Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Lieve Zuster Ursula (1969)

Informatie terzijde

Titelpagina van Lieve Zuster Ursula
Afbeelding van Lieve Zuster UrsulaToon afbeelding van titelpagina van Lieve Zuster Ursula

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.35 MB)

Scans (11.97 MB)

XML (0.54 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Lieve Zuster Ursula

(1969)–Henk Romijn Meijer–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende

XX

Hilde belde of hij Anna Salovienski wilde openen, want dr. Krath was onverwacht verdwenen, uitgeweken of over de grens gezet.

‘Ik?’ zei Peter, tamelijk verontwaardigd. ‘Maar ik vind haar werk vervelend, dat heb ik je de vorige week nog uitgelegd.’

‘Vervelend! Welzeker! Weet jij wel dat Broodhaan het een van de meest frappante vrouwen van de eeuw vindt en als Broodhaan dat vindt -’

‘Dat kan heel best, maar ik heb geen zin om me door Anna te laten frapperen. Laat Broodhaan dat maar doen! Ik vind haar kleuren hard, ik zou niet weten wat ik er verder over zou moeten zeggen!’

‘Maar daar kun je ook nog twee volle dagen over denken! Dat is geen probleem! Als ik maar voor zes uur vanavond weet of je het doet, alleen wordt het dan wel erg laat voor ons.’

‘Ja, maar ik doe het niet!’

[pagina 159]
[p. 159]

‘Toe maar! Ik doe het niet! Ook niet als je de hele dag op de galerie kunt komen lijken! Alles hangt al en wat nog niet hangt dat staat boven. En Gabriel is er ook de hele dag, die kun je alles vragen wat je moet weten!’ Ze maakte een pauze.

‘Is het dan nog niet goed? Gabriel weet alles over haar.’

‘Ik heb er ook geen tijd voor -’

‘Geen tijd! Jongen, je hebt nog twee volle dagen, noem je dat geen tijd! Dat is toch zeker helemaal geen probleem. Je kunt vanavond ook nog komen.’

Weer bleef het een poosje stil.

‘Ik zal erover denken,’ zei Peter lam.

‘Als ik het vanavond voor zes uur maar weet! Bedenk anders iemand anders, als je het dan persé niet wil doen.’

‘Waarom nemen jullie eigenlijk Broodhaan niet? vroeg Peter.

Hilde hing op.

 

‘Ze zaten er ontzettend mee,’ vertelde Gijs, ‘ze hadden iedereen al gevraagd, maar niemand kon en Hilde heeft mij eerst nog opgebeld om mij te dreigen, ik moest je zeggen dat je het moest doen, en nu geeft Gabriel mij er de schuld van dat je het niet wilt doen, hij denkt dat ik je opstook tegen de galerie uit rancune over die prijs. Hij zei dat hij alles voor mij heeft gedaan om mij te lanceren en dat hij voor zijn eigen zoon niet meer zou kunnen doen en Hilde zegt ook steeds dat ik ontzettend ondankbaar ben, en Gabriel beweert dat ik wraak op hem wil nemen, omdat ik het niet kan hebben dat ik hem dankbaar zou moeten zijn. Hij zei maar steeds: jij bent een rancunemannetje! En dat is helemaal niet waar, ik voer helemaal geen actie tegen de galerie, zoals zij beweren, het gaat ze trouwens verdomd goed.’

Peter stuurde, reed hem naar een industrieterrein buiten de stad. Daar in een verre loods, kon hij de schilderijen terughalen die voor subsidie en gemeenteaankoop waren geweigerd.

‘Toen ik thuiskwam barstte Eugenietje in tranen uit toen ze mijn gezicht zag. Vind je dat niet goed?’

Peter gaf geen antwoord. Zijn auto zwikte door.

‘Vind je dat niet goed van haar?’

Peter wist niet of hij het zo goed vond.

‘Denkt Hilde soms dat ik zelf niet in staat ben om zoiets te weigeren?’ Gepikeerd.

‘Dat weet ik niet. Links!’

[pagina 160]
[p. 160]

Een onbeslagen weg, diep modderwater in schoepvormige kuilen door rupsbanden uitgevreten. Een zware geelgekleurde vrachtauto sloeg een modderhoek om, stopte om adem te herwinnen, raasde leeghoofdig bij het wisselen van een versnelling, staal schokte op staal, de auto rukte op, de neus schokkend, een kromme roestige haak voor op de bumper, een hand vol grof grint los dansend op het schokken in de leegte van de druipende laadbak. Ver boven Peter troonde despotisch de chauffeur, bedwong het monster.

‘En toch -’ zei Gijs.

De banden zwiepten een waaier van gele modder tegen de voorruit. De ruitenwissers, onder geen omstandigheden erg steekhoudend, veegden de klei uit tot een dunne korrelige laag.

Hij stopte en ging de ruit schoon sponzen. Een plat terrein, lage gedrongen bouwsels van geel baksteen schuilend onder golfijzeren daken. Stalen schuifdeuren van het soort waar krachtpatsers moeite mee hadden. Een weiland in de verte.

‘Ja juist omdat ze altijd één man vormen tegen mij,’ zei Gijs naar aanleiding waarvan? ‘Hilde en Gabriel. En toch ben ik er niet meer zo zeker van dat ze met elkaar naar bed gaan.’ Peter gaf meer gas, zijn wielen slipten even. ‘Links?’ ‘Links. Want Gabriel heeft tegen Chris gezegd - Gabriel noemt alle vrouwen neukvee op het ogenblik! Kijk uit! Links!’

Het landschap versomberde tot een modderpoel.

‘Ik zou het verdomd graag willen weten. Ik hoor Chris er een beetje over uit, die jongen kijkt altijd zo somber en dan probeer ik hem aan het lachen te krijgen en dan komt er soms zo'n heel zuur lachje op zijn gezicht te staan.’

Een smalle strook begrensde het terrein waarop geraamtes in elkaar geschoven elkaar met roest besmetten, het uitgeblakerd zwartgebrand karkas van een familiebusje, de cabine over de lengte opengescheurd.

‘Waarom wil je dat toch zo graag weten?’

Gijs gaf geen antwoord. Hij liet Peter stil houden bij een klomp massief beton die geen verband met wat ook leek te houden. Ze stapten uit, bekeken het beton. Een gure tocht trok door de overdekte gang waar een vrachtauto op iets wachtte. In gele kleuren liep een man ze tegemoet, ging uit wie te ontmoeten? Liep ze voorbij, een groot, in winderig bollend plastic gerold ding voor zijn buik dragend.

‘Wist je dat Hilde Gabriel nog haast niet kende toen Gabriel met Kalkoen begon,’ riep Gijs tegen de tocht.

‘En het schandaal?’

[pagina 161]
[p. 161]

‘Welk schandaal?’

‘Het grote schandaal. Kalkoen, de primitieven.’

‘Kan Gabriel geen donder meer schelen! Gabriel denkt alleen nog aan naar Amerika gaan!’ Zo, onderweg naar iets, hoe weinig ook, ontplotte het leven zich, ontdeed het zich nonchalant van wie om het minste houvast vroeg. Peter hoorde Gijs praten, een schema dat hij had gezien, hoorde niets, was zich bewust van tocht die door zijn hoofd trok, het trekgat dat hem binnenzoog, de gang, het zuigen en het trekken van de wind, was onpersoonlijk, was het persoonlijke van dit ogenblik, hij liet zich binnenzuigen, een man in gele kleren, wie? Was het een gentleman? Hij duwde zijn handen in zijn zakken. Wist je dat Hilde -

Het tochtgat trok zich terug. Een binnenplaats, afzichtelijk onafzienbaar, overhoop, rul vers los zand waarop een gele giraffe was gegrondvest, een betonnen paal zweefde in de beet van drakentanden. Iemand riep aanwijzingen. Een man schreeuwde een schreeuw en stak een gele arm omhoog, gehoorzaam zoemde een machine, laadbak schuin opgeduwd, de as glansde smetteloos. Het grint begon te glijden, traag, log schurkend op het staal, duwde de klep verder open, sneller grint regende dof in het zand, een agitatie, in ongebroken glij trad al het steen naar buiten. Een man in een geel pak baggerde op laarzen om de auto heen.

‘Wel een goeie plaats voor kunst. Die loods is het geloof ik’.

Een stalen schuifdeur, rails waarop een zilveren wagentje kon rijden. Twee mannen in blauwe overalls waren bezig schilderijen op volgorde te zetten, een stofjas maakte aantekeningen in een schrift.

Hij stond aan een lessenaar onder een onbeschermde lamp.

‘Heren?’ Vrolijk vragend.

Tegen de muren schilderijen, tegen kisten, steunpilaren, in bruin pakpapier verpakt, gekrat, genummerd, elk schilderij opnieuw zijn eigen grootte, onvervreemdbaar bezit.

‘Heren?’

‘Drie honderd vier en zestig,’ zong-zanikte lijzig precies een overall. Een tweede overall zeurde het hem na. Hij had een bijna onhoudbaar schilderstuk omarmd. Een winkelhaak in het pakpapier onthulde gele strepen vanuit de bliksem van de breuklijn van een eierschaal.

Bedrukt en zenuwachtig, een last van hoeveel honderd kratten op zijn schouders, zocht Gijs van muur tot muur, zocht zijn formaat, zocht achter manshoge stukken -

‘Welk nummer zoekt u, heren?’ De stofjas, verwonderd vrolijk, behulpzaam.

[pagina 162]
[p. 162]

‘Honderd vijf en zestig,’ zei Gijs zacht, kortaf. ‘Slichters is de naam.’

‘Ik geloof tenminste dat het honderd vijf en zestig was,’ zei hij tegen Peter en ging zenuwachtig rondlopen. Peter knikte neerslachtig. Een loods waar alles uit de hand liep en toch ordelijk. Hij keek in het schrift van de man. Namen, getallen. Bij een pilaar een schilderij, onverpakt, te heftig voor beperking, een heftig gezicht naar de stofjas gekeerd, een aanklacht, wieltjes, radertjes, schroefjes, moertjes, veertjes, allerlei troep, uiteenspattend vanuit een grauwe kluwen. In grijze vegen stonden beklemde woorden geschreven. En onder in de hoek de schilder, naamloze naam. Door hoge ramen viel het licht op kisten, kratten, pakpapier, op mannen, op de stenen vloer. Het opdraaien van een motor buiten, geschreeuw over en weer.

‘Dat soort dingen maakten wij vroeger op de hbs,’ kwam Gijs fluisteren, ‘ik wil wedden dat het nog subsidie krijgt ook.’

‘Drie honderd vijf en zestig.

De stofjas boog zich gezaghebbend opzij.

‘Honderd vijf en zestig,’ riep hij zakelijk.

Een mond viel open. Nog een mond. Twee overalls staakten het werk.

Toen lijsde een blauwe stem:

‘Eén honderd vijf en zestig.’

‘Slichters?’ vroeg de stofjas, om zeker te zijn. Gijs knikte. De man zocht in zijn schrift. Getallen, namen. Hij stipte elke bladzij aan. Zijn ballpoint. Slichters, mompelde hij. Slichters, Slichters. ‘Ook niet een naam van alle dag hè.’

‘Eén honderd vijf en zestig,’ herhaalde overall twee.

‘Jansen - dan zou je denken daar heb ik een hele bladzij van, maar nee, ik heb er geen een!’ Keek Peter vrolijk aan, zag hij de grap?

Gebukt, bezorgd, tastte Gijs schilderijen af. Slichters. De ballpoint stipte een bladzij aan.

Gijs vond ze eerder dan de overalls, droeg ze tot voor de lessenaar, drie schilderijtjes in een doek gewikkeld, hij ontrolde ze, onderzocht vlug, stug, of ze er waren, alle drie. Hij knikte.

‘Dat heppu gauw gevonden,’ zei de stofjas hard.

‘En de tekenmap?’ vroeg Gijs. ‘Er was een tekenmap bij.’

‘Honderd vijf en zestig - één tekenmap!’

‘Hier is hij al!’

‘Vier-hon-derd-der-tien.’

‘Vier-hon-derd-der-tien.’

[pagina 163]
[p. 163]

‘Honderd vijf en zestig,’ riep de stofjas Gijs achterna die zich uit de voeten maakte. ‘Wacht u nog heel even?’

Slichters. Hij likte zijn duim en duimde likkend door een pak gele papieren. Slichters. Slichters! Hij trok het papier uit de stapel, wreef duim en vingers langs elkaar, blies op de zijkant. Hij legde het Gijs voor, zijn vinger wijzend. Een stippellijn.

‘Als u hier dan nog even een krabbeltje zou willen zetten.’ Hoe licht beledigend was zijn toon, hoe diep was Gijs beledigd? Hard kloppen op metaal, het echode in de loods. Een zwarte kat kroop achter kratten weg. Vergat zijn staart. De schuifdeur rolde stroef opzij. Een zwarte kattenstaart kwispelde tussen twee kratten. Iemand duwde stil een wagentje naar binnen, liet het staan waar het stond.

‘En als u uw collega's nog eens spreekt wilt u ze dan zeggen dat ze ook eens wat komen afhalen? Dan krijgen wij hier ook weer een beetje ruimte om handen, want dat hebben we wel nodig. Wilt u dat vragen?’

Twee ogen zakelijk over brilleglazen heen, gericht op Peter.

‘Ik zal het ze vragen,’ zei hij.

‘Goed zo.’

‘Ze-ven-hon-derd-ne-gen-en-der-tig.’

‘Als u dat dan even wil vragen uit mijn naam -’

‘Piet nog geweest?’

Hangend om de deur, een man, zijn vingers trommelden op het metaal. ‘Piet?’

Komiek wanhopig haalde stofjas zijn schouders op. Piet, Piet, Piet, Piet, deed de man bij de deur, zangerig verveeld, ik vraag je, Piet, waar ben je. ‘Niet geweest hoor.’

‘Niet geweest.’

De overalls hadden hun werk gestaakt. Hun zwijgende gezichten vroegen, Piet? Piet Piet, waar ben je?

Fluitend, armzwaaiend, verdween de man van Piet.

‘Negen honderd twee en twintig,’ hervatte overall een.

‘Ze staan wel door elkaar, godverdomme,’ zei overall twee hartgrondig, gebelgd, in zijn eer getast, strijdbaar geworden door het incident om Piet. Gijs gaf de stofjas het papiertje aan, getekend, rechtsomkeert, op een draf -

‘Mooi!’ hield stofjas hem staande. Schoof zijn bril tot in het vet van zijn haren. Keek. ‘Een goeie handtekening,’ keurde hij goed. ‘Een goeie handtekening, omdat hij niet te lezen is.’ Zijn ogen vroegen Peter, ermee eens? ‘Ze zeggen wel eens,’ zei hij dat ieder het kon horen, ‘dat als je een hand-

[pagina 164]
[p. 164]

tekening kunt lezen, dan weet je gelijk wel dat hij vals is. Gelooft u daarin?’ Het oude spel, om Gijs, langs Gijs gespeeld. ‘Heppu wel eens op de handtekening van een dokter gelet?’

Peter knikte. Gijs nauwelijks, de stofjas glimlachte, het liep zoals hij had verwacht.

‘Heppu die nooit van dichtbij bekeken?’ verduidelijkte hij. ‘Nou nou nou, daar mag je wel een bril bij opzetten! Want dan zie je pas eens goed wat een onleesbare handtekening is! Want die bestaan! Die zijn niet te ontcijferen! Als je dat vergelijkt dan is die van u daar nog zo leesbaar bij als een boek!’

‘Eén-hon-derd-een-en-twin-tig.’

‘Eén-hon-derd-een-en-twin-tig.’

‘Kun jullie wel met je een? Een een een een een,’ grapte stofjas.

Een koppel overalls, lui, nam geluidloos kratten op, plaatste geruisloos kratten op volgorde.

‘Maar ja.’ Hij bezag Gijs, nam zijn maat, zocht weerklank bij Peter. ‘Meneer Slichters zal nog wel niet dagelijks honderden keren zijn handtekening hoeven te plaatsen. Heren!’

‘Goed,’ zei Gijs, draaide zich om, de schilderijen en de map onder zijn arm.

‘Goeiendag,’ zei stofjas achter hun rug.

‘Klootzak.’

‘Drie-hon-derd-ze-ven-en-tach-tig.’ Stem in overall.

‘Drie-hon-derd-ze-ven-en-tach-tig.’

 

Zenuwachtige vingers rukten aan het doek, rukten het papier los van de schilderijtjes. Peter startte de motor.

‘Beschadigd?’ vroeg hij.

Gijs bekeek ze kwaad van hoek tot hoek vlakbij zijn ogen.

‘Nee. Maar ze worden er toch ook nooit beter van.’

‘Wat is er dan mee gebeurd?’

Gijs zocht de oppervlakte af, zijn vinger wreef bedenkelijk, een wonde plek?

‘Ik ben er niet van overtuigd dat ze er zo voorzichtig mee zijn,’ zei hij, ‘eerlijk gezegd.’

Op een van de schilderijtjes ontbraken bakstenen aan een priegelig uitgeprutste muur van baksteen.

‘Bedoel je dat stuk?’

Gijs dook in elkaar en grinnikte bleek.

[pagina 165]
[p. 165]

‘Dat heb ik niet af kunnen krijgen. Het is ook eigenlijk te gek, om iets in te sturen dat nog niet af is, maar ze konden toch zien hoe het ging worden. Ik heb er tot de laatste minuut aan gewerkt en meestal haal ik het dan wel, maar dit keer heb ik het niet gehaald.’

Hik, schoot het autootje vooruit.

‘Het is toch verdomme ook waar, dat ik bijna altijd exact op tijd ben. Maar die avond was Linde ziek en toen werd Freekje ook nog ziek en ik had het tot het laatste laten liggen -’

Bekeek hem nog eens, steen voor steen.

‘En toch vind ik dat ze er subsidie voor hadden moeten geven, als je ziet wat ze wel accepteren -’ zei hij koppig.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken