Van spelen in d' open lucht,
 
Een voetbalveld was bij de gaarde
 
En zij roerden zich daar geducht:
 
Wanneer een goal werd genomen,
 
Leek het als was overbrugd
 
Heel d' afstand tusschen hun leven
 
Van heden en dat van weleer,
 
Zij waren dezelfden gebleven
 
In deze ongewone sfeer,
 
Voelend als ze thuiskwamen even
 
Die heerlijke tinteling weer.
 
Eer de dorpsklok tien had geslagen
 
Rolden z' in 't smalle bed.
 
In de verte knarste een wagen,
 
Zij lagen en sliepen tot het
 
Jonge licht hen deed ontwaken.
 
Zoo gingen de dagen en net
 
Gelijk was d' een aan den ander.
 
- - - - - - - - - - - - - - -
 
De rogge rijpt in de velden,
 
De zwaluwen nestle' in de schuur,
[pagina 33]
[p. 33]
 
Hun schaduw beweeglijke lijnen
 
Trekt over den ouden muur
 
Reeds staat het koren op schoven,
 
Dan komt het noodlottige uur,
 
Er valt een breuk in de dagen,
 
Die nimmer geheel is geheeld,
 
Een smart die aldoor blijft knagen
 
Heeft iedere vreugde ontsteeld
 
En hun blik heeft het starre gekregen
 
Van wie vóór zich ziet gruwelijk beeld.
 
 
 
De diepe zin van het lijden
 
Werd waarlijk hun geopenbaard.
 
 
 
Reeds staat op schoven het koren,
 
Reeds klinkt over 't zonnige land
 
't Eentonig gezoem der motoren,
 
Dat men in de verte kan hooren,
 
En weer bestuurt 'n rappe hand
 
Het ploegijzer, dat zijne voren
 
Forsch trekt door het wachtende land.
 
Het leven begint te verschalen,
 
Geen vogel zingt nog zijne wijs,
 
De blaadren verkleuren en vallen,
 
De hemeltente wordt grijs.
 
En de zon schiet al schuine stralen
 
Van uit haar verheven paleis.
 
 
 
De winter brengt zonnige dagen
 
Ook sneeuw en ijzel en vorst,
 
Zij snuiven vol welbehagen
 
De zuivere lucht en hun borst
 
Verruimt zich: het zware dragen
 
Lijkt soms voor even geschorst.
 
 
 
Zij vierden Christus' geboorte
 
En knielden voor 't Heilige Kind,
[pagina 34]
[p. 34]
 
Pogend 't verlangen te smoren
 
Naar eigen vrouw en kind;
 
De winter viel lang, maar ten leste
 
Bracht April een milderen wind.
 
Enkelen waren gestorven,
 
Anderen terug naar huis.
 
Van hen, die bleven, omzworven
 
De verlangens het eigen thuis
 
En de vraag: ‘hoe lang nog’ steeg vaker
 
En vaker in 't hart op, maar wijs
 
En dapper hielden zij stand;
 
Bleven met ijver studeren,
 
Spelen, somtijds musiceeren,
 
Trachtten te leggen verband
 
Tusschen den schijn van de dinge' en
 
Hun wezen. Maar giftige plant
 
Was in de harten ontsproten;
 
‘Prikkelbaarheid’, haar naam.
 
Wel hield gelijkheid in 't groote
 
Hen in een bundel te saam,
 
Maar in 't kleine was ieder eenzaam
 
En eenzaamheid maakt verdroten.
 
 
 
Eindelijk werd het weer lente,
 
De zwaluwen keerden terug,
 
Onder de diepblauwe tente
 
Lachte d' aarde een lach van geluk.
 
De lam'ren spronge' in de weide,
 
't Paard draafde en rolde op zijn rug.
 
En weer rijpte 't gras op de weide,
 
Weer zwaaide de boer zijn zeis.
 
Toen rijpte het graan en de sikkel
 
zong d' oude snerpende wijs.
 
En toen vlamde purper de heide,
 
Maar de harten, zij werden grijs.
 
En de zielen voelden soms moede,
 
De lichamen waren soms mat,
 
Wanneer de dag met zijn roede
[pagina 35]
[p. 35]
 
Voor 't bed van den slapende trad.
 
God neme hen onder zijn hoede!
 
Hij werpe op hun donker pad
 
Het witte licht Zijner genade,
 
Hij houde hun harten warm,
 
Hen bekleede met blinke gewaden
 
En legge om hun schouder Zijn arm.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken