Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De kinderen (1922)

Informatie terzijde

Titelpagina van De kinderen
Afbeelding van De kinderenToon afbeelding van titelpagina van De kinderen

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.34 MB)

Scans (5.94 MB)

ebook (5.05 MB)

XML (0.08 MB)

tekstbestand






Genre

drama

Subgenre

toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De kinderen

(1922)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 9]
[p. 9]

Eerste bedrijf

[pagina 11]
[p. 11]

Eerste bedrijf

Het tooneel geeft aan: een vroege voorjaarsdag in een dal. Op den achtergrond heuvels met kolenmijnen. Marcellus, arbeiders en arbeidersvrouwen; later Ranulf, Roxana en de kinderen.
 
Marcellus
 
Gij moet nog dapper wezen, kameraden;
 
de kracht der meesters staat nog overend,
 
hun hoogmoed staat, een sterke toren.
 
Zij zeggen neen, en wille' in 't eind ons zien
 
kruipen aan hun knie om genade.
 
Dan spannen zij ons in het oude juk:
 
het loon blijft laag, het lange zwoegen blijft,
 
maar heerschappij striemt erger dan tevoren.
 
De organisatie is gebroken,
 
ons wapen brak, wij zijn weereloos.
 
En hoop, die vatte onze vale levens
 
in gloed van morgenrood en avondrood,
 
is bleek geworden en gebluscht in twijfel.
 
Wat zullen de dagen dan lichtloos stijgen
 
aan lichteloozen horizon,
 
alle gelijk, elkaar gelijk als zuchten!
 
Zwaar zullen wij aan leven dragen,
[pagina 12]
[p. 12]
 
en sterven met het heimwee in onze oogen
 
van wie weten nooit te hebben geleefd.
 
Wilt gij dat niet?
 
Beurt dan uw harten op, mijn kameraden,
 
en houdt het hongerknagen uit
 
dat lichter valt aan dapper strijdenden
 
die hoop voedt met haar blanke droomenbrood,
 
dan aan wie neerzitten verslagenen
 
bij brakke wateren van vertwijfeling.
 
 
 
Het uitzicht van de dagen is niet donker;
 
ziet: aan de kimmen stijgt een groot geflonker.
 
De mare van onzen strijd heeft ontstoken
 
een hel licht in de makkers; goud ontloken
 
rozen van meegevoel; dat gouden licht
 
maakt de gezichten één schittergezicht.
 
Hun liefde zal ons koesteren met gloed,
 
hun hulp ons hart versterken. Daarom, moed,
 
broeders; laat uw eischen voor u uitgaan
 
als geharnaste mannen; houdt ze aan
 
als volle tonen een gespannen keel:
 
wij moeten winnen, voor ons, voor 't geheel.
 
Een moedig arbeider
 
Marcellus, wij weten wat komen gaat
[pagina 13]
[p. 13]
 
zoo wij bezwijken en de volle maat
 
vernedering over ons wordt uitgestort:
 
voor dit geslacht de ster der hoop verdort.
 
En daarom willen wij staan tot het end,
 
willen uithouden 't scherpe hongerknagen
 
en de ellende als een ziekte dragen
 
die onze lichamen en zielen schendt,
 
terwijl de wereld zich met blijheid vult
 
en feestelijk zich opent het getijde
 
onbekommerd om het menschelijk lijden
 
dat zich in donker zwijgen hult.
 
Laat onze arme uitgeteerde lijven,
 
onze grauwe verschrompelde gestalten
 
in deze jongglanzende lentedagen
 
bevlekken het goudlachen der natuur!
 
Maar als lentebelofte is volgroeid
 
tot volheid van den zondoorstoofden zomer
 
en de aarde viert het vervullingsfeest,
 
dan willen wij heffen de vrije leest
 
tot de vlammende sterren die omtrillen
 
met fonkeling wie overwinnaars zijn,
 
of neerzinken en sterven, naar de pijn
 
des doods starend met ongebroken willen.
 
 
 
Dat hij die andre woorden spreken wil
[pagina 14]
[p. 14]
 
zijn zwakheid in het hart begrave stil;
 
hij zou de fierheid onzer zielen smaden:
 
wij willen hem niet hooren, kameraden.
 
Een ander arbeider
 
Dat hij die op een laffe vrede hoopt,
 
zulk een die door schikking den knoop ontknoopt,
 
zijn lafheid met geen woord, geen blik verrade:
 
wij zullen het niet dulden, kameraden.
 
Een vrouw
 
O het deerlijke,
 
het deerlijke vrouwenleven!
 
Ons hart wordt gekorven
 
door strijdige willen.
 
Zal moed, de heerlijke,
 
onzen kinderen voedsel geven?
 
Zwaar zijn de dagen
 
en wij zwak hen te tillen.
 
Enkele vrouwen te samen
 
O het deerlijke deerlijke vrouwenleven.
 
Andere vrouwen
 
O bittre wateren, waar door wij waden.
[pagina 15]
[p. 15]
 
Enkele mannen
 
Wij willen hun klacht niet hooren, kameraden.
 
Een grijsaard
 
Ik heb den grooten strijd van voor veel jaren
 
met een jong hart en jonge leden meegestreên;
 
ik was bij d'eerste, uit de groeve opgevaren
 
en volhardde, tot ik schier stond alleen.
 
'k Zag 't grauwe leven worden overtogen
 
met kleurigen verwachtingsgloed,
 
en schittren uit lang-doffe makkeroogen
 
helle spranken zelfbewustzijn en moed.
 
'k Heb liefde zien spannen levende schalmen,
 
onbreeklijk lijkend, tusschen maat en maat
 
en door de harten hooren ruischen psalmen
 
van blij vertrouwe', als door een veld van halmen
 
morgenwind ruischt, het kind van dageraad.
 
Ik ken dat alles, ik ken dat alles:
 
het is of mijn jeugd door mij opstaat.
 
 
 
'k Heb hoop zien krimpen en vertrouwen mind'ren
 
zooals een groote wind zijn vleugels vouwt;
 
twijfel en vrees, der zwakheid bleeke kind'ren
 
zag ik binnensluipen ons trotsche woud.
 
Ik zag hun dunne vingers wringen
[pagina 16]
[p. 16]
 
den keten stuk, waarmee liefde ons bond;
 
ik zag zijn schalmen, machtelooze dingen
 
verstrooid, vertreden op den harden grond.
 
Ik ken dat alles, ik ken dat alles,
 
het is of mijn jeugd stijgt naar mijn mond.
 
 
 
Tot eindelijk werd honger al te groot
 
in sommigen en zij vreesden den dood
 
door honger, meer dan wat gebeuren ging
 
zoo het einde was overweldiging.
 
Zij hebben alle lichten uitgedoofd
 
die heerlijk waren ontvlamd in ons hoofd:
 
mij heugt dat alles, mij heugt dat alles;
 
het is als word ik opnieuw beroofd.
 
 
 
Op een dag zijn wij weer aan 't werk gegaan;
 
van elken gevel woei een zwarte vaan;
 
op aard geen licht, omhoog geen plekje blauw;
 
brood smaakte bitter en de liefde flauw.
 
Alleen de drank, de drank alleen deed deugd,
 
die bracht vergetelheid, woeste droomvreugd;
 
de trooster voerend weg uit doffe kille
 
dagwereld naar avondlijk bont geluk;
 
de vriend van wie niet meer kon moedig willen;
 
de broer met zijn lach van verloopen vagabond,
[pagina 17]
[p. 17]
 
van het nonneke fijn en strak en blond
 
dat met àndre troostdrank de smart kwam stillen
 
der smachtenden in nood en druk.
 
Weer proef ik alles, weer proef ik alles:
 
van het wrange en laffe walgt mijn mond.
 
 
 
Ik heb gevoeld de lange nederlagen
 
neerdrukke' al dieper het gebogen hoofd,
 
en de zwaarte ervaren van de dagen
 
als 't hart niet meer in de toekomst gelooft,
 
niet meer gelooft in de heilkracht
 
der broederschap, en den groei van haar macht.
 
Als de vrouwen met spitse woorden hoonen
 
den dwazen waan die erger maakte nood,
 
en hun tong in het hart der jonge zonen
 
met haar adderbeet het vertrouwen doodt.
 
 
 
Ik heb de dapper-opgerichte willen
 
ineen zien zijgen, gebroken voor goed,
 
en in bloedwarme harten zien verkillen
 
de laatste vonken levensmoed.
 
Ik heb de jonge kerels weg zien krimpen
 
van schaamte voor den glorieënden dag;
 
'k heb ze gezien door leege jaren sluipen
 
en hun drieste wanhoop verzuipen
[pagina 18]
[p. 18]
 
in botte scherts en veilen lach.
 
Ik ken dat alles, ik ken dat alles:
 
'k heb zelf gezworven zonder vaan of vlag.
 
 
 
Nu ben ik oud, krachteloos hangt mijn arm
 
en morgen heeft zijn zin voor mij verloren;
 
ik kan uw hoop niet in mij zingen hooren
 
en uw verwachting maakt mijn hart niet warm.
 
Maar mij heugen de dagen van mijn jeugd,
 
ik voel ze opstaan door het kille bloed,
 
en daarom zeg ik u: er is één deugd
 
en één heil en één wijsheid en één goed:
 
overwinning. Er is niets buiten haar
 
dan sterven; en beter, veel beter waar
 
't u en uwe vrouwen en jonge kindren
 
te sterven, dan te kruipen als wij deden
 
weer onder 't juk. - Ik voel mijn krachten mindren.
 
Van den rand van het graf maant u mijn woord:
 
‘Makkers, verkiest den dood boven een veilen vrede’.
 
Marcellus
 
Gij hebt gehoord, makkers, gij hebt gehoord.
 
Een vreesachtig arbeider
 
Toegeven wil hier niemand, kameraden;
[pagina 19]
[p. 19]
 
niemand wil smeeken om genade;
 
hoog wappert onze vaan, fier straalt de leuze,
 
maar alles of niets is niet d'eenige keuze.
 
Wij kunnen niet het doel ineens bereiken;
 
het rijk van d'arbeid groeit, als andre rijken,
 
niet door blinde halsstarrigheid
 
maar door rustig geduld, dat zijn uur beidt.
 
Daarom is dit mijn raad, o kameraden:
 
neemt van de eischen af een stuk;
 
veiliger voeren zacht-glooiende paden
 
dan steile banen opwaarts naar 't geluk;
 
overschat niet uw kleine kracht:
 
nog staat, geducht en sterk, der meesters overmacht.
 
Een ander vreesachtig arbeider
 
Hij heeft gelijk: laat iets van d'eischen vallen.
 
De moedige arbeider
 
De vijand sluipt binnen in onze wallen:
 
wij willen niet hooren wie d'eenheid breken.
 
Marcellus
 
Stil kameraads: laat allen spreken.
 
Een vrouw
 
Wij beloofden u bij te staan:
[pagina 20]
[p. 20]
 
hebben wij niet ons woord gehouden?
 
Tot de weifelenden zijn wij gegaan,
 
de zwakken hebben wij teruggehouden
 
van te betreden schandelijke paân.
 
Wij wisten dat de strijd zou wezen hard,
 
dat machtig troonden onze heeren;
 
wij hebben mee hun overmoed getart,
 
wij zijn bereid verder mee te ontberen.
 
Wij vreezen niet den honger, makkers; neen:
 
wij vreezen voor onze kindren alleen.
 
Een andere vrouw
 
Wij hebben uit de woning weggedragen
 
het armzalige huisraad, stuk voor stuk;
 
wij hebben niet geklaagd toen z'alle dagen
 
leeger werd, toen verdween de laatste smuk.
 
Wij hebben zonder morren, kameraden,
 
verpand het goede linnen uit de lade
 
en 't zondagsch kleed, moeizaam overgespaard
 
van 't loon, met vreugd gekocht met zorg bewaard.
 
Wij vreezen niet ellende, makkers: neen,
 
wat ons zwak maakt, zijn de kindren alleen.
 
De eerste vrouw
 
Wij hebben voor onze kleinen gesneden
[pagina 21]
[p. 21]
 
al dunner 't morgen- en het avondbrood;
 
't was onze hand die door hun melk met wreede
 
listen al grooter teugen water goot.
 
Wij hebben hun wangetjes slap zien worden
 
en hun heldere oogjes flauw;
 
gij weet het, kameraads, dat wij niet morden,
 
en zoo wij weende' in donker, daags omgordden
 
wij ons met standvastige trouw.
 
De tweede vrouw
 
Wij hebben 't gekweel hunner keeltjes hooren
 
verkeeren in een klaaglijk blaten
 
‘moeder, ik heb zoo'n honger; moeder, brood’ -
 
dat schreit en deunt nu aldoor in onze ooren,
 
het vervolgt ons of wij waken of slapen;
 
het vervolgt ons ook nu, genoot.
 
Makkers, wij kunnen niet langer verdragen
 
te hoore' onze kindren hun honger klagen,
 
te zien onze kindren van honger kwijnen.
 
Wij kunnen 't niet: tweestrijd verscheurt ons hart,
 
wij hebben moed, maar dit is al te hard.
 
De eerste vrouw
 
Behoedt de kinderen voor hongerpijnen
 
en ge zult zien, hoe elke onzer volhardt.
[pagina 22]
[p. 22]
 
Een derde vrouw
 
Dit kan niet goed zijn; er kan geen wet wezen
 
die dit beveelt;
 
ons diepste hart komt in ons opgerezen
 
tegen een plicht, die het vleesch van ons vleesch en
 
het bloed van ons bloed ons ontsteelt.
 
Wij bidden u makkers, hebt medelij:
 
bedenkt: zij dragen de toekomst in hun bloed
 
en zoo zij sterven, waartoe leven wij?
 
Eenige vrouwen te zamen
 
Laat vallen de eischen: het moet, het moet.
 
De eerste vrouw
 
Wij smeeken u makkers, bezint u toch!
 
Wilt gij de kinderen laten verderven?
 
Wat helpt ons de zege, wat helpt hij nog,
 
zoo zijn prijs moet zijn dat de kleinen sterven?
 
Een oude vrouw
 
Mijn dochter stierf in 't kraambed; 'k nam het kind,
 
ik heb geen melk om 't arme schaap te geven:
 
o waren bei mijn oogen blind
 
dat 'k niet verglimmen zag dit vonkje leven.
[pagina 23]
[p. 23]
 
Eenige vrouwen
 
Wij hebben geen melk, wij hebben geen brood:
 
de kindren verkwijnen, de kindren gaan dood.
 
Andere vrouwen
 
Hebt medelij, makkers: zij zijn toch uw bloed.
 
De eerste vrouwen
 
Laat vallen de eischen: het moet, het moet.
 
Marcellus
 
Ach zusters, ge verscheurt mijn hart! - Ja: 't moet,
 
maar anders dan ge meent. Dit overharde
 
vraagt nu de tijd van ons, dit: aan te zien
 
hoe onze jonge kindren lijden, weenen,
 
hun kweelstemmetjes worden kwijnend-zwak,
 
en niet te bukken, niet te roepen ‘vrede’,
 
noch te vertwijfelen, maar sterk en vast
 
te zwijgen, te trotseeren, te volharden.
 
Dit immers zwoeren wij - het heugt u toch -
 
toen onze schare' in najaarsgrauwen morgen
 
saamstroomden en uit zijn omfloerste stilte
 
oprees, zon-gelijk, ons gemeen besluit?
 
Wij wisten dat de arbeid van dit land
 
zou stijgen, wonnen wij, halfweegs tot vrijheid,
[pagina 24]
[p. 24]
 
dat onze overwinning zou, een springvloed,
 
planten haar deining voort naar andre landen,
 
trekkende in haar onweerstaanbare zuiging
 
millioenen makkers mee. En omdat wij
 
dit wisten, waren wij te wagen trotsch,
 
te winnen vastbesloten: 't scheen ons heerlijk
 
hen omhoog te voere' op een stroom van kracht.
 
Volharden wij, dan zullen wij 't vermogen.
 
Maar zoo kindergekrijt onzen wil breekt
 
en wij vallen, dan doet met ons
 
heel d'arbeid van dit land een diepen val
 
in zwakte en verneedring. Andre landen
 
storten na in dien kuil. Grievend zal zijn
 
het leed van lange hulpeloosheid; moeizaam
 
't herstel. Wilt ge dat op u laden? Zoudt ge
 
nog kunnen leven, wetend hoe uw zwakheid
 
ten val bracht makkers die bouwde' op uw kracht?
 
Wij drage' in onze handen niet alleen
 
ons eigen lot, maar 't lot van ongetelde
 
menschen, levende' en ongeborenen.
 
Wij lijden hun ter wille, hen te maken
 
blijder dan wij, vreugdevoller en sterker.
 
Uit liefde lijden wij, willen uit liefde
 
zoo het moet ook het zwaarste lijden: den
 
honger van onze kindren aan te zien.
[pagina 25]
[p. 25]
 
Wij hebbe' iets liever dan ons eigen vleesch
 
en bloed; dit: de makkerschap der onterfden,
 
die langzaam wordt, in bloedig-zwaren strijd.
 
Wij hebben haar het liefst van al wat is.
 
Wij weten dat die liefde ons redden zal
 
van zwakheid, onmacht en vertwijfeling;
 
vlammende zonnen zijn w' als zij ons voedt,
 
stof zijn wij en asch, wanneer wij haar derven.
 
Daarom bezweer ik u, mijn kameraden:
 
houde de boog van zijn wil strak gespannen
 
ieder van u! Laat als strijdbare mannen
 
uw eischen stout en fier voor u uitgaan:
 
houdt ze met zwellende adem aan
 
als volle tonen een dappere keel:
 
laat de eenling opgaan in het geheel.
 
Een der vrouwen
 
Ons breekt dit leed: de kinderen kwijnen;
 
de bloesems des levens verwelken, vergaan.
 
Een andere vrouw
 
Makker! O zie de kinderen aan.
 
De eerste vrouw
 
Veel kunnen wij dragen, niet deze pijnen.
[pagina 26]
[p. 26]
 
De arbeider die vrede wil
 
Hun goud is sterker dan onze getallen.
 
De tweede vrouw
 
Laat een deel van de eischen vallen!
 
Marcellus
 
Gedenkt onzen plicht, gedenkt onze eeden,
 
gedenkt de makkers, die voorheen streden
 
en vielen; zij hebbe' ook voor u gebloed.
 
Doopt uw hart in den vurigen gloed
 
die stijgt naar de toekomst en hangt om 't verleden.
 
De grijsaard
 
Verkiest den dood boven een veilen vrede.
 
De arbeider die vrede wil
 
Laat vallen de eischen: het moet, het moet.
 
De eerste vrouw
 
Ellende, ellende, verscheurende pijnen:
 
hoe af te wenden den ondergang?
 
De tweede vrouw
 
De kindren hongren, de kinderen kwijnen;
 
hun oogen staan flauw en hol werd hun wang.
[pagina 27]
[p. 27]
 
Eenige vrouwen
 
tot Marcellus
 
Gij doet geweld aan de stem van het bloed.
 
Vele vrouwen en mannen
 
dringen op Marcellus aan
 
Laat vallen de eischen: het moet, het moet.
 
Een stem
 
achter het tooneel, met geheel andere intonatie
 
Zij zijn gekomen:
 
hen zonden de makkers, de verre velen:
 
zij zijn gekomen van lichte stranden;
 
zij kwamen getweeën, een man en een vrouw.
 
Een andere stem
 
achter het tooneel
 
Hij zegt: liefde tot ons stuwt in machtige stroomen
 
het bloed naar hun hart, het woord naar hun keelen.
 
De eerste stem
 
Zij zegt: drang te helpen maakt sterk onze handen.
 
De tweede stem
 
Zijn woord is als honing.
[pagina 28]
[p. 28]
 
De eerste stem
 
Haar blik is als dauw.
 
De tweede stem
 
Hij zegt dat aan den
 
boom hunner liefde zoete vruchten rijpen,
 
goudglanzige overwinningsvrucht.
 
De eerste stem
 
Zij zijn gekomen die hoop verwachtte,
 
onze zwakheid te schragen met groote krachten.
 
Verschillende stemmen
 
Daar zijn zij, daar zijn zij: stil alle gerucht.
 
Ranulf en Roxana komen op
 
Ranulf
 
Kameraden, uit de zoemende steden
 
zenden de onzen u broedergroet;
 
na dapperen strijd zeeghafte vrede
 
is al de wensch, die hun hart voor u voedt.
 
Maar groet en wensch alleen zijn arm en slap;
 
bijstand versterkt, uit bijstand groeit de broederschap;
 
ons hart is willig, onze hand bereid
[pagina 29]
[p. 29]
 
met u ten einde te strijden uw strijd.
 
Over de landen kwam gevlogen
 
mare van uw standvastigen moed;
 
meegevoel heeft de harten bewogen;
 
verbeelding zette de hoofden in gloed.
 
Wij voelden dadige liefde branden
 
in ons als een binnenst vuur,
 
dat wil uit naar de menschenlanden
 
zijn weldoende kracht verspreiden,
 
en wij spraken tot elkaar:
 
‘o hen helpen door hun donker getijde
 
naar het zegenluistere uur’.
 
En een onzer vrouwen zeide:
 
‘het is voor moeders zwaar
 
honger te zien wegknagen
 
de ronde kinderwangen:
 
arme dapperen, die dat verdragen
 
en niet versagen’.
 
Men zag het lichte verlangen
 
te helpen, in veel oogen stijgen
 
en vorm en bewustheid krijgen.
 
En een jonge vrouw in donkere kleeren
 
- haar eigen kindje was pas gestorven -
 
trad vooruit en zei: ‘zij zullen niet ontberen
 
zoolang er brood is in onze korven;
[pagina 30]
[p. 30]
 
laat de kindren der makkers tot ons komen’;
 
haar oogen werden licht,
 
men voelde liefde uitstroomen
 
glans over haar bleek gezicht.
 
En alle gezichten werden hel
 
of geluksweerschijn ze overtoog;
 
uit de diepe liederen-wel
 
sprong klankfontein klaatrend omhoog.
 
Wij zongen der Broederschap heerlijkheid,
 
die goudblank ontspringt aan den stengel van strijd;
 
wij zongen de liefde die makker haakt
 
aan makker, hen tot één lichaam maakt;
 
wij zongen den dood van harte-alleenheid,
 
en de baring, de blijde, van menschen-eenheid.
 
Roxana
 
Toen hebbe' onze kindren den drempel versierd
 
voor het feest verbroedring dat gaat worden gevierd;
 
onze vrouwen bereiden het feestgebak;
 
op het huis der arbeiders waait van het dak
 
de welkomstvaan, de schitterhelle,
 
waar dappre gedachten in ruischen, in zwellen.
 
De deuren staan open, de disch is bereid,
 
ontloken is blij verwachten;
 
moeders pooplen en vaders wachten
[pagina 31]
[p. 31]
 
met blikken van stille zorgzaamheid.
 
O makkers, laat ons voor uw kindren verzachten
 
den langen nood van den bitteren strijd;
 
vertrouwt ze ons toe tot betere tijden;
 
wij zullen ze koestren en troetlen en streelen;
 
zij zullen met onze kinderen spelen
 
als lammetjes op één klaverweide.
 
Ranulf
 
En als de winden overwinning waaien
 
brengen wij hen weerom, brengen hen allen;
 
zij keeren weer als zegeliedren schallen
 
en vaandels wimple' en vreugdevuren laaien.
 
Roxana
 
Makkers, ge moogt niet zeggen neen:
 
wij vrouwen hunkren om die kleine martelaren
 
iets te vergelden van wat gij ons doet.
 
Lijdt ge niet opdat vrijheid lache door ons bloed?
 
Draagt ge niet onze hoop door bittre baren?
 
In wil, in liefde, in alles zijn wij één.
 
Ranulf
 
Uit de ruischende steden,
 
makkers, komt tot u deze bede:
[pagina 32]
[p. 32]
 
geeft ons uw kindren tot de dag van vrede,
 
de heilgekroonde overwinningsdag, daagt.
 
Marcellus
 
Wij dachten dat als in het oud verhaal
 
de god-in-ons van onze trouw verwachtte
 
het offer van ons allerdierst bezit.
 
Een vrouwestem
 
Onze vijanden zijn
 
sterk en wreed van gemoed.
 
Marcellus
 
Wij vreesden dat tot verre zegepraal
 
noodig zou zijn dat w'onze kindren slachtten
 
al maakte 't denken onze lippen wit.
 
De stem
 
Onze kracht was klein,
 
twijfel rilde door 't bloed.
 
Marcellus
 
Onze wil zonk weg van ons, als een schip
 
dat wreede riffen doodlijk openreten,
 
een afgrond ging ope' onder onzen moed.
[pagina 33]
[p. 33]
 
De stem
 
Zij zijn gekomen
 
die onze nood riep.
 
Marcellus
 
Gij zijt gekome' en van uw gulle lip
 
viel 't heelend woord: de zwakheid is versmeten,
 
wij varen juichend zegen tegemoet.
 
De stem
 
Zij hebben ons afgenomen
 
de zorg die nooit sliep.
 
Marcellus
 
Zeg aan uw makkers dat hun liefdedronk
 
ons uitgeputte hart heerlijk versterkt en
 
tot nieuwen weerstand hoog heeft opgericht.
 
De stem
 
Als allen zich scharen
 
zijn wij sterk om te winnen.
 
Marcellus
 
Zeg: wanhoop is verjaagd, die hen omvlerkte
 
met nacht; triomfantelijk hun stem klonk,
[pagina 34]
[p. 34]
 
en vlamgelijk schitterde hun gezicht.
 
De stem
 
Nu kan uit het zware
 
de zegen beginnen.
 
Marcellus
 
Haalt de kinderen hier, maakt hun hartjes gereed
 
de stem te volgen die broederschap heet,
 
naar de steden der liefde, waar melk en brood
 
hun wangen gaan maken weer rond en rood.
 
De kinderen komen binnen
 
Roxana
 
tot de kinderen
 
Nu moet je van vader en moeder scheiden,
 
want vader en moeder hebben geen brood.
 
Naar een licht land gaan wij jullie geleiden,
 
waar andere vaders en moeders breiden
 
hun armen uit naar den kleinen genoot.
 
Zij hebben met meien versierd de woning,
 
nieuwe zusjes en broertjes wachten je daar;
 
kroezen vol melk en bollen met honing
 
staan op lange tafels klaar
 
en elk van jullie krijgt als een koning
[pagina 35]
[p. 35]
 
een krans van meizoentjes op 't blonde haar.
 
En keer je terug, dan bloeien de rozen,
 
dan vieren we samen het feest van den vree,
 
dan zullen we zingen en dansen en koozen,
 
dan zijn w'allen blij, maar dat duurt nog een pooze,
 
komt mee lieve kindren, komt mee, komt mee.
 
Een der vaders
 
Zeg aan de nieuwe
 
vader en moeder waar je heengaat,
 
dat onze harten in ons schreien
 
en toch zijn blij.
 
Een der moeders
 
Geef hun een kusje,
 
geef hun een kusje voor mij en laat
 
je handjes, zóó, langs hun wangen glijen
 
als je doet bij mij.
 
Een andere vader
 
Zult je wel eens aan mij denken
 
als je 's avonds in je bedje ligt?
 
Een andere moeder
 
O kind, dat iemand mij dìt kon schenken:
 
even maar, te zien hun gezicht.
[pagina 36]
[p. 36]
 
Roxana
 
Wij hebben met meien versierd de woning;
 
vriendlijke makkertjes reiken je daar
 
kroezen vol melk en bollen met honing
 
en elk hunner draagt als een jonge koning
 
een kroontje op het donkere haar.
 
De eerste moeder
 
Zeg aan de nieuwe
 
vader en moeder waar je heengaat,
 
dat wij van hen houen
 
heel, heel veel.
 
De eerste vader
 
Zing hun een liedje,
 
zing hun een liedje voor en laat
 
ons innig vertrouwen
 
kweelen uit jouw keel.
 
Roxana
 
En keert ge terug dan bloeien de rozen,
 
dan is niemand meer voor den hongerwolf bang;
 
dan vieren wij feest met lachen en koozen
 
hart aan kloppend hartje en wang tegen wang.
[pagina 37]
[p. 37]
 
Marcellus
 
Groet aan de makkers van de lichtende steden,
 
groet aan de makkers, en dank, en dank.
 
Ranulf
 
Wij scheiden in een overwinningsklank:
 
tot weerziens broeders, in den ruischenden vrede.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken