Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Uit de diepte (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Uit de diepte
Afbeelding van Uit de diepteToon afbeelding van titelpagina van Uit de diepte

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.37 MB)

Scans (1.13 MB)

ebook (2.82 MB)

XML (0.10 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Uit de diepte

(1946)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Tijdgedichten


Vorige Volgende
[pagina 35]
[p. 35]

Holland

[pagina 37]
[p. 37]

Aan de Hollandsche joden en hun vrienden

 
Toen de tijden jonger waren dan nu,
 
zijt gij, vluchtelingen gekomen
 
van 't Oosten eerst en toen dat lange stroomen
 
ophield, opnieuw vandaar, waar luw
 
de winden zijn, niet als de onze ruw,
 
de zee murmelzingt en slanke cypressen
 
de kerkhove' op de heuvelen omzoomen.
 
 
 
Geworden ware' uw oogen rijpe bessen
 
daar, waar hun lens weerkaatst' eedle kontoeren
 
van berg, baai, kaap, en in blauwzwarte tressen
 
neergolfde uwer dochtren weligheid.
 
Uw toegeknoopte horizon ontsnoeren
 
hielp daarginds wetenschap, zoowel gewijd
 
als wereldsch. Rijke arabische kultuur
 
 
 
schakeerde uw joodsche kracht met fijner tinten,
 
toen ge tot ons kwaamt in ons opgaand uur
 
van een klein volk, dat vrijheidswil cementte,
 
een wordend volk, dat droeg in zijn natuur
 
verdraagzaamheid, niet altijd even puur,
 
maar gezond. Ge vondt vrijheid van geweten
 
en van geloof. Hier, onder onze tenten
 
 
[pagina 38]
[p. 38]
 
mocht ge de ongezuurde brooden eten
 
in vrede en vieren het Loofhuttenfeest.
 
(Niet openlijk, een weinig nog bevreesd
 
en schuw, voorzichtig bij iedere bete
 
omziend', als lang opgejaagd beest).
 
De synagoge schuifeldet ge binnen,
 
beangst voor 't Oog, Ga naar eind1) spiedend door alle reten
 
 
 
in uw geboorteland, vol kouden haat. -
 
Nog leefdet afgezonderd achter dijken
 
van vooroordeel g'ook hier in overvolle wijken,
 
waart nog geen volberechtigde gelijken,
 
voeldet gemeten u met vreemde maat.
 
Maar toen uit Frankrijk woei de stormwind aan,
 
die d'oude machte' omverwierp met zijn stooten,
 
 
 
werd ge vrij in uw komen en uw gaan,
 
gelijk-berechtigden, niet meer heloten,
 
vereenigd met ons in één volksbestaan
 
van burgers. De hande' uwer kinderen zwaaiden,
 
juichend op school, de nationale vaan.
 
Smaad onder haar, voorheen u aangedaan,
 
zonk in 't verleden weg. Uw kindren kraaiden
 
 
 
het hardst, als het jaarlijksch schoolfeest begon.
 
Zeker: uw kern bleef oostersch. Heeter laaide
 
uw bloed dan 't onze, in Palestina's zon
 
gestoofd, en als de gure winden waaiden,
 
huiverdet ge. Nadruklijker doorsneden
 
dan d'onze uw gebaren de lucht en spon
 
 
[pagina 39]
[p. 39]
 
de draad van uw verhaal. En nog blijft heden
 
uw kern wat z'altijd was, uw zijn verworteld
 
met d' aardlage' in duizendjarig verleden;
 
zijn fundament met trane' en bloed gemorteld,
 
bevloerd met steenen van verned'ring, smaad,
 
aantijgingen, zinnelooze en wreede, -
 
met groot vertrouwen ook, dat in Gods raad
 
 
 
dit werd besloten en gij zijt verkoren
 
tusschen de volken. Zoo bleeft ge paraat,
 
gelooven, hopen, wachte', u zelf behooren
 
en Gode. Maar ook werd in u geboren
 
tussche' ons iets nieuws. Een jonge dageraad
 
vernieuwde uw wezen. Zeker bleeft ge Joden,
 
maar ge werd óók Hollanders. Goed en kwaad
 
 
 
deeldet ge met ons; d'eeuwen door zaagt roode
 
zon, als wij, ge zinken in de zee, door dampen,
 
zilte, gezeefd zijn straling. Onder de geboden
 
leefdet g' als wij, van zon en wind, met rampen
 
soms teistrend 't land, maar die ten zegen 't waren.
 
Met ons dezelfde wolken zaagt vergare' en
 
vervluchtgen ge, als d'avondlijke lampen
 
 
 
ontstoken werden, ópvlamden de vuren
 
in de diepste kraters der onmeetlijkheden.
 
Aan één strand stoofden uw kind'ren hun leden
 
met d'onze in 't warme zand, terwijl zackt schuren
 
over 't schelpengruis van een zomerzee
 
d'ouderen wiegde in een slaap vol vrede.
 
Onze en uw jongens eendre avonturen
 
 
[pagina 40]
[p. 40]
 
beleefden, speelden in dezelfde stee,
 
tolden na de spanning der sterke uren
 
te samen rond; liepen met meisjes mee;
 
bouwden, volwassenen, aan één kultuur en
 
wankultuur ook, tevree of niet tevree,
 
naar 't viel, maar die allen met ons nature
 
van dit land vormde, en er gedijen dee'.
 
 
 
Aan de roemrijkste onzer hoogescholen
 
zoon van uw volk verleende heldren gloed,
 
drong dóór, waar anderen levenslang dolen
 
in labyrint van duizend gange' en holen -
 
tot de kern van dit godlijk-menschlijk goed:
 
gerechtigheid. En telkens nieuwe beken
 
stroomde uit van inzicht, door zijn bron gevoed.
 
 
 
Samen, werkten w'om krotten af te breken,
 
waar zich verschanst ellende, en 't snerpend tergen
 
der pijnen te verzachten: dokters, leeken,
 
zusters (ook joodsche), nonnen, allen samen
 
de t.b.c. bestreden en d'andre erge
 
volksziekten: donkere schaduwen weken,
 
klaarden op. - In het gouden boek de namen
 
 
 
van joodsche zangers staan: hartstochtelijk-teere
 
gezangen onze schatkamers verrijken.
 
Eén hunner 't hart zijns volks verwoordde; prijken
 
zag wie hem las 't in vertrouwen in den Heer en
 
verlossing, komende voor dat volk. Ga naar eind2) Eén zag wijken
 
't kapitalisme met zijn plage' en zeeren;
 
zong hoe saamhoorigheid in alle rijken
 
 
[pagina 41]
[p. 41]
 
van 't Universum heerscht. Ga naar eind3) Hij ons doet schouwen
 
de wezenseenheid van het zijn en stroomen.
 
En joodsche beeldhouwers hakten hun droomen
 
in steen, kneedden z'in klei; grootsche gebouwen
 
tot cier. Ga naar eind4) In 't hart des lands op vale hei
 
verrijst monument een der kloekste zonen
 
van Afrika ter eere: zoo werden wij en gij
 
 
 
in veel een éénheid, sloegen ál meer bruggen
 
over dat, wat ons scheidde; heen en weer
 
liepen w' over hen neuriënd. Recht groeid' uw ruggen
 
als d'onze; uw schouders boog niet meer ter neer
 
de doffe pijn van minderwaardigheid.
 
Uw uitbundige aard en onze stugge
 
begrepen al beter elkaar. Uw vlijt
 
 
 
bleef even groot en in de wufte dagen
 
onverlet ook uw huiselijke sfeer.
 
Al meer leerde' elkaars eigenaardigheid
 
ontzien we, en glimlachende verdragen
 
elkaars zwakheden; vriendschap voor 't leven bond
 
vaak Jood met niet-Jood; bindt ze nog; het bloed
 
streek voor den geest de zeilen; in het heden
 
 
 
brak morgen door. Niet zelde' ook zoet verlangen
 
bewoog van een onzer zonen 't gemoed
 
voor een meisje uit uw volk: snel en behoed-
 
zaam werden draden tusschen hen gespannen,
 
glanzend gave, sterk en fijn
 
te gader, d'ouders trokken soms wel lange
 
gezichten, maar liefde en levensmoed
 
 
[pagina 42]
[p. 42]
 
lachen met de bezwaren van wie zijn
 
blijven steke' in vooroordeel. Meestal bleven
 
z'ontstemd slechts kort: hun ontstemming verging,
 
zoodra gluurde om den hoek het bottend leven
 
van kleinkindren bekoorlijk, zegening
 
van d'ouderdom. Neen 't was niet alles even
 
gemakkelijk: er wás soms iets dat schrijn-
 
 
 
d'een oogenblik, snaren niet altijd bleven
 
gelijk gestemd. Maar wanneer gaat ooit groei
 
zonder tweestrijd in de verborgen dreven?
 
En dit wás groei; ja meer: nieuwe geboorte,
 
voorspel tot nieuwe menschheid; háár lied woei
 
ons toe uit eindelijk ontsloten poorten;
 
in menschheid kwam een nieuwe knop tot bloei.

II

 
Geweld heeft ons gegrepen bij de keel,
 
terneergeveld met harde knoken,
 
levens ontwricht, der stede' en oude dorpen
 
schoonheid verwoest, toen zich op u geworpen
 
en ruw u afgerukt van uwen steel;
 
maar 't heeft u noch ons innerlijk gebroken.
 
 
 
Ons hart heeft de vuisten gebald
 
en bittere tranen vergoten
 
om onze machtloosheid; neen: machtloos zijn
 
enkel geweldenaars en despoten,
 
wanneer 't moordwapen hun ontvalt;
 
 
[pagina 43]
[p. 43]
 
niet zij, die zijn verbonden in d' ldee
 
en haar luister ook in Novembernachten
 
zien pralen met de oogen van den geest,
 
niet zij; al kent van hun gemoed de zee
 
haar eb en vloed, die toch tege' d'overmachten
 
weer opveren, heel even maar bevreesd.
 
 
 
Heil ons: de besten van ons, jonge' en ouden,
 
zijn opgevloge' en in den strijd gegaan
 
voor u, voor u, maakten van 't ik zich vrij
 
om u te schragen; trotsch zijn we en blij,
 
dat zij het deden - rond verscheurde vaan
 
en duizendmaal doorboorde - haar te dragen
 
door de lichtloosheid van dit wintertij,
 
dat wie haar zien, hunkren zich ook te wagen -
 
 
 
de in tallooze gevechten doorboorde,
 
wier naam geluidloos om de lippen zweeft
 
en aan hun oogen verleent een geluksglans -
 
zij en gij vinden in den doodendans,
 
waarin horden ronddwarrelen, levenswoorden,
 
doen daden, waar menschheid uit heeft geleefd
 
 
 
t'allen tijde... Een zachte vonk schiet uit uw oogen,
 
vertrouwder voelt de druk van uwe hand,
 
sinds samen w' over onze kindren bogen
 
om ze te troosten, als geweld de band
 
stuksneed ruw, die geduld, liefde en verstand
 
tusschen meester en leerling knoopen.
 
‘Hij komt terug, kind, vrees niet.’ Er gaat ope' in
 
kinderoogen iets van een wonderland.
 
 
[pagina 44]
[p. 44]
 
Mijn Joodsche vrienden, die mij nu omstaat
 
zoo rustig, in den geest, jongen en ouden,
 
en ongeschokt over u heengaan laat
 
den storm, wetend: ‘hij werpt ons niet omver’
 
en woorden vondt, die kwamen van zeer ver
 
uit groote diepte, om ons vast te houden, -
 
 
 
sterker worden aldoor de zachte krachten,
 
teederheden krijgen de overhand;
 
aan der wereld getouw Godlijke Hand
 
weeft uit de tranen der doorwaakte nachten
 
onzichtbaar weefsel, zilverkleurig band,
 
verbondenheid in gevoel en gedachte.
 
 
 
Hoe heerlijk is dit, dat uit donkre uren
 
opstijgt de zuivere gewijde lach,
 
dat God uit de bitterste avonturen
 
zoete vertroosting te schenken vermag,
 
dat het duister wordt als een jonge dag,
 
waardoor wij opgaan, nieuwe creaturen.
eind1)
De Inkwisitie.
eind2)
Jacob Israël de Haan.
eind3)
A. van Collum.
eind4)
Mendes da Costa.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken