Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De vlam in de pan (1943)

Informatie terzijde

Titelpagina van De vlam in de pan
Afbeelding van De vlam in de panToon afbeelding van titelpagina van De vlam in de pan

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.45 MB)

ebook (3.10 MB)

XML (0.56 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De vlam in de pan

(1943)–Anton Roothaert–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende
[pagina 246]
[p. 246]

[XVII]

Hier is de B.C. voor den kapitein.

Beumke loopt naar het hek en Vorster komt met grote ogen op hem af.

‘Is 't erg, Beumke?’

‘Wat bedoelt u, majoor?’

Vorster zucht diep en zijn gespannen houding vloeit weg met de lucht, die hij uitblaast... Hem is in allen ernst gemeld, dat heel de achtervleugel van de school in puin ligt en het aantal doden niet te becijferen is. De luitenant Welter had het van een politie-inspecteur. In kleuren en geuren! De troep was juist op de binnenplaats om koffie te ontvangen en er vielen vijf zware bommen, zuiver gericht.

Beumke toont hem de schade. Hij vond het niet de moeite waard om het te melden, wou den majoor niet lastig vallen voor zo'n kleinigheid.

Zie je, het beste zal zijn om ieder wissewasje maar te melden. En Vorster stijgt weer achter op den motor.

Een kwartier later krijgt Beumke telefonisch bevel met zijn compagnie een watermolen te gaan klaren, waar twintig Duitsers zijn gesignaleerd. Twintig klinkt aanvaardbaar. Verkennen is niet nodig, zegt Vorster, want het molentje is vanaf den weg en langs alle kanten zichtbaar.

De compagnie stijgt in de wagens. Er zijn nog veertig patronen per man uitgedeeld. De jongens zijn weer niet te houden en Beumke ondergaat zijn tweede zweetbad. Zonder dat er een schot valt, naderen zij den molen, vallen

[pagina 247]
[p. 247]

als roofmoordenaars de woonkamer binnen en jagen den dood op het lijf van een bejaard echtpaar, dat aan een vreedzaam kopje koffie zit. De vrouw gilt.

‘Goed volk, goed volk,’ sust Jol. ‘Als jullie tenminste geen verklede parachutisten zijn.’

Beumke kijkt op de kaart, of hij niet naar den verkeerden polder is geblunderd, maar de molen klopt op een tiende coördinaat.

Rond het middaguur komt er een nieuwe opdracht. Bij vierkantnet zoveel-en-zoveel zijn een half uur geleden drie vliegtuigen geland. Ja, ditmaal is het serieus. Gemeld door een afdelingscommandant van de artillerie en afdelingen worden gewoonlijk niet door idioten gecommandeerd. Instappen!

Het is een hartverlammende tocht, vanaf den harden weg bijkans een uur gaans den polder in. Het terrein is zo doorsneden, dat de kaart er zwart van ziet. Er zijn nog steeds geen karren, zodat de zware stukken op de schouders moeten gedragen worden en met behulp van ladders over de ontelbare waterlopen gesleept. Als zij eindelijk de aangegeven plaats bereiken, vinden zij achter zeer gehavende broeikassen één uitgebrand wrak. Een boer, die wat verderop woont, vertelt, dat de machine vanochtend in alle vroegte brandend is neergekomen. De lijken zijn al uren geleden weggehaald door de grenadiers, die in Klipdorp liggen...

Op den terugweg moeten zij herhaaldelijk op hun neus liggen voor laaggaande vliegers. Bij een brede wetering verzakt de ladder; de man die het stuk draagt struikelt en gaat ermee te water. De beste duikers moeten zich uitkleden, want de wetering is bijna mansdiep en zeer modderig. Eerst na een kwartier is de zware mitrailleur op het droge. Het is een zeer afmattende wandeling en Beumke voelt de stemming bij de jongens dalen. Het vertrouwen in de leiding heeft zijn eersten knauw gekregen...

[pagina 248]
[p. 248]

Tegelijkertijd met de tweede compagnie komen zij aan bij de scholen en nu moeten zij met lede ogen aanzien, dat die van den overkant niet platzak thuiskomen. Veertien krijsgevangenen, en verwaand als ze zijn!

Bruning komt buurten om verslag uit te brengen. Hij is nog niet over zijn verbazing heen.

‘Het is werkelijk een episode,’ zegt hij, ‘een staaltje van onverschrokkenheid... Eigenlijk louter toeval. We waren voor gek naar een boerderij gestuurd, waar veertig man moesten zitten, maar het enige, wat er te zien was, waren twaalf achtergelaten valschermen. De boer zei, dat ze vanmorgen al heel vroeg waren geland, een paar honderd meter over de vaart, en verdwenen in de richting van Voorhoeve, zonder de boerderij aan te doen. Dus naar alle waarschijnlijkheid zat dit dozijn toen al lang en breed opgeborgen in de Boterhal. Op den terugmars moest ik de compagnie even achter een dijkje leggen voor een zeer lagen vlieger, die het terrein scheen af te zoeken. De kapitein was met zijn tamboer een eind achtergebleven om een nieuwen veter in zijn schoen te doen. En wat gebeurde? Het vliegtuig landde vlak bij hem. Dat wil zeggen: het haakte even in een sloot, stiet tegen een steil randje en brak zijn landingsgestel. Intussen had ik al gezien, dat hij er recht op af rende, en de heren weten, hoe hij lopen kan. Het tamboertje krabbelde hem na, maar had geen schijn van kans. En nauwelijks was het vliegtuig met veel gekraak en gesidder tot staan gekomen, of hij sprong al op de deur toe. Toen ze van binnen werd opengemaakt, gaf hij een harden ruk en de eerste kwam op handen en voeten buitengerold, ongewapend. Daar stond de tweede met een machine-pistool onder den oksel. Bons, zei de kapitein en schoot hem door zijn onderarm. De man liet het wapen vallen en deinsde achteruit. Meteen begon het tamboertje al op het glaswerk van de cabine te schieten, want overigens was die kist rondom

[pagina 249]
[p. 249]

dicht, het was een transportvliegtuig. “Nicht schiessen!” werd van binnen geroepen. Ja, wat moesten ze doen? Ze zaten als ratten in de val en waren nog de kluts kwijt van de harde schokken, waarmee ze geland waren. Dus hij liet ze heel kalm één voor één uitstappen op de punt van zijn pistool. Intussen kwam ik al met de bezeten bende aanstormen en liet hoera roepen, net als bij het ouwerwetse attaqueren, om vooral maar de aandacht te trekken. Want met al die handgranaten en machine-pistolen vond ik het toch een verduveld gevaarlijk moment voor den baas en onze afstand was aanvankelijk wel 'n honderdvijftig à tweehonderd meter. Maar toen we aankwamen, had hij heel de bemanning al op een rijtje staan en ze zagen wat wit om den neus... Het toeval werd verklaarbaar, toen ze vertelden, dat zij waren afgekomen op de twaalf valschermen, die daar een eind verder nog lagen te bleken in de zon. We hebben toen dien boer maar aangeraden om ze voorlopig op te bergen in de schuur... Maar de indruk op de jongens! Als zij hem zien, worden ze stil, gapen hem met open monden aan en komen niet op hem uitgekeken.’

‘Ja, hij is altijd een koel heer geweest,’ zegt Beumke. ‘En geloof maar, dat hij precies schoot, waar hij raken wou. Eigenlijk is er niets menselijks aan Michel Lanslot.’

Maar er is geen tijd om zich te verdiepen in de psyche van den commandant der tweede compagnie. Zojuist is de order gekomen, dat het bataljon zich met de gevorderde auto's naar Bolrijk begeeft.

In den wagen van den kelner-sergeant Johan Hermans gaan Beumke en Lanslot met hun tamboers naar Hotel Drakenstijn om hun veldkoffers te halen.

‘Wat dacht je eigenlijk, Michel,’ vraagt Beumke onderweg, ‘toen je daar op dat vliegtuig aftippelde?’

‘M - m?... Er viel niets te denken. 't Was eenvoudig

[pagina 250]
[p. 250]

genoeg. Als ze kans hadden gekregen om rustig uit te stappen, hadden ze voor hun fatsoen moeten vechten. En dat was nergens voor nodig.’

‘Ja maar Michel!’ barst de ander los. ‘Op zo'n ogenblik speelt er toch van alles door je hoofd! Wat ging er in je om, toen je daar in je eentje dat vliegtuig bestormde?’

‘Ik was niet alleen; heel de compagnie kwam achter me aan.’

Beumke kijkt hem van terzijde aan, trekt zuchtend de schouders op en staakt zijn poging om dit wezen te doorgronden.

In het hotel worden zij reeds dadelijk herinnerd aan Karel Koen, want de oude hotelhouder begroet hen met enige aandoening en zijn zorgelijk gezicht klaart even op. Beumke begrijpt, welken indruk het op dezen ouden man heeft gemaakt, dat hij op den eersten voormiddag al een derde van zijn bemanning verloren heeft... Hier zat Karel en daar Reus Haas. Het lijkt jaren geleden...

‘Hallo!’, roept hij. ‘Je krijgt dien vent niet te zien, of hij staat te lurken.’

Voor de toonbank staat Langeveld, die een glas bier ledigt. Hij is zeer bezweet.

‘Ik bek schuim,’ zegt hij.

‘Ik zie het. Is het vliegveld al geklaard?’

‘Schei uit, want het is hartverscheurend. Op het kritieke ogenblik was de majoor bij ons, anders zou je 't niet geloven. Hij is er ook maar juist levend afgekomen... Ik was aardig op weg, had in de buurt van de eerste gebouwen al voeling met den vijand en daar kreeg ik opeens een razend vuur op m'n flank. Ik pakte m'n Duitsen kijker en zag, dat ik getracteerd werd door een sterke afdeling eigen troepen. Het eerste ogenblik dacht ik werkelijk, dat het verhaal van de verklede Duitsers wel eens waar zou kunnen zijn. Wat moest ik doen, terugvuren? Soms had ik er trek in, want

[pagina 251]
[p. 251]

ze schoten als gekken en mijn mensen lagen slecht gedekt. Even later kwam de majoor open en bloot aanhobbelen op zijn motor en ik zwaaide, dat hij zich zou dekken, maar hij liet zich niet zenuwachtig maken en stapte vlak bij me af. Twee secties, die erg in den tocht lagen, bracht ik met een sprongetje van zeker tachtig meter achter een loods van gegolfd plaatijzer, maar ze schoten er dwars doorheen. Toen kreeg de majoor een idee en liet Hollandse signalen blazen. De Duitsers moeten zich krom gelachen hebben. Het duurde nog zeker drie minuten voor die stommelingen van ons tot bedaren kwamen... Het bleek een volledig bataljon van het Veldleger, versterkt door artillerie en model in den aanval op het vliegveld. Noch de majoor, noch de overste wisten er iets van. Deze prachtorganisatie kostte mij een echt Hollands puntvuurtje in den buik van een Hollandsen soldaat en nog drie lichtgewonden. Wat zeg je van zo'n kermisgevecht? Als dat zo doorgaat wordt het een oorlog van allen tegen allen.’

‘En is dat vliegveld nu genomen?’

‘Ja... Zo gauw hij de kans kreeg, is de majoor naar dien bataljonscommandant gereden. Die meneer had nog geen contact met den vijand gehad en zwoer bij Duitsche landingstroepen in Nederlandse uniformen. Mij werd toen een opstelling aangewezen, voor het geval de vijand naar mijn kant zou uitwijken. Er zat een handjevol, nog geen zestig man... Maar de bevelvoering schijnt toch eindelijk geregeld te zijn. De overste staat nu onder den divisiecommandant.’

Zij drinken snel een glas bier en gaan naar boven om hun kisten te pakken. Beumke weet, dat niet van het bier zijn benen nu zo zwaar de trap opgaan... Hier, op deze hoogte, riep Karel dat potjeslatijn over den Quallus colosseus giganticus. Neen, niet colosseus, het was veel mooier... Pyramidalis! En daar, voor het venster, lag de blauwge-

[pagina 252]
[p. 252]

streepte zak wasgoed. O Heer, in Uwe handen beveel ik mijnen geest!... En hoe duidelijk hoor je dien overbekenden lach, die altijd zo rond en gorgelend opsteeg van onder uit zijn borst, als uit een dikke orgelpijp van de Geenekantse kerk... Toen zij nog misdieners waren, hadden Karel en hij jarenlang denzelfden ‘toer’. Na de vroegmis ging de koster ontbijten en moesten zij nablijven om de klok te luiden voor de mis van zeven uur. Dat was eigenlijk het prettigste van heel het vak. Zodra de koster zijn hielen had gelicht, klommen zij in den toren en hadden soms wel twintig minuten tijd voor allerlei keet. Eens, toen de deur van het zangkoor openstond, klauterden zij in de orgelkast, haalden een armvol pijpen eruit en namen ze mee in den toren om erop te blazen. Later wisten zij niet goed meer, uit welke gaten de pijpen gekomen waren, en de organist moest dien dag heel het register vox caelesta onaangeroerd laten. Zo kwam het, dat er tijdens de dure huwelijksmis voor het bruidspaar Buys-Engelen niet zo abondant gehuild kon worden, als men zich had voorgesteld...

En nu moeten zij langs de kamer van Karel, maar gelukkig is de deur gesloten en zij hebben haast.

Als de kisten zijn geladen, moeten zij herhaaldelijk aandringen om hun gastheer te overtuigen, dat zij wensen te betalen voor de dagen, dat zij hier waren. Hij weert het angstig af. Later, het komt wel terecht. Hij vindt het zo akelig...

Kom-kom, wat maakt het nu voor verschil?

Alle drie weten van elkaar, waaraan zij denken, maar hier, in het huis van den gehangene, wordt op Karel Koen zelfs niet uit de verte gezinspeeld.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken