Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De vrouw in het woud (1912)

Informatie terzijde

Titelpagina van De vrouw in het woud
Afbeelding van De vrouw in het woudToon afbeelding van titelpagina van De vrouw in het woud

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.44 MB)

Scans (4.00 MB)

ebook (2.89 MB)

XML (0.12 MB)

tekstbestand






Genre

poëzie

Subgenre

gedichten / dichtbundel


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De vrouw in het woud

(1912)–Henriette Roland Holst-van der Schalk–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 130]
[p. 130]

De zuster.

 
‘Eens toen ik lag, peinzend ineengedoken
 
gingen mijn oogen voor de wereld dicht;
 
uit over-oude, eeuwig-jonge sproke
 
rees voor ze op een wit zustergezicht.
 
 
 
Een maagd. Van 't staal dat niet veel vrouwen dragen
 
omgord, en d' oogen toch zoo vrouw'lijk mild....
 
Ja wij zijn zusters, ja wij tweeën klagen
 
eenzelfde leed, ontluisterde Brunhild.
 
 
 
Vuurde ik niet als gij met helle gezangen
 
de eed'le strijders die 't hart liefhad, aan?
 
Deed ik niet wie vielen, met lichte gangen,
 
als gij tot Walhalla van roem ingaan?
 
 
 
Zwierde ik niet als gij deedt langs de bogen
 
des hemels, stralend, in den lente-wind?
 
Ben ik niet gelijk gij eens uit den hooge
 
geslingerd, Brunhilde, arm godenkind?
 
 
 
Droeg ik niet iets van 't godlijke in d' oogen
 
als gij? En heb ik niet als gij gefaald
 
door 't hart? Zijn wij niet beî, door 't hart bedrogen
 
van onze hooge hoogte neergehaald?
[pagina 131]
[p. 131]
 
Ja omdat vrouwe-aard ons verschalkte, faalden
 
wij bedwingend 't ontroerde neigen niet;
 
nu ben ik wat gij waart, een afgedwaalde,
 
die 't goddelijke leven van zich stiet.
 
 
 
Nu ben ik zooals gij, ontkroond, ontluisterd,
 
weggeëbt uit mijn leên de godenkracht,
 
de zekerheid die brandde in mij verduisterd,
 
de blik van twijfel en zwakheid onnacht.
 
 
 
Nu blijft m' als eens u bleef niet anders over
 
dan ontdaan van mijn wapens, lang-gestrekt,
 
te wijlen in dadenloos droomgetoover,
 
te wachten - tot een stap mij wekt.
 
 
 
Hoopvolle pijn voel ik het hart doorscheuren....
 
Brunhilde, zuster, genoot van mijn lot,
 
o moog' wat gij u afbadt, mij gebeuren:
 
gewekt te worden door een held, een god.
 
 
 
Leven dat mij straft waar ik faalde, lijden
 
doet waar ik schuld had, wiens gerechtigheid
 
mij nu ontneemt der sterken vreugd: het strijden,
 
omdat mijn hart gebeefd heeft in den strijd
[pagina 132]
[p. 132]
 
en gewankeld mijn hart, grootmachtig leven
 
dat mijn leden met dadeloosheid bindt, -
 
zend mij nu langen sluimer, droom-doorweven;
 
wees zacht voor uw gestrafte kind.
 
 
 
Laat een droom mij het hooge lied voorzingen
 
van glorie die nu wordt over de aard,
 
tot hij komt die mijn ketenen doet springen
 
met één slag van zijn zegezwaard.
 
 
 
In de smidse zie ik de vlammen spelen,
 
ik hoor ze knett'ren, het ijzer ziedt heet:
 
ik hoor hoe de strijd uit ontelbaar-vele
 
willen het zwaard van de wils-eenheid smeedt.
 
 
 
Helaas, ik doe niet mee het zwaard te smeden;
 
ik heb het meedoen door zwakheid verbeurd, -
 
zoo lig ik dan en wacht en ben tevrede
 
te wachten, tot het blij wonder gebeurt,
 
 
 
tot de stralende held komt mij te wekken,
 
wiens sterke roep der sluim'ring web doorsnijdt....
 
dan schiet ik wapens aan: zie ringsom lekken
 
de vlammentongen van den laatsten strijd.
[pagina 133]
[p. 133]
 
Aan hem gedenkend, van hem droomend leef ik
 
tot hij verschijnt, licht, aan mijn donker veld
 
en uit gouden droomspinsel weef ik
 
glanzende lied'ren hem ter eer, mijn held.
 
 
 
Niet somber en niet eenzaam gaan de dagen
 
in ledig treuren om wat leven nam;
 
als ruischend lied herrijst het smartlijk klagen,
 
- en in de smidse speelt de gouden vlam’.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken