Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Brieven uit Zuid-Nederland (1871)

Informatie terzijde

Titelpagina van Brieven uit Zuid-Nederland
Afbeelding van Brieven uit Zuid-NederlandToon afbeelding van titelpagina van Brieven uit Zuid-Nederland

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.55 MB)

ebook (3.16 MB)

XML (0.18 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie
sec - letterkunde

Subgenre

non-fictie/brieven
non-fictie/essays-opstellen


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Brieven uit Zuid-Nederland

(1871)–Max Rooses–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

XII. Gevoel en Leven, door Van Beers.

II.

Begga is verreweg het bijzonderste stuk van Van Beers’ bundel. Het is zooveel te meer besprekenswaard, daar het nu voor de eerste maal verschijnt, terwijl de overige stukken, de Oorlog uitgezonderd, reeds vroeger uitgegeven waren.

Onder de herdrukte stukken bevinden zich twee vertalingen van eenen anderen dichter, die veel overeenkomst met Van Beers heeft, namentlijk den Provençaal Jasmin. Deze ook schreef in een land, waar zijne taal bij de hoogere standen in onbruik geraakt en alleen nog bij burgers en volk in eere was. Hij ook schreef dus voor den minderen man, droeg zijne schriften aan het volk voor en ontleende zijne onderwerpen aan het volksleven.

De zoon van den Metseldiender en Martha de Zinnelooze zijn twee verhalen, eenvoudiger van stof dan Begga, maar niet minder roerend dan deze. Hadde de dichter ons niet gewaarschuwd, dat wij niet aan hem alleen die twee verhalen te danken hebben, stellig zouden wij onder dien vloeienden vorm geene vertaling vermoed hebben; dit moge de korte maar beste lofspraak zijner omwerking zijn.

Iets anders dan de vorm zou het ons echter waarschijnlijk doen gissen hebben, namelijk de wijze waarop de twee verhalen geleid zijn. In plaats van zooals Van Beers enkele toestanden uit te kiezen, deze uit het geheele op te heffen en zoo keurig te teekenen en zoo helder te kleuren, dat het gansche verhaal eerder eene reeks tafereelen in

[pagina 51]
[p. 51]

ééne lijst, dan eene enkele schilderij schijnt, zijn deze verhalen meer aaneen geleid en zonder sprongen vervolgd. Zonder het afgewerkte van de bijzonderheden, het opzettelijk stilstaan bij een verkozen punt, liet diepe warme gevoel, die kenmerken van Van Beers, te hebben, bezitten zij het verrassende van de toestanden, het gelukte van de ontknooping.

De drie overige stukken van den bundel zijn van geheel anderen aard. Zij zijn gewijd aan afgetrokkene onderwerpen: de Lof van Maerlant, de Stoomwagen, de Oorlog. De twee eersten werden als prijsdichten vervaardigd, het derde werd geschreven om door Benoît op muziek gesteld te worden.

In allen is de schrijver buiten zijnen gewonen beeldenden en verhalenden werkkring getreden, in allen is hij dan het beste, wanneer hij tot dien werkkring min of meer terugkeert. Zoo is het in Van Maerlant, eene prachtige brok, wanneer hij den Vader der Dietsche dichters schetst, bij het strand gezeten en daar eerbiedig door het visschersvolk opgemerkt; eene nog prachtigere, waar hij Breydel en De Coninck, de twee helden van den kamp, die bij Kortrijk beslist werd, op het graf van den pas ontslapen dichter voert, en op de asch van den man, die voor volksontslaving en volksverlichting zijn leven door gewerkt heeft, den plechtigen eed laat afleggen vrij te leven of in den strijd voor de vrijheid te sterven.

Zoo is het een ontzaglijk prachtig beeld, waar hij in de Stoomwagen dezen vergelijkt aan eenen vuurdraak en hem schildert, met den mensch op den rug de ruimte doorrennend.

En ook in de Oorlog treft ons vooral het tafereel van het slagveld na den strijd, waarop beurtelings het gejammer en gekerm der stervende krijgers of hunner moeder wordt gehoord.

Niet dat Van Beers als dichter der zuivere gedachten bij eenigen anderen moet achteruitstaan. Integendeel er is zooveel gloed in deze drie stukken, zooveel begeestering voor de grootsche denkbeelden, die er in bezongen worden, dat, zoo de poëzij warmte en leven geven kon aan gedachten en leerstelsels, die wij elders zoo dikwijls hebben hooren bewijzen en herhalen, Van Beers die taak volvoerd zou hebben.

Dan het komt mij voor, als ware eene te overvloedige stof een even gevaarlijke struikelsteen als eene al te nietige. Wanneer de dichter het domein intreedt der zuivere en verhevene gedachten, wanneer hij

[pagina 52]
[p. 52]

ons spreekt van vrijheid, vrede, verlichting, dan schijnt de stof hem zoo gemakkelijk op te tillen, dat hij in eenen omzien van hier beneden weg en in het blauwe verzwonden is. Wij zijn daarbij zoo gewoon geworden diezelfde waarheden door licht ontvlambare en weinig begoede geesten als middeltjes te zien aan de hand nemen om hun hoofd warm en hunne tong los te maken; hunne opgetogenheid heeft zooveel van dichterlijke begeestering weg, dat wanneer een ware dichter zich aan het ophemelen dierzelfde schoone dingen waagt, wij het hem maar moeilijk dank kunnen weten zulk gemakkelijk onderwerp uitgekozen te hebben, meer nog dat al zijn gloed ons als een opgehoopt stroovuur voorkomt.

Van Beers heeft er zich dan ook niet uit eigen beweging aan gewaagd, en uitwendige prikkel en gelegenheid heeft hem alleen tot zanger van die wat alledaagsche denkbeelden gemaakt. Met recht droegen echter zijne twee eerste stukken de kroon weg, want, iets wat niet dagelijks in prijsverzen voorkomt, zij zijn zoo gemeend van inhoud, zoo prachtig van vorm, dat zij al overwonnen hebben wat zij tegen zich hadden, en echt lezens en prijzenswaard mogen heeten.

Maerlant treft ons door de gelukkige ineenzetting van het geheele: het stuk mag een gedramatiseerde kunstkritiek heeten. In twee tijden zijns levens wordt de dichter voorgesteld: eerst bij zijn afzien van alle ‘favelen en boerden,’ dan bij zijn afsterven. In het eerste tafereel zien wij tegen welke misbruiken hij het zwaard opnam, in het tweede welke slagen hij hun toebracht.

Behendig en gelukkig is uit Maerlants werken de keus van woorden en gedachten gedaan, die best zijn volks- en waarheidsgezind streven kenmerkt, behendig wordt de rijmknutselaar verborgen om alleen in helder daglicht te stellen den edelen en doorzichtigen droomer, den moedigen kampvechter voor die gedachten, waarvoor nog heden de menschheid strijdt: licht, liefde, gelijkheid.

Zoo opgevat, wordt Maerlant eene prachtige figuur, verheven boven zijnen tijd, maar door zijne leer de strijders voor de volkszaak aanmoedigende en bijstaande. De bond tusschen hem en de Brugsche dekens moge al niet in de wezentlijkheid bestaan hebben, in de gedachten ligt hij toch.

De Stoomwagen heeft een niet minder verheven denkbeeld tot grondslag: de stoffelijke welvaart leidt tot zedelijke ontslaving, onderlinge

[pagina 53]
[p. 53]

kennis en verkeer moet den vrede tusschen de volkeren aanbrengen. Een sterk gekleurd tafereel, te stellen nevens ‘de Mensch’ van Bilderdijk, is de aanhef, waarin de strijd van den menschelijken geest tegen de stof door de eeuwen heen herdacht wordt: een prachtige lofzang ter eere van den arbeid is het slot.

Wat moeilijk moge de gedachte er bij getrokken zijn, dat ook voor de nijverheid de stoomwagen een krachtige medehelper is; wat prijs versachtig moge het schijnen de omwenteling van 1830 te verrechtvaardigen door het invoeren der spoorwegen op het vasteland; er ligt in de overige gedeelten zooveel stoutheid van gedachten en beelden en uitdrukking, dat men die zwakkere plaatsen allicht over het hoofd ziet.

In de Oorlog had de dichter nog met grootere hinderpalen te kampen. Korte verzen in korte afdeelingen verbrokkeld, klinkende woorden en rijmen, zooals de muziek ze vereischt, menigvuldige personages die gedurig en ieder met zijn karakter aan het woord moeten komen: van zulke bonte mozaïek moest hij een tafereel vervaardigen. Het scheen, alsof wilde hij die moeilijkheden nog verzwaren met tot zijne personages denkbeeldige wezens, zooals aardgeesten, spotgeesten, geesten der duisternis of des lichts te kiezen.

Een libretto is dan ook geen werk, geschreven voor den lezer, maar wel voor den zanger, en als zingende poëzij beschouwd, denken wij dat, behalve enkele langdradigheden, de dichter best gelukt is. Nood maakt deugd, en nood bestaat er ten onzent voor de toonzetters te schrijven. Bij het optreden onzer jonge en reeds zoo bloeiende school stelden een aantal dichters zich aan het werk om in de behoefte aan liedren-poëzij te voldoen. Hiel stond aan hun hoofd; hij schreef tot hiertoe alleen voor Benoît; hij voerde die helderklinkende, die stoute en door hare stoutheid en haar natuur-mysticismus naar duisterheid overslaande poëzij in, die wij in zijnen Lucifer aantreffen. Ook in Van Beers’ Oorlog vinden wij sporen van die vereering en verpersoonlijking der natuur, van dit zoeken naar helderklinkende letters en bruischende woorden, maar bij de stoutheid en de klankenjacht is hier helderheid en meermaals aanschouwelijkheid gepaard.

Dit alles belet niet, dat de Oorlog meer schittert door zijn overwonnen moeilijkheden, en door zijnen woordenpraal dan door zijne breede bewerking van gedachten en beelden en toestanden. Wij houden het er voor dat het verzorgen van het woord als klank en letter; het

[pagina 54]
[p. 54]

troetelen van uitdrukking en rijm als muziekaal element aan de grootschere opvatting van den vorm schaden moet. Wie er op uit is gedurig aan stafrijmen en dubbelrijmen en klanknabootsingen en wat dies meer voort te brengen, dreigt den denkenden door den ambtelijken dichter te doen overheerschen - en Van Beers is aan dit gevaar niet ontsnapt. Ter vergoeding geeft hij ons een gelukkig ineengezet plan, eene goed volgehoudene hoofdgedachte; voor eens dat Van Beers muziekpoëzij maakt, is hij zoo goed geslaagd, als wanneer hij prijsverzen schreef.

Wij vinden dus ten slotte in Van Beers’ nieuwen bundel een tal van kunstvakken vreemd aan elkander en die den dichter gelegenheid geven zich op verschillende wijzen te doen kennen. Tusschen allen vinden wij er echter geen, dat niet min of meer scherp afsteekt tegen de stukken uit 's dichters ‘Jongelingsdroomen.’ Van Beers heeft zich gaande weg veranderd, vervormd, gelijk vele meesters in de kunst het vóór hem deden. En wel mag men veronderstellen, dat afzien van oude vormen voor nieuwere strekkingen of geesteswendingen den kunstenaar voordeelig moet zijn; - terwijl wij er bijna aan gewoon zijn geworden het eerste werk eens dichters zijn schoonste te zien blijven, merken wij bij Van Beers stelligen vooruitgang en rijzing van talent op, zoodat hij na het vierde eener eeuw niet minder frisch en veel krachtiger is, dan toen hij voor het eerst het dichterpad op wandelde.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken