Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De nieuwe geboort (1928)

Informatie terzijde

Titelpagina van De nieuwe geboort
Afbeelding van De nieuwe geboortToon afbeelding van titelpagina van De nieuwe geboort

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.53 MB)

Scans (1.27 MB)

ebook (2.97 MB)

XML (0.15 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De nieuwe geboort

(1928)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 184]
[p. 184]

Gebroken kleuren
IV
De slapende stad

[pagina 185]
[p. 185]
 
Van schokkend geratel verdoofd,
 
niets dan de broze glas-wand
 
tusschen duistere kou en mijn hoofd
 
hollen wij voort over 't land
 
weg van de slapende stad
 
waar een bevend beeld mij van bleef...
 
De stemmen en lamplichte' en dat
 
kort-spannend naar buiten geleef
 
hoe ver schijnt het alles voorbij...
 
en daarna de kou-strakke nacht
 
en de mannen, aan iedere zij
 
gaande naast mij als een wacht
 
stromplend door moddergaten
 
en menig bevroren poel.
 
Over verlaten straten
 
een verloren-dorpsweg gevoel
 
en de huizen in 't breed geplaveide
 
wegdonkrend aan iedre kant
 
laag, en eentonig gerijde;
 
niet van de stad, van het land...
 
Daar tusschen een ander gewas:
 
rijzend uit boven hen, hier en daar
 
met doode oogen van glas
[pagina 186]
[p. 186]
 
een hoekige steenklomp hoogzwaar.
 
De huizen stil en dicht,
 
blind iedere vensterruit
 
flauw plekkend lantarenlicht
 
de duistere weg voor ons uit.
 
Is het stad, is het land waar hij henen leidt?
 
Hij buigt weer in zulk een als hij,
 
die boort weer door lange verlatenheid:
 
in de duistere kou jagen wij
 
de lijven vooruit door dit
 
ledig onheimlijk oord,
 
maar eige' in gemeenzaam gedachte-bezit
 
leven de zielen voort.
 
Zij dragen elkander aan
 
lief en leed van den strijd:
 
zoet is het snel verstaan
 
door lange gemeenzaamheid.
 
 
 
‘Hier is de slapende stad.
 
Ringsom staat de aard bedekt
 
van 't armzalig bouwsel dat
 
zijn triestige straten trekt
 
en uitstraalt ver over het veld,
[pagina 187]
[p. 187]
 
de sombere armoe-wijk
 
van drie maal tienduizend, bekneld
 
in een hooploos eentonig rijk.
 
Ieder huis nu een graf gelijk,
 
iedre straat een zerken-laan;
 
morgen vroeg, voor dagbreek
 
zal ieder graf open gaan.
 
In 't onzeker wintergrauw
 
sluipt een weze' uit elk huis,
 
hij weet tot welk gapend gebouw:
 
daar vangt aan wielend gedruisch.
 
Een macht bant zijn lichaam daar
 
door den schralen December-dag,
 
door blijde onrust van 't bottend jaar
 
door het schallen van zomerlach.
 
En schemering zet hem niet vrij:
 
die glas-oogen blind en dood
 
avond aan avond staan zij
 
te schittren oranje-rood.
 
In donker sluipt elk terug
 
naar het somber armoe-rijk;
 
het graf gaat dicht achter hun rug:
 
de dagen zijn allen gelijk...’
[pagina 188]
[p. 188]
 
De kou bijt vinnige beten;
 
voort jage' onze voete' op één maat:
 
‘Makkers, helpt mij met uw weten;
 
ziet ge geen glans op 't gelaat
 
der slapende stad? Is er geen
 
hier en daar, die schreeuwend ontwaakt
 
of mompelt in droom voor zich heen
 
als een man, sluimrend aangeraakt
 
door een straal van de zon? - Het licht
 
wordt al middag-hoog en groot:
 
beweegt niets op hun aangezicht?
 
Is het de slaap van den dood?’
 
 
 
Klonk die stem zoo lustloos en mat
 
en stond strak dit bewogen gezicht?
 
‘Hier in de slapende stad
 
hebben zich opgericht
 
drie-en-twintig’... o zoet
 
is het stappen door duisternis
 
de hitte nog tollend in 't bloed
 
van worstling, en 't sterkend gewis
 
van groei tintellicht door de leên
 
vol vreemde gespannenheid
[pagina 189]
[p. 189]
 
als wijkt daar voor zegen geen
 
zoo verre en lange tijd...
 
De staalharde nacht schittert hel:
 
hoog stralen de starren; omlaag
 
het fonkel-juweelen spel
 
van licht op de blinke sneeuwlaag.
 
En de stad is niet meer zoo doodsch.
 
Maar blind voor het starrig gestraal
 
stapt naast mij mijn gids en mijn loods
 
verloren in 't strijd-verhaal;
 
 
 
‘Plant zich wat verweg rumoert
 
langs de wijde lucht-boog
 
of diep onder d'aarde voort?
 
ik weet niet: ik weet dat men hoort.
 
Toen dan het sein ze bewoog
 
rezen en recht-stonden zij,
 
het broeder-woord, eerst nog bedeesd
 
dan vrij-luider lippend, als hij
 
die na lang ziek zijn geneest.
 
‘Een voor alle', allen voor een’
 
o zot! door de starre lucht
 
klonk de klank tot anderen heen:
[pagina 190]
[p. 190]
 
dit was 't eerste lente-gerucht’...
 
 
 
Maar lichtgloed door ruite' en beweeg
 
en geroes van stadsleven in nachtsfeer:
 
d' ellendige wereld, licht-leeg,
 
arm aan luid levens-begeer
 
die stad bindt aan land, maar opving
 
van stad noch land dat wat bekoort,
 
zij ligt achter ons, een vergeten ding
 
dat 't lichf-leven der stad niet stoort...
 
 
 
‘Drie en twintig ontwaakt,
 
gewonnen voor broederschaps plicht -
 
heeft de daad hen iets blijder gemaakt?’
 
‘Voor hen sloot de poort zich dicht
 
waar buiten loert honger-gevaar:
 
nog staan zij overend
 
- de stem wordt gefluister - maar
 
hoe lang nog: wat is het end'?’
 
 
 
O, de wereld die ginder sliep!
 
ja er stijgt gemor van wat lijdt:
 
de slaap is iets minder diep
[pagina 191]
[p. 191]
 
maar hoe ver nog van hellen strijd:
 
van willen gespanne' als een boog
 
van daden, als pijlen gereed:
 
en ringsom het land waar nog niets bewoog
 
als een land dat de tijd vergeet!
 
Noord en zuid. oost en west, wee, wee mij
 
de diepe slaap zonder gerucht
 
op Brabants akker en hei
 
van Brabants dorp en gehucht...
 
 
 
Maar bundlende lichte' in een rij
 
en een sfeer van gedurig gewoel
 
en een haastige hand en voorbij
 
't saam-sterke en steun-gevoel
 
en ik vaar in de eenzame pijn
 
om de slapende duizende', om
 
de weingen die worstlend zijn
 
en het toekomst-oog duister en stom...
 
 
 
‘Makkers die blijft in den kring
 
hebt ge geen zekerte als groet
 
die stilt de bekommering
 
en de zorgzwaarte slinken doet?
[pagina 192]
[p. 192]
 
Werp eer donker mij gansch verslindt
 
zulk een woord in mijn hunkrende geest
 
dat ik zijn troostend rytme weervind
 
in de dreuning van 't ijzeren beest’...
 
Wierp een het woord in de nacht?
 
Vloog moedige taal van zijn tong?
 
Ik ving niet dan de schrille klacht
 
die uit koperen buizen sprong:
 
toen suizende stilte en de nacht
 
en dat half-ontwaarde land
 
dat half-begrepen geslacht
 
tusschen mij en de kille glaswand:
 
daar pres ik het gloeiend hoofd
 
en drijf weg op een duistere zee...
 
het raderdier dat de stilte klooft
 
voert mij al sneller mee
 
en het donkere land vliegt voorbij
 
als een schaduw die niemand kent -
 
maar de dreuning heeft een stem voor mij
 
‘wat is het end, wat het end.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken