Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede (1973)

Informatie terzijde

Titelpagina van Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede
Afbeelding van Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vredeToon afbeelding van titelpagina van Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.30 MB)

XML (0.76 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

non-fictie/politiek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Polemologie. Een inleiding tot de wetenschap van oorlog en vrede

(1973)–B.V.A. Röling–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 19]
[p. 19]

2 De oorlog

De oorlog is een gewelddadig conflict tussen staten of volken. De gewelddadigheid beoogt uit te maken wie de sterkste is: de sterkere zal dan zijn wil kunnen opleggen aan de zwakkere. Grondslag van het conflict is de belangentegenstelling, de onverenigbaarheid van de belangen van de een met de belangen van de ander. Maar bij een bestaande belangentegenstelling behoeft er nog geen conflict te bestaan. De partijen - zowel de leidende als de lijdende - kunnen de situatie vanzelfsprekend vinden, zo geordend door de goden, of zo voorgeschreven door het recht. Er komt eerst conflictmogelijkeheid, als partijen zich de belangentegenstelling bewust zijn geworden (conflictopvatting), en naar verwerkelijking van hun belangen gaan streven (conflicthouding). Die streving kan vreedzaam zijn, en leiden tot onderhandelingen of andere middelen van minnelijke schikking. Maar als zo'n schikking onmogelijk blijkt, zal tot geweldpleging kunnen worden overgegaan als gewelddadigheid uitzicht biedt. Dat laatste is afhankelijk van de machtspositie van partijen, wellicht nog meer van de opvatting van partijen over hun machtsposities, en ook van de schatting van de kosten.

Als die machtsposities naar realiteit worden onderkend, dan zal de zwakkere gemeenlijk bestaande inbreuk op zijn rechten blijven dulden, of geëiste inbreuk op zijn rechten in arren moede toelaten. Tenzij de sterkere, in de arrogantie van zijn macht, zoveel eist, dat de zwakkere in radeloosheid toch gaat terugslaan. En daar dit terugslaan ook voor de sterkere onaangename schade meebrengt - ook de zwakkere heeft altijd een zekere mate van ‘nuisance value’ - zal gemeenlijk de sterkere zijn eisen beperken naar de mate van die ‘nuisance value’. Voor mens en dier geldt, dat machtsongelijkheid niet be-

[pagina 20]
[p. 20]

hoeft te leiden tot volstrekte onderworpenheid, maar tot graderingen van respect en onderschikking.

Menselijke relaties, ook statenrelaties, zijn gecompliceerd. Het gaat er om méér dan alleen machtsverhoudingen (al berekent men die machtsposities niet alleen op grond van militaire en economische factoren, maar telt er ook bij graden van innerlijke cohesie, het moreel, mogelijke allianties, het recht, de opvattingen in de wereld). Het is dan ook overdreven eenzijdig, als BlaineyGa naar voetnoot1 stelt: ‘War is a dispute about the measurement of power’ (p. 114). Naar zijn mening komt er geen oorlog als de partijen hun machtsverhouding realistisch schatten, inclusief de kosten van belangenverdediging of belangenbevordering (blz. 122). Immers dan zullen, volgens Blainey, de gestelde eisen vreedzaam worden ingewilligd. Slechts bij ‘misperception’ ontstaat de oorlog, als enig effectief instrument om de ware krachtsverhouding te meten, ‘the one convincing way of measuring the distribution of power’ (blz. 113). In deze conceptie wordt de vrede omschreven als ‘an orderly market in political power’ (blz. 118).

Zo'n visie - de extreme expressie van machtspolitiek - is eenzijdig. Maar niet kan ontkend worden, dat deze factoren in onze wereld van de statenanarchie een rol spelen. Zij hebben altijd een rol gespeeld, waar soevereine politieke eenheden - eenheden die zelf de eigen levenswijze bepaalden, en die zelf voor de eigen veiligheid te zorgen hadden - met elkaar in botsing kwamen.

 

De geschiedenis van de oorlog gaat terug tot de oudste tijden. In een schaars bewoonde wereld leefden stammen, uit families gegroeid - we zouden kunnen zeggen: heel uitgebreide families - op een bepaald stuk land waarin ze rondtrokken om te jagen, of zich neerzetten om landbouw uit te oefenen. Mensen die niet tot de stam behoorden, vreemdelingen, werden verjaagd of gedood. In sommige talen betekent het woord vreemdeling ook vijand. Men respecteerde elkaars gebied als men niet wilde vechten, maar in wezen was het contact van de groepen er een van voortdurende vijandigheid en

[pagina 21]
[p. 21]

strijd: oorlog. Vijandigheid en strijd was gemeenlijk regelGa naar voetnoot2.

Het is ook heel begrijpelijk, dat tussen stammen die zich op een bepaalde plaats vestigden om er landbouw te bedrijven, ook vriendschappelijke verhoudingen ontstonden. Misschien op de basis van gemeenschappelijke belangen of de afweer van een gemeenschappelijk gevaar. Dan werd de vrede tussen de groepen regel, en de vijandschap en oorlog de uitzondering.

Wat zich vroeger tussen families en familiegroepen heeft afgespeeld tot die familiegroepen in grotere verbanden opgingen, zoals de stad, heeft veel verwantschap met de verhoudingen in onze tijd. In de tijd dat de familiegroepen soeverein waren (dat is: geen hoger gezag boven zich hadden, en dus ook voor de eigen veiligheid moesten zorgen) werd bij conflict de zaak uitgevochten in de familievete. De familie handhaafde zelf de familiebelangen en trad met geweld op als andere families die belangen schonden.

De familievete als machtsstrijd tussen families kan vergeleken worden met onze oorlog, de machtsstrijd tussen statenGa naar voetnoot3. Er kwamen grote moeilijkheden voor de families toen men - daartoe gebracht door allerlei verschillende redenen - in steden ging samen wonen, steden die dus verschillende families verenigden. De eerste zorg van de stadsgemeenschap was om te voorkomen dat de families onderling gingen vechten; voor alles moest de stadsvrede gehandhaafd blijven. Vandaar in de oude stadshandvesten het verbod van ‘eigen richting’, het verbod om geschillen onderling uit te vechten. Maar zo'n verbod was gemakkelijker gegeven dan gehandhaafd. Want de stadsmacht bestond vooral uit de families die in de stad woonden. Wat dan te doen, als die families onderling ruzie kregen? En men kan zich voorstellen dat het in het stadsleven toegenomen familieverkeer conflicten gemakkelijk be-

[pagina 22]
[p. 22]

vorderde, zeker als de families daar gewapend rondliepen. Het bleek weldra dat men de gevechten niet de baas kon blijven met een simpel veteverbod. Daarnaast kwam al spoedig het verbod om wapens te dragen of om wapens te dragen groter dan de stad toelaatbaar achtte. Naast het vete-verbod (dat is het verbod om geweld te gebruiken bij de oplossing van geschillen) kwam de regeling, de beperking en de opheffing van de wapens, de ontwapening.

Die overgang van de familiesoevereiniteit naar de stadssoevereiniteit ging met grote moeilijkheden gepaard: voor menigeen betekende de familie nu eenmaal méér dan de stad. Die overgang betekende een verandering van instelling. Er waren er die trouw waren aan het oude, en anderen die inzagen dat het nieuwe, de nieuwe grotere gemeenschap, nodig was. Maar als de familievete weer uitbarstte, dan zat de stedelijke bestuurder in grote moeilijkheden, daar de macht ontbrak om het veteverbod te handhaven. Het Handvest van de stad gaf schout en schepenen meestal het recht om ‘vrede te gebieden’ en te dreigen met uitbanning en straf. Maar men miste, als het om machtige families ging, de middelen om het verbod met kracht af te dwingen. Vandaar dat menig stadhandvest naast het ‘vredegebieden’ ook het ‘vredenemen’ kent, naast de ‘geboden vrede’ de ‘minlijke vrede’ - het Groningse stadrecht van 1425 spreekt van ‘enen mijnlicken vrede’ - een procedure waarbij het stadsbestuur probeerde door overreding en bemiddeling de strijdende families tot een vrijwillig bijleggen van de strijd te brengenGa naar voetnoot4.

Ook hier dringt de vergelijking zich op met de tegenwoordige toestand: toen soevereine families die oude gewoontes moesten afleren in de nieuwe grotere eenheid, de stad; nu de soevereine staten die de oude gewoontes om geschillen met elkaar uit te vechten, de oorlog, moeten afleren in de nieuwe grotere eenheid, de wereldorganisatie, die voorlopig vrijwel machteloos is als het gaat om heel grote staten. Vandaar het

[pagina 23]
[p. 23]

recht van de Veiligheidsraad om vrede te gebieden, maar ook de uitvoerige procedure om vrede te nemen door vreedzame bemiddeling, resp. Hoofdstuk VII en Hoofdstuk VI van het VN-Handvest. De secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de wereldschout van vandaag, zou met een Gronings magistraat uit de 15e eeuw een voor de hand liggend onderwerp van gesprek hebben: de handhaving van de vrede. En het is niet onwaarschijnlijk dat de wereldmagistraat van vandaag zou kunnen leren van de stadsmagistraat van vroeger.

Het is niet de bedoeling een overzicht te geven van de geschiedenis van de oorlog. De familievete verdween. De strijd ging zich afspelen tussen grotere groepen: burchten, steden, graafschappen, hertogdommen, koninkrijken, staten. Er is een geleidelijke groei van de politieke gemeenschap waarin men leeft, dus van het politieke verband dat bescherming biedt, inwendig en uitwendig, dat de orde en rust binnen de groep handhaaft, en beveiliging biedt tegen de vijand van buiten. De groei van die groepen is door vele factoren bepaald: factoren van geografische aard, zoals de strijd tegen het water, van economische aard, maar ook van militaire aard. Met de ontwikkeling van het wapen werden kleine eenheden, zoals de burcht of stad, niet langer verdedigbaar. De behoefte van bescherming naar buiten dwong dan tot het opgaan in grotere collectieviteiten. Een hoge muur kon beschermen tegen het zwaard, niet tegen het kanon. Heel wat burchten en steden, die niet wilden erkennen dat de tijd van de burchten en steden voorbij was, hebben dat met de ondergang moeten bekopen.

Wij leven nu in het groepsverband van de nationale staat, als soevereine politieke eenheid. De wereld is samengesteld uit ongeveer 140 staten, soevereine staten die hun veiligheid zoeken - al dan niet in allianties - in hun militaire macht. Sommigen beschouwen deze toestand als een eindpunt: de nationale soevereine staat zal blijven bestaan, zeggen zij; elke regeling van de wereldvrede zal dus op dat bestaan van de nationale soevereine staat moeten zijn gebaseerdGa naar voetnoot5. Anderen er-

[pagina 24]
[p. 24]

kennen, dat op het ogenblik gedacht en gedaan wordt in termen van nationaliteit. Maar zij menen dat er vele factoren zijn, die dwingen tot enigerlei vorm van wereldeenheid. Op vele punten kan de staat zijn taak niet meer vervullen. Zoals onder andere de taak zijn burgers te beschermen tegen buitenlandse vijanden. Zoals de burcht niet opgewassen was tegen het kanon, zo is de nationale staat niet opgewassen tegen het raketwapen, waartegen zelfs de grootste staten hun burgers niet kunnen beveiligen in geval van oorlog. De moderne wapens dwingen tot wijziging van het nu geldend bestel. Zoals op zoveel andere gebieden dwingt ook hier de verandering van de techniek tot verandering van de ethiek.

Zoals gezegd: op het ogenblik leeft de mensheid verdeeld in nationale staten, soevereine staten, die zo nu en dan hun conflicten uitvechten in oorlog. Op het ogenblik hebben we dus vooral te doen met de statenoorlog. Er is een duidelijk onderscheid tussen vrede en oorlog. De vrede is de normale toestand, waarbij de vreemdeling wel vreemdeling is, maar niet een vijand. We hebben er contact mee, voetballen ertegen, reizen in elkaars land, handelen ermede, huwen ermede. Maar op een kwade dag komt er oorlog: alle relaties worden verbroken, men trekt elkaars land in, dood en verderf zaaiend, werpt bommen op elkaars steden, doodt of verminkt elkaar, het ene volk ziet het andere als vijand, in een verhouding op leven en dood.

Het is eigenlijk heel vreemd dat de oorlog, als erkend instituut, als sluitstuk van volkenrecht, als ‘ultima ratio’ in de betrekking met vreemde staten wordt aanvaard. Oorlog wordt dáárom als iets gewoons gezien omdat, zolang er mensen waren, er oorlogen gevoerd werden. Oorlog past in een eeuwenlange traditie. Het is de typische werking van het traditionele, dat het ons blind maakt voor het bizarre van sommige historisch gegroeide zaken. We zijn ze nu eenmaal gewoon, we zijn er aan gewend. En we aanvaarden datgeen wat we gewend, gewoon zijn, al zijn er intussen allerlei veranderingen opgetreden, die wat vroeger nog enigermate redelijk genoemd kon worden, nu tot iets onredelijks, ondoelmatigs, ja krankzinnigs hebben doen uitgroeien. Destijds kon de oorlog, als gewelddadige krachtmeting tussen staten, nog aanvaardbaar zijn, omdat de beperkte wapens de mogelijkheden

[pagina 25]
[p. 25]

boden om uit te vinden wie de sterkste was zonder dat gemeenlijk onherstelbare schade was aangebracht. De moderne wapens zouden tot wederzijdse vernietiging kunnen leiden vóórdat de krachtmeting haar beslag had gekregen.

De verandering in de oorlog, die de laatste eeuwen tot stand kwam, was zeer ingrijpendGa naar voetnoot6. Het is de verandering van de beperkte oorlog, zoals die in de 18e eeuw, en nog wel in de 19e, met kleine beroepslegers werd gevoerd, naar de totale oorlog, onder invloed van de sociale omstandigheden, economische factoren en de industriële ontwikkeling, de techniek. Enkele veranderingen wil ik hier noemen:

1De ontwikkeling van het huurleger en beroepsleger naar het volksleger, dat door Napoleon werd ingevoerd. Daardoor werd de gehele jongere mannelijke bevolking bij de strijd betrokken. De wapenindustrie ging daarnaast heel wat oudere mannen en vrouwen opeisen, want de massale legers eisten enorme verzorging. Men kan zeggen, dat zo de gehele bevolking actief met de oorlog te maken kreeg. Ook politiek werd mede daardoor de bevolking meer mans. Regeringen moesten meer en meer met de wensen van de bevolking, de publieke opinie rekening houden. We kunnen spreken van een actieve democratisering van de oorlog, element van de totale oorlog.
2De ontwikkeling van gewapende mannen tot bemande wapenen. De wapens gingen steeds meer een grote rol spelen, waardoor in de strijd het een beslissend moment kon worden of men de wapentoevoer kon afsnijden en de wapenindustrie kon vernieitgen. Dit betekende bombardementen op de industriegebieden, tevens gebruikt om de burgerbevolking te treffen, en dan bedoeld om in die burgerbevolking het verlangen te wekken tot capitualtieGa naar voetnoot7. Daarmede
[pagina 26]
[p. 26]
werd de bevolking oorlogsdoel, en kunnen we spreken van de passieve democratisering van de oorlog: een tweede element van de totale oorlog.
3De ontwikkeling van de techniek op het punt van wapens. Die ontwikkeling heeft plaats gehad gedurende de Tweede Wereldoorlog en in de jaren daarna. Men spreekt van drie revoluties op het gebied van wapens:
a. Op het gebied van de vernietigende kracht. Hier denken we vooral aan de atoomwapens die voor het eerst in Amerika, gedurende de oorlog, werden gemaakt, uit angst dat de Duitsers vóór zouden zijn. De zwaarste conventionele wapens die op de Duitse steden vielen hadden een inhoud van 10 tot 12 ton TNTGa naar voetnoot8, de ‘blockbusters’ die een blok huizen konden vernietigen. De atoombommen op de Japanse steden Hiroshima en Nagasaki hadden een explosieve kracht gelijk aan 20.000 ton TNT: middelgrote steden konden daarmede van de kaart geveegd worden. De thermonucleaire wapens, niet door splijting maar door voeging van atoomkernen, de waterstofbommen, hebben een explosieve kracht die in de miljoenen tonnen TNT gerekend wordt. Men spreekt daarom van megaton wapens. De zwaarste bom die ooit tot ontploffing werd gebracht (door de Russen op Nova Zembla) had een explosieve kracht gelijk aan 57 milj. ton TNTGa naar voetnoot9. Zo'n bom is in staat in één klap een klein land, als Nederland, te verzengen. Dat behoort tot de mogelijkheden. Hier wordt niet gesteld dat het spoedig zal gebeuren, maar het kan wel: de praktijk van de Tweede Wereldoorlog leerde, dat er nauwelijks grenzen zijn aan menselijke kwaadaardigheid.
b. Dan is er de revolutie op het gebied van de reikwijdte: de raketten brengen de bommen van het ene punt van de wereld naar het andere, met een vrij grote precisie. Men kan de Sovjet Unie vanuit Amerika bestoken, en de grote steden daar vernietigen. Maar datzelfde kan gebeuren met Amerikaanse steden.
[pagina 27]
[p. 27]
c. Tenslotte is er de revolutionaire ontwikkeling in de snelheid van het wapen. De grootste afstand op de wereld wordt afgelegd door de raketten in een tijd, die in minuten wordt geteld. Die snelheid maakt, dat op het ogenblik geen verdediging tegen de raketten mogelijk is.
4De vernietigende kracht van de wapens heeft grote invloed op de intensiteit van de vijandigheid en van het oorlogsdoel. De wapens werken terug op de mensen die ze gebruiken. De opvattingen passen zich aan bij de daden. Om in staat te zijn de massaal werkende wapens te gebruiken is nodig een zekere mate van ontmenselijking van de vijand of van de potentiële vijand. Dit klemt te meer in een cultuur, die de waarde van de mens - zonder onderscheid naar ras, geslacht, taal of godsdienst - centraal stelt. Vandaar dat het nodig wordt reeds vóór de oorlog de vijandschap aan te kweken, terwijl gedurende de oorlog de behoefte groeit de tegenstander te zien als misdadiger, onmens. De eigen daden dragen er zo toe bij de tegenstander niet meer als medemens te beschouwen. Zij dwingen ook tot de opvatting dat de hoogste waarden op het spel staan, vrijheid, gerechtigheid. In dit klimaat groeit gemakkelijk de overtuiging, dat de oorlog slechts mag eindigen met onvoorwaardelijke capitulatie.
Zo dragen de wapens bij tot het beeld van de totale oorlog, gevoerd met totale inzet, om totale waarden, gericht op totale overwinningGa naar voetnoot10.

 

De genoemde veranderingen hebben grote consequenties voor de gevolgen van de oorlog. De kosten van de oorlog stijgen

[pagina 28]
[p. 28]

steeds, ondanks de verbeterde technieken van vernietiging. Men heeft uitgerekend - men vrage mij niet hoe - wat het in de loop der tijden gemiddeld kostte om één tegenstander te doden.

Gemiddelde kosten om één tegenstander te doden

Caesar 0,75 dollar
Napoleon 3000,- dollar
W.O. I 21000,- dollar
W.O. II méér dan 50000,- dollar
Vietnam 100000 tot 500000,- dollar

Het gaat hier om de gemiddelde prijs van één dode militaire tegenstander. Die prijs blijkt hoog in de Vietnam oorlog. Het is een geringe troost dat de kosten per burger lager zijn. Er sterven in de laatste oorlogen gemeenlijk méér burgers dan militairen. Ook hiervoor bestaan berekeningen.

Slachtoffers van oorlogen Ga naar voetnoot11

Militairen Burgers
W.O. I 95% 5%
W.O. II 52% 48%
Korea 16% 84%
Indochina 10% 90%

De genoemde veranderingen in de wapens hebben ook grote consequenties voor de positie van de nationale staat. Er is nooit een staat geweest in de geschiedenis die zo'n grote militaire macht had als de Verenigde Staten. Zij kunnen iedere tegenstander met hun atoomwapens en raketten totaal vernietigen: die tegenstander zal dat, als de oorlog is uitgebroken, niet kunnen verhinderen.

[pagina 29]
[p. 29]

Maar de Sovjetunie heeft ook atoomwapens en raketten, waartegen Amerika zich niet zou kunnen verdedigen in geval van oorlog. M.a.w.naast die grootste macht (om zelf te vernietigen) staat de grootste machteloosheid om in de oorlog de vernietiging van de eigen burgerbevolking te verhinderen. Zo is de situatie op het ogenblik tussen de twee supermachtenGa naar voetnoot12. En het is begrijpelijk, dat de Amerikaanse en Russische regeringen een totale oorlog willen vermijden: het zou de wederzijdse verwoesting meebrengen. Het bezit van de moderne wapens maakt de tegenstander wel voorzichtig. Wat vroeger een reden zou zijn geweest van oorlog, is dat nu niet meer.

Dat werd duidelijk in de Hongaarse crisis van 1956. Het Hongaarse volk kwam in opstand, en die opstand werd door de Sovjetunie met geweld neergeslagen. De stemming in Amerika en West-Europa was toen zó, dat menigeen meende dat Amerika en West-Europa de vrijheidsstrijders te hulp moesten komen. Maar men deed het niet. Het zou waarschijnlijk de Derde Wereldoorlog betekend hebben, waarin geen Hongaar, en wellicht geen Europeaan, zou zijn overgebleven om van de gewonnen vrijheid te genieten. Destijds, in 1956, vreesde men nog dat uit het Russisch wangedrag tegenover Hongarije via Amerikaanse interventie een wereldoorlog zou kunnen voortkomen. Toen in 1968 de Sovjetunie soortgelijke houding innam tegenover Tsjechoslowakije was er nauwelijks die vrees. Het beginsel van niet-inmenging in elkaars invloedssfeer - ten bate van het voorkomen van de nucleaire oorlog - was vanzelfsprekend geworden. Aan de (negatieve) vrede tussen de blokken werd de gerechtigheid opgeofferd.

Totale oorlog tussen nucleaire machten als Amerika en Rusland is ondraaglijk geworden, door de wapens. Zo'n oorlog is onbruikbaar geworden ‘als middel van politiek’. Vandaar dat men terecht kan stellen, dat de wapens ertoe dienen om door wat men noemt de ‘balans der verschrikking’ de vrede te bevorderen.

Anders gezegd: de wapens, tussen de VS en de Sovjetunie, hebben niet de taak om een eventuele oorlog tussen Amerika

[pagina 30]
[p. 30]

en Rusland te doen winnen, maar slechts om die oorlog te voorkomen. Het devies van het Amerikaanse Strategie Air Command is dan ook ‘peace is our profession’, ‘vrede is ons beroep’.

De VS en de Sovjetunie beide hebben groepen van staten om zich verenigd, in een militaire alliantie: de NAVO staat tegenover het Warschauverdrag. Beide blokken staan in een Koude Oorlog tegenover elkaar, wantrouwend, en in laatste instantie slechts vertrouwend op eigen militaire kracht. Het uitblijven van oorlog tussen die blokken is bevorderd door de genoemde ‘balans van de verschrikking’. De vraag is of daardoor de wereldvrede veilig is gesteld.

Het is begrijpelijk, dat de blokken niet met elkaar in een gewelddadig conflict durven komen. Afschrikking door nucleaire wapens kan daarom niet ontkend worden. Maar juist om die reden hebben de supermachten een grotere mate van vrijheid om zich te misdragen tegen derden of binnen hun invloedssfeer. Hun wangedrag zal - als dat niet bestaat uit een aanval op het andere blok, of uit een machtsvergroting die voor het andere blok onaanvaardbaar is - uit angst voor de wederzijdse vernietiging, nauwelijks ooit tot oorlog tussen de blokken leiden. Maar wellicht wel tot tegenzetten, die niet direct oorlog behoeven te betekenen. Destijds vreesde men wel, dat het Amerikaans optreden in Vietnam aanleiding zou zijn voor Sovjet-Russisch optreden ten aanzien van Berlijn. Maar blijkbaar heeft de Sovjetunie een crisis - mede in verband met de verhouding tot China - niet aangedurfd.

Als zo'n proces van uitbreiding en verheviging van lokale conflicten inzet - men spreekt dan van escalatie - dan is de afloop niet gemakkelijk te voorspellen. Dan kan men toch geleidelijk in een oorlog terechtkomen, een oorlog die geen van beide partijen wilde.

De angst voor een totale nucleaire oorlog is groot - het vermijden daarvan is eerste doel van de buitenlandse politiek van iedere nucleaire staat. Sommigen vrezen zelfs dat daardoor de zekerheid van het niet-intreden van zo'n oorlog te groot zou kunnen worden. Immers zo'n zekerheid zou staten weer kunnen verleiden tot het wel aandurven van kleine conventionele oorlogen. Zo stelde de Franse generaal André Beaufre: ‘Le danger de destruction crée la stabilité, l'excès de

[pagina 31]
[p. 31]

stabilité recrée le danger (de guerre)’Ga naar voetnoot13. Beaufre meende, dat zo'n exces van zekerheid zou kunnen ontstaan in een (nucleair) bipolaire wereld. Vandaar zijn pleidooi voor een beperkte spreiding (proliferatie) van de atoomwapens. Als er méér dan twee atoommachten bestaan, zou die zekerheid niet meer aanwezig zijn, en zou men ook voorzichtig zijn met kleine oorlogen. Beaufre herinnert aan het Europese machtsevenwicht bij zijn pleidooi voor de multipolariteit. ‘Cette doctrine, qui a gouverné la politique européenne pendant des siècles, semble mériter maintenant d'être étendue au niveau mondial’ (p. 185). Hij vermeldt er niet bij dat dit Europese systeem leidde tot de twee wereldoorlogen, waaraan Europa's positie te gronde ging. Rationaliseringen - zoals dit pleidooi voor de Franse ‘force de frappe’ - gaan soms vreemde wegen!

voetnoot1
Geoffrey Blainey: The Causes of War, MacMillan 1973.
voetnoot2
Over de oorlogen tussen primitieve volken, zie Quincy Wright: A Study of War, Ch. II (verkorte uitgave Chicago and London, 1964). Verg. ook de beschouwingen daarop gebaseerd van Tom Brock en Johan Galtung: ‘Belligerence among the primitives’, in Journal of Peace Research 1966, No. 1, blz. 33-45.
voetnoot3
De stadsrechten spraken soms van vete of oorlog. Zo het Stadsrecht van Zwolle (circa 1400), art. 45, dat de burgers verbood om zonder toestemming van de schepenen zich te mengen in ‘ene vede of oerloch van heren of van ghasten van buten’.
voetnoot4
Nader hierover K. de Vries: Bijdrage tot de kennis van het strafprocesrecht in de Nederlandse steden benoorden Maas en Schelde vóór de vestiging van het Bourgondisch gezag. Groningen-Djakarta 1955, blz. 47 v.v. Verg. ook J.H. Gosses: Van veete en oorlog, Groningen 1915, en R. His: Gelobter und gebotener Friede im deutschen Mittelalter, in Zeitschrift der Savigny-Stiftung, G.A. Bd. XXXIII, 1912, blz. 139 v.v.
voetnoot5
Zie b.v. John W. Burton: Peace Theory. Preconditions of Disarmament, New York 1962, die vrede beschrijft als ‘a function of national policies’ (blz. 102).
voetnoot6
Daarover J.F.C. Fuller: The Conduct of War 1789-1961, Rutgers University Press, 1961.
voetnoot7
Oorlogvoering, gericht tegen burgers om daardoor de wens tot capitulatie te bevorderen wordt ‘coercive warfare’ genoemd. Deze wijze van oorlogvoering kwam tot bloei in de Tweede Werldoorlog, culminerend in de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki, zij wordt nu in praktijk gebracht in Vietnam. Het bombardement van Noord-Vietnam was, zoals Thomas Schelling schrijft ‘an effort to raise the costs of warfare to North Vietnam and to make them readier to come to terms’ (Arms and Influence, Yale Univ. Press 1966, blz. 170). Schelling, de theoreticus van deze ‘coercive warfare’ stelt uitdrukkelijk ‘In the present era noncombattants appear to be not only deliberate targets but primary targets’ (blz. 27).
voetnoot8
TNT, Trinitrotoluol is de conventionele springstof.
voetnoot9
Het bombardement waardoor Rotterdam in 1940 werd verwoest was in de orde van grootte van 94.5 ton TNT.
voetnoot10
In het atoomtijdperk is er ook een omgekeerde beweging: van de totale oorlog naar de beperkte oorlog. De supermachten willen begrijpelijkerwijs de totale thermonucleaire oorlog voorkomen, en nemen daartoe alle maatregelen die zij daarvoor dienstig achten. De ‘hot line’ tussen Washington en Moskou, gebruikt in verband met de 1967 oorlog in het Midden-Oosten, is daarvan duidelijk voorbeeld. Maar de groeiende overtuiging, dat men zal terugschrikken voor een totale oorlog, schept ruimte voor de beperkte oorlog, op beperkt terrein, voor beperkt doel, met beperkte legers en beperkte wapens. Vietnam is daarvan het voorbeeld. Maar het gevaar dat zo'n beperkte oorlog uit de hand loopt, en door geleidelijke verheviging, ‘escalation’, tot een totale oorlog wordt, blijft steeds aanwezig.

voetnoot11
Verg. Milton Leitenberg: America in Vietnam: Statistics of a War, Survival 1972 p. 268-274. die deze cijfers ontleent aan door hem genoemde Rode-Kruisdocumenten. Het gaat in deze nooit om exacte gegevens. Tot andere resultaten kwam David Wood: Conflict in the Twentieth Century, Adelphi Papers No. 48, juni 1968, die voor W.O. I tot de verhouding komt van 86,6 en 13,4 %, en voor W. O. II van 33,1 en 69,9%. Daarentegen liggen zijn schattingen van de burger-slachtoffers in de oorlogen van Korea en Indo-China veel lager (blz. 27).
voetnoot12
Zie J.B. Wiesner and H.F. York: National Security and the Nuclear-Test Ban, in Scientific American, 1964 No 4, blz. 27-35.
voetnoot13
A. Beaufre: Dissuasion et Stratégie, Paris, 1964, p. 200.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken