Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De stem die roept (1936)

Informatie terzijde

Titelpagina van De stem die roept
Afbeelding van De stem die roeptToon afbeelding van titelpagina van De stem die roept

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.34 MB)

Scans (0.85 MB)

ebook (2.85 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie
drama

Subgenre

liederen/liedjes
toneeltekst (modern)


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De stem die roept

(1936)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 25]
[p. 25]

Lijden

I

 
Vrouwenkoor
 
Mannen lijden.
 
Hebben geen werk, hebben geen brood,
 
hebben geen werk en geen brood.
 
Hun leven zwalkt als een boot,
 
die werd van haar ankers geslagen,
 
drijft nog een poos tusschen de dagen,
 
tot zij brijzelt tegen de klippen der nood.
 
 
 
Mannen lijden. Hebben eens gestreden.
 
Zijn uitgestreden. Strijden niet meer.
 
Eens woei opstandsvaan boven hun gedachten:
 
levenswil, alle levende krachten
 
steigerde' in hen, wilden niet nèèr:
 
werden tenslotte toch neergedwongen.
 
Niets maakt de harten zoo murw en de longen
 
zoo zwak als wachten,
 
daadloos wachte' in mistroostige sfeer.
 
Mannen lijden.
 
 
 
Mannenkoor
 
Vrouwen lijden. Worden gesloopt van binnen.
 
Streden dapper, konden het toch niet winnen.
 
Lijden, als zij altijd deden,
 
al te gedwee en al te blind,
 
buigend als riet onder de vlagen,
 
maar met hun arm om den man geslagen
 
en tot het laatst toe beschermend het kind.
[pagina 26]
[p. 26]
 
Lijden machteloos, klachteloos,
 
zonder te vragen
 
van waar het komt, dit overstelpend leed,
 
uit welke bron zijn stroomen stijgen.
 
Weren af tot het laatst toe den beet
 
van honger van wie zijn hun eigen.
 
Staan zèlf als gewonde dieren, - hijgen
 
naar adem, siddren, vallen eindlijk neer,
 
hebben geen bloed en geen tranen meer.
 
Vrouwen lijden.
 
 
 
Gemengd koor
 
Kindren lijden.
 
Lijden. Eer zij wat leed is beseffen,
 
heeft in zijn peezige armen,
 
zonder erbarmen,
 
het hen gegrepen en geknauwd.
 
Zij zullen hun hoofdjes nooit weer opheffen,
 
als die andre in wier kindsheid vreugde blauwt.
 
Zullen kwijnen, verwelken, gaan te gronde,
 
of zich sleepen naar het eind hunner dagen
 
in èèn lang versagen.
 
Donker staan voor het hart de vragen!
 
O de kindren zijn schuldeloos,
 
waarom moeten zij voor anderen lijden?
 
Moet de stank der ellende ontwijden
 
hun lichamen teer, hun zielen broos?
 
O een wereld die de kinderen veroordeelt
 
te lijden, is boos!
 
Wond hun lijf, wond hun hart;
 
wond hun ziel, vreemd verstard,
[pagina 27]
[p. 27]
 
Of verschuchterd-toegeknepen!
 
Allen door de klauw van het leed genepen,
 
door zijn ijzeren hamers geplet.
 
Slecht deze wereld is, wreed haar wet:
 
Kinderen lijden!
 
 
 
Een stem
 
Hij die kon zien.
 
O hij, die kon zien de scharen der namenloozen,
 
zooals zij over de aarde nu zwerven
 
om werk en brood,
 
of zwijgend neerhurken, tusschen leven en sterven,
 
in hokken, vaal en grauw als zij, -
 
wie ze zag stromplen langzaam voorbij,
 
dof van oog, hol van wang -
 
zich sleepen naar het eind van hun lijden.
 
De weg van den honger naar den dood is lang,
 
hij klimt omhoog aan de steilte der tijden.
 
O hij die zag, die zag hun scharen
 
niet af te zien in geen duizend dagen,
 
niet af te zien in geen honderd jaren,
 
millioenen geknakte aren
 
millioenen gebluschte sterren,
 
die ze zag, opkome' uit het verre
 
en nadre', altijd andre, altijd meer,
 
een zee van jammer, een zee van lijden,
 
die zou willen vluchten achter de tijden,
 
die legde zich liefst tot sterven neer.
 
 
 
Gemengd koor
 
Allen lijden!
[pagina 28]
[p. 28]
 
Allen in zorgen, allen in pijn!
 
Allen voor elkaar op hun hoede.
 
Allen gespanne' - in verstrakte lijn,
 
of ineenzinkend, doodlijk moede.
 
Allen voor elkander bevreesd,
 
elkaar aanziend met oogen van verscheurende dieren,
 
oogen als van gieren -
 
die erkennen geen andre wet,
 
dan de strijd voor het eigen leven.
 
Allen belegerd zonder hoop op ontzet.
 
Uit een land van licht verjaagd en verdreven.
 
Uit een Paradijs voor goed verstooten,
 
of nooit zelfs tot aan zijn rand geweest.
 
Bang voor den dood,
 
en toch levensverdroten.
 
Geen morgenrood en geen avondrood
 
waaraan hun blikken zich kunnen weiden.
 
Allen lijden!
 
 
 
Een stem
 
Hij die kon hooren. -
 
O hij, die kon hooren de klacht,
 
die nu zwelt alom over de aarde,
 
aanstormt en vergaat als de wilde jacht,
 
klacht - storm van hen, wier zinloos lijden
 
geen lafenis van hoop verzacht, -
 
lijden, dat niet kent van verbeiden
 
de zachtheid, en niet van vertrouwen de kracht, -
 
zoo hij een mensch ware en geen steen,
 
hij zou dit niet kunnen verdragen,
 
maar uitbreke' in hartverscheurend klage' en
[pagina 29]
[p. 29]
 
de lucht vervullen met geween.
 
Hij zou neerstorten als aan de voeten van God,
 
biddend: ‘Laat mij, laat mij gaan verloren,
 
maar verlos hèn, verzacht hun lot’;
 
zòò bidden zou hij, zoo hij kon hooren.

II

 
Koor
 
Menschheid! ge hebt zoo veel begrepen;
 
ge vermocht zooveel, ge zwierdet zoo wijd,
 
waaròm werd het mes der smarten geslepen
 
dat nu zoo diep in het vleesch U snijdt?
 
Tegenkoor
 
Afgedwaald van het open wereldhart,
 
in de verstrikking der zelfzucht verward,
 
moeten wij lijden.
 
Koor
 
Menschheid!ge hebt de aarde gedwongen
 
te dragen oogsten van overvloed;
 
haar geheime werkplaatsen hebt ge besprongen,
 
ge perst en perst de lucht uit haar longen,
 
ge pompt uit haar adren het bloed.
 
Boven natuur voeldet g'u verheven;
 
op de vad'ren zaagt ge verachtend neer;
 
welk zwaard heeft U terug gedreven,
 
dat opnieuw ge moet worstelen voor uw leven,
 
als de vadren 't eens moesten, nood Uw heer?
 
Tegenkoor
 
Afgedwaald van het eeuwge wereldhart,
 
lang in de greep van den hoogmoed verhard,
 
moeten wij lijden.
[pagina 30]
[p. 30]
 
Koor
 
Menschheid! Uw deelen groeiden samen;
 
Gedachte en Arbeid voegden z'aaneen;
 
de geest versmelt hun duizenden namen,
 
tot dezen èènen, dezen alleen.
 
Wee U! ik zie worden opnieuw Uw deelen
 
teruggestooten in eenzaamheid,
 
en tegen elkaar, met woedende kelen
 
hoor 'k razen uw kinderen, ontelbaar velen
 
die te zamen zijn ù, die te zamen gij zijt.
 
Hoe konden de banden weer worden verbroken
 
door arbeid en denken zoo hecht geknoopt?
 
Welke duivelsche hand heeft den groei gefnoken
 
der wordende eenheid, en haar burcht gesloopt?
 
Tegenkoor
 
Afgedwaald van het vlammend wereldhart,
 
in d'ijz'ge hel, waar Kaïn stierf, verstard,
 
moeten wij lijden.
 
Koor
 
Menschheid! door èèn woord kan worde' opgeheven,
 
de vloek, waaraan ge te gronde gaat.
 
O zoo het kon aan Uw lippen ontbeven,
 
zoo het zwellen deed het zeil van Uw streven,
 
werd onwezenlijk-ijl de wereld van 't kwaad.
 
Zoo 't maar wilde in uwer harten gronden,
 
zich vormen opnieuw tot gouden klank,
 
dan was de weg naar genezing gevonden,
 
dan zoude' aan Uw lichaam heelen de wonden.
 
Uw adem werd zuiver, Uw aanschijn blank.
 
Tegenkoor
 
Afgedwaald van het stralend wereldhart,
[pagina 31]
[p. 31]
 
naar waar geen liefde ontbloeit: in 't sterloos zwart',
 
moeten wij lijden.
 
Koor
 
Menschheid! Hebt ge den geest vergeten
 
die uw duisternissen herschiep tot licht?
 
Zijt ge geklonken aan eeuwige keten?
 
Voor eeuwig verbannen, voor eeuwig versmeten
 
van voor Gods liefelijk aangezicht?
 
Tegenkoor
 
Hunkerend naar het eeuwig Vaderhart,
 
tastend den weg weerom, blind en benard,
 
willen wij lijden.

III

 
Koor
 
Geesten van moed, krachten tot heil, -
 
Geesten die woont tusschen de menschen,
 
verlos ons van alle zinloos leed, -
 
leed als van dieren, niet begrijpend, stom,
 
die in hun kooien gaan òm en òm; -
 
van alle stompzinnig gesleepte lasten
 
naar het einde der wereld,
 
naar het einde der dagen,
 
zonder klagen.
 
Tegenkoor
 
Van alle leed dat onvruchtbaar blijft,
 
waar niets dan de droesem van beklijft,
 
verlos ons.
 
Koor
 
Geesten van liefde, krachten tot heil,
 
goede wil, die neerdaalt tusschen menschen,
[pagina 32]
[p. 32]
 
verlos ons, O verlos ons van 't onwillig gedragen leed,
 
leed dat wekt enkel weerspannigheid,
 
leed dat baart enkel verbetenheid,
 
dat enkel het bloed in wraakzucht doet gisten,
 
of verzuren in bijtende wrok.
 
Van alle leed verlos ons, dat
 
verduistert in harten den wil tot vrede
 
en het licht van broederschap!
 
dat wekt in een mensch,
 
duivelschen wensch,
 
andren te doen lijden, wat hij zelf heeft geleden
 
door hen.
 
Tegenkoor
 
Van alle leed, dat verkeert in haat,
 
verlos ons.
 
Koor
 
Krachten van liefde, geesten van moed,
 
die zweeft tusschen ons en over de wereld
 
met uitgespreide vleugels, waakt,
 
herschept, o herschept, herschept tot zegen
 
de roetbittre zee van eind'loos lijden
 
waar menschheid nu tot den hals door waadt!
 
Maakt lijden weer kracht tot loutering.
 
Maakt het de spiegel, waarin we zien
 
weerspiegeld onze donkre zonden
 
van zelfzucht en van liefdeloosheid!
 
Maakt het de spiegel waarin we zien
 
weerspiegeld de straf voor onze zonden:
 
ons innerlijk eenzaamzijn, onze voosheid.
 
Tegenkoor
 
Met leed, dat toebrengt de goede wonden,
[pagina 33]
[p. 33]
 
verblijdt ons.
 
Groot koor
 
Lijden, dat verlangen wekt
 
naar gemeenschap tusschen menschen, -
 
dat als een plant uit de aarde trekt
 
dit wenschen:
 
verlangen naar leven met elkander,
 
verlangen naar leven vòòr elkander,
 
in diepe wezensgronden
 
aan elkaar verbonden,
 
verbonden ook in de arbeidssfeer;
 
Lijden, dat dit wenkt, werp ons neer,
 
eisch ons op, neem ons onder uw hoede.
 
Machtige louteraar, strenge en goede,
 
kneed ons willen in zuiverder vormen,
 
voer ons door Uw stormen
 
en door Uw stilten, naar waar 't licht ontbrandt
 
dat onderging voor onze oogen.
 
Verwijd onze benauwde togen,
 
den ring om onze harten ontnijp.
 
Lijden gezond, vruchtbaar en edel,
 
vernieuw ons van voetzool tot schedel,
 
maak ons, die ikzucht en machtswaan bedrogen
 
voor den zegen der gemeenschap rijp.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken