Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid (1946)

Informatie terzijde

Titelpagina van Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid
Afbeelding van Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheidToon afbeelding van titelpagina van Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.44 MB)

XML (0.53 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

non-fictie/dagboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Goethe in Dachau. Literatuur en werkelijkheid

(1946)–Nico Rost–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

[November 1944]

3 November

Nicolai bracht me vandaag weer triomfantelijk zijn buit: twee Fransche boeken, die hij in Stube 2 onder de stroozak van een doode gevonden had. Een deel Racine en een bundel gedichten van de Nerval met een uitvoerige inleiding, waar ik den heelen middag in las, want de Nerval heeft mij altijd aangetrokken. Hij leek me zoo'n zuivere figuur en kende ook de klassieke Duitsche literatuur goed.

Nauwelijks twintig, publiceerde hij al zijn vertaling van Faust I, die door Goethe zoo geprezen werd, en nog geen twee jaar later zijn ‘Poésies allemandes’ - vertalingen van Schiller, Goethe, Klopstock en Bürger. Daarna nog van een groot fragment uit Faust II, en van vele verzen van Heine.

Me voorgenomen later nauwkeurig na te gaan wie hij op zijn vele reizen in Duitschland ontmoet heeft. Heine zal hij wel in Parijs gezien en gesproken hebben. Zijn ‘Souvenirs d'Allemagne’ zullen daar wel uitvoerig over inlichten. Ook in ons land heeft hij een paar maal vertoefd, maar ik ken zijn reisberichten daarover helaas niet. Is ‘l'Imagier de Haarlem’ dat in 1851 te Parijs werd opgevoerd, een resultaat van deze reizen? Ik begin steeds meer te gelooven, dat een nauwkeurige studie van de Nerval's werk nog tot merkwaardige ontdekkingen kan leiden. Hopenlijk krijg ik er gelegenheid toe.

5 November

De houthandelaar uit Wolowoye ligt nu in het bed naast me. Den heelen morgen met hem over zijn dorp gesproken, waar ik meer dan twaalf jaar geleden een paar dagen doorbracht.

[pagina 116]
[p. 116]

K. vroeg me, waar het eigenlijk lag, en hoe ik daar beland was. Ik heb hem van Karpatho-Rusland verteld, van dezen vergeten uithoek van Tsjecho-Slowakije, waar jarenlang hongersnood heerschte; dat ik er toen heen was gegaan, om door een groote reportage, daar de aandacht op te vestigen, doch dat men me toen niet had willen gelooven. Het resultaat was geweest, dat ik daarna Tsjecho-Slowakije niet meer mocht betreden.

Ik kreeg vanmiddag den indruk, dat ook K. me niet heelemaal geloofde, toen ik hem vertelde, dat die streek tengevolge van een misdadige grensregeling na den vorigen oorlog, destijds eigenlijk één groot concentratiekamp was, waar - evenals hier - honderden gevallen van honger-oedeem voorkwamen, waar de bewoners lange jaren - evenals wij hier - van koolsoep en bedorven aardappels leefden, ook bijna geen brood te zien kregen, en waar - evenals hier - honderden gevallen van typhus heerschten. Hij kon maar niet begrijpen, dat er voor den oorlog midden in Europa - op nog geen zes uur sporen van Weenen notabene - hongersnood had geheerscht, en dat hij daar nooit iets over gelezen had. Ik heb hem toen nogmaals plechtig moeten verzekeren dat ik er zelf geweest was, en hem verklaard dat ik later - wanneer ik mijn aanteekeningen uit het kamp uitwerkte, een fragment uit mijn oude reportage zou overnemen en opnieuw publiceeren. Hij en vele anderen moeten er immers aan herinnerd worden dat toen ook niet alles ‘goed’ was in dien zoogenaamden ‘goeie ouwe tijd’ van voor den oorlog!

6 November

Telkens, wanneer ik met K. debatteer, moet ik aan de brochure van minister van Kleffens denken, die ik voor m'n arrestatie las. Daarin hetzelfde niet-willen-begrijpen van het diepste wezen van het fascisme, dat toch waarachtig niet op 10 Mei 1940, geheel onverwachts als een duiveltje uit een doosje, te voorschijn sprong. De minister was juist tot Nederlandsch gezant in Zwitserland benoemd, toen hij in Bern door de buitenlandsche politiek der Nazi's verrast werd. Hij deelde ons vertrouwelijk in z'n bericht mee, dat zijn wijnkelder juist gevuld was en zijn gor-

[pagina 117]
[p. 117]

dijnen al hingen - ik herinner me dien klassieken zin nog alsof ik hem gisteren las - en ineens haalde Hitler hem een streep door de rekening.

Ik dwaal af en schrijf dingen, die misschien eenigzins onrechtvaardig zijn, maar mag ik van een minister van Buitenlandsche Zaken, evenals van academisch geschoolde menschen als K. niet verlangen, dat ze - in 1940 - iets meer wisten, van wat er in de wereld omging?

Evengoed als ik wist dat er toen in Karpatho-Rusland duizenden menschen van honger stierven, kon K. het ook weten. En z'n argument dat hij zich toen niet met politiek bemoeide? Dan moet hij zich ook niet verwonderen, dat de politiek zich nu met hem bemoeit!

 

Ziehier; eenigszins bekort, wat ik in 1933 in een brochure: ‘Een land verhongert midden in Europa’ schreef over m'n ontmoeting met Sterenbach, die twaalf jaar later in Dachau in een bed naast me lag:

Een houthandelaar, die vroeger goed verdiende, doch wiens zaak nu stil ligt - omdat de handel met Hongarije verboden is - leidde me rond. Sterenbach is een moderne Jood en zijn dochter is op het Hebreeuwsch gymnasium in Mucacewo. In het eerste huis van de dorpsstraat, waar ik binnenga, woont een meubelmaker. Man, vrouw en elf kinderen, in één groote werkplaats. Hij heeft reeds sinds maanden geen werk. Een kast, die twee jaren geleden besteld werd, doch niet afgehaald, staat in een hoek. Twee van zijn kinderen hebben rachitis, een is idioot. De vrouw doet geen moeite om haar uitgedroogde borsten te verbergen. Hier is niets te verbergen. Hier is naakte armoede. ‘Wanneer hebt U de laatste maal vleesch gegeten?’
‘Onder dienst, heer, jaren geleden; de kinderen weten niet hoe vleesch of vet smaakt.’
‘Hebt U eenig geld in huis?’
‘Nee heer.’
‘Vijf of tien kronen?’
‘Geen heller, heer.’
‘Sinds hoelang niet?’
[pagina 118]
[p. 118]
‘Sinds negen maanden niet.’
‘Wat hebt U vanmiddag gegeten?’
‘Maisbrij, heer. Al 14 dagen achter elkaar. Alleen maisbrij.’ In het huis naast dezen meubelmaker woont een schoenmaker. Een gezin met negen kinderen. Een lijdt aan toevallen, een tweede is gebocheld. Sedert Bata hier een fabriek heeft, heeft hij niets meer te doen. Hij heeft bovendien geen leer meer om schoenwerk te repareeren. Een dochter van 20 jaar in Zuid-Amerika schreef twee maanden geleden, dat ze misschien 10 dollar sturen zal.
‘Wat hebt U vanmiddag gegeten?’
‘Maisbrij, heer, gisteren aardappelpap, maar de aardappels waren bedorven, zoodat twee van de kinderen er ziek van zijn. Als ze beter zijn moeten ze het weer eten, want we hebben niets anders.’ ‘Heeft U suiker, zout of petroleum in huis?’
‘Neen, heer, sedert maanden niet.’
‘Heeft U eenig geld in huis?’
‘Neen, heer.’
‘Vijf of tien Kronen?’
‘Geen heller, heer.’
Zijn buurman is boekbinder, doch heeft al jaren geen werk. Wie bezit in Wolowoye nog geld om zijn Heilige Boeken te laten binden? Zijn vrouw is twee maanden geleden aan vlektyphus gestorven. Veertien dagen later twee zijner kinderen. Nu heeft hij er nog vijf. Een buurvrouw helpt hem nu en dan, maar te eten geven kan ze hen ook niet. Op mijn vragen geeft hij dezelfde antwoorden als de meubelmaker en de schoenmaker.
In het huis ernaast woont een bakker. Een gezin met 9 kinderen. dat in de bakkerij huist. Een ander vertrek is er niet.
‘Wie koopt hier brood?’
‘Bijna alleen de Tjechische beambten, heer.’
‘En de anderen?’
‘Alleen met Paschen en met Kerstmis. Drie gezinnen uit Wolowoye koopen op Zondag brood, maar ik bak eigenlijk alleen voor de Tjechen.’
[pagina 119]
[p. 119]
Al deze menschen, vertelt Sterenbach, zouden, zij het ook met groote moeite, van 200 Tschechische kronen rond kunnen komen (ongeveer 15 Gulden) en behoefden dan geen honger te lijden, maar bijna niemand in hlowoye verdient zooveel. De meeste gezinnen moeten leven van 30-40 kronen.
‘Wordt hier veel gestolen?’
‘Bij wie zou men stelen? Niemand bezit hier iets, dat de moeite waard is om te stelen. En als men bedelen wil, moet men eerst 100 km loopen. In deze streek heeft niemand iets.’
Een kronkelweg gaat de berg op naar Verecky. De rit met een auto naar boven kost 50 kronen. Bedelende kinderen en vrouwen, die de auto hebben zien aankomen, hollen ons tegemoet. De koopman van het dorp, voor wien ik een introductie heb, zal me hier rondleiden.
Het heele dorp is koopman Rosen geld schuldig. Bijna niemand betaalt. Nu en dan int hij een paar kronen. Hij geeft crediet zoolang het eenigszins gaat, heeft zelf te eten maar heeft het honderdmaal slechter dan een koopman in de armoedigste straten van Whitechapel of in het Noorden van Berlijn.
In het eerste huis van Verecky, waar Rosen me brengt, woont een vrouw met zes kinderen. Twee lijden aan rachitis. Vier hebben alleen een hemd aan. Andere kleeren bezitten ze niet. In deze kamer staat geen bed, het gein slaapt op den grond. Op vodden. In de hoek ligt een meisje van een jaar of vijf tegen een geit aan.
‘Wij hebben al sinds drie maanden niets anders gegeten dan boekweit en aardappels.’
‘Krijgen de kinderen melk?’
‘Onze geit geeft al weken geen melk. Wij kunnen haar geen voedsel genoeg geven.’
‘Waar is uw man?’
‘Hij kon deze ellende niet langer aanzien en is naar Amerika gegaan. Ik heb in geen anderhalf jaar iets van hem gehoord.’
Rosen heeft bij het Amerikaansch consulaat in Praag nage-
[pagina 120]
[p. 120]
vraagd, maar daar is zijn adres onbekend. Hij zal ook wel geen werk hebben.
In de schuur van de synagoge woont een gezin van 7 kinderen. Drie hebben de verschijnselen van honger-oedeem.
‘Wij hebben sedert jaren geen vleesch gegeten.’
‘En brood?’
‘Brot is a seltene Sach, Herr. Alleen op hooge feestdagen.’ Ook hier aardappels en boekweit, geen suiker, geen zout, geen petroleum, geen melk.
‘Wat verdiende de rabbi hier?’
‘50 Mark in de maand, heer. Hij heeft zeven kinderen.’ Plotseling duwt midden in de ellende de moeder een jongetje van zes jaren naar voren. Een mager kind, dat alleen een vuil hemdje draagt en groote vragende oogen heeft.
‘Vertel den Hollandschen heer, wat je later worden wilt, Chajim.’
‘A yiddische Minister in Palestina, Herr.’
Chajim gaat in Verecky op school, hij schrijft daar met kiezelsteentjes op de lei, omdat z'n vader geen griffel betalen kan.
In het huis naast de synagoge moet ik liever niet binnengaan - vindt Rosen. Hier woont een oude vrouw met een dochter van negen en twintig jaar, die nu reeds een week lang aanvallen van krankzinnigheid heeft. Honger.
Nog 15 huizen bezocht ik dien dag te Verecky. Overal honger. en vlektyphus. Overal honger-oedeem en tuberculose. Onder de kinderen veel cretins en idioten.
Dit is trouwens het geval in alle dorpen der Verchowina. In Choest - na Uzhorod en Mucacewo een der grootste plaatsen in Karpatho-Rusland - ontmoette ik op de markt een Rutheensche boerin, die 5 eieren en 4 appels te koop aanbood. Verkocht ze haar waren, dan kreeg ze hier hoogstens 2 1/2 kronen voor (0.22 gulden).
Dit was het gunstigste geval, want het kon ook gebeuren, dat ze haar eieren en appels niet, of slechts gedeeltelijk verkocht. Ze had vijf uur moeten loopen om van haar bergdorp naar Choest te komen, en moest na het sluiten
[pagina 121]
[p. 121]
van de markt deze vijf uur natuurlijk ook terugloopen. In Wolosanka brengt men me bij een vrouw, die daags te voren bevallen is. Het is haar zevende kind. Deze vrouw had een gele kleur van de honger. Het pasgeboren kind lag in een oude aardappelmand te schreeuwen.
‘Wat hebt U de laatste maanden voor voedsel gehad?’
‘Alleen aardappels heer, maar zouder zout, want dat hebben we niet.’
‘Wat heeft U voor de verlossing moeten betalen?’
‘Wij zijn het geld schuldig gebleven, heer.’
‘Hoeveel is dat?’
‘Vijf kronen heer (0.37 gulden). De dokter woont hier tegenover.’
In het gebouw van het Roode Kruis ontmoet ik den dokter. Hij heeft het recht jaarlijks voor 500 kronen gratis recepten uit te schrijven (± 37 gulden). Dit is alles wat van regeeringswege voor zijn gebied, dat 1000 kinderen en 600 moeders telt, gedaan wordt. Voor 750.000 inwoners zijn in Karpatho-Rusland maar 1.200 bedden beschikbaar, die over zes ziekenhuizen verdeeld zijn.

***

7 November

Tot heel laat gepraat met Sterenbach. We waren het er over eens, dat de vroegere Tsjechische regeering veel schuld had aan de honger en ellende in Karpatho-Rusland. Ze bouwde in dit gebied wel steeds nieuwe kazernes, doch liet de bewoners in varkenshokken wonen, en deed alles om te verhinderen dat deze wantoestanden bekend werden.

Ik zei hem, dat volgens mij, toen nog andere machten dan de Tschechische regeering in het spel waren, en dat deze streek - die eigenlijk tot de Ukraine behoorde - na den oorlog wel bij de Sovjet-Unie zou komen.Ga naar voetnoot*)

[pagina 122]
[p. 122]

8 November

Vanochtend hield D. - de blokschrijver, die in het bed rechts onder me ligt - me staande. Hij zei, dat hij mijn gesprek met Sterenbach gehoord had, en me daarover wilde spreken.

‘Ik ben namelijk chargé d'affaires aan het Tsjechische gezantschap te Weenen geweest en daarom interesseerden me uw woorden bijzonder.’

‘Het spijt me, wanneer ik U daarmee gegriefd heb, maar....’

‘U heeft gisteren niet veel goeds van de vroegere Tsjechische regeering gezegd. Wij deden voor ons land wat we konden.’

‘Ik geloof U gaarne, maar ik moet U desondanks tegenspreken, want dat gebied werd schromelijk verwaarloosd....’

‘De bevolking heeft daar altijd honger gehad.’

‘Vindt U dat eigenlijk een argument? Is het niet juist een bewijs, dat de politiek ten opzichte van dat gebied - laat ik zeggen - nogal onjuist was?’

In den loop van het gesprek bleek toen, dat D. dit gebied nooit bezocht had, zoodat ik vrij sterk stond. Hij bestreed echter mijn bewering, dat men destijds geweigerd zou hebben me inlichtingen hierover te verstrekken.

Ik heb hem toen verteld dat ik voor mijn reportage-reis - in 1932 - op het Tsjechische gezantschap te Berlijn om materiaal had gevraagd.

‘Wie sprak U daar van onze heeren? Ik ken de meeste van hen.’

‘Camill Hoffman.’

‘Een vriend van me dus. En ook literator.’

‘Weet U wat het eenig materiaal was, dat hij me gaf? Een kunsthistorisch werk over de zeventiende eeuwsche houten kerken en kapellen in Karpatho-Rusland.’

Ik ben toen maar niet verder op dit onderwerp doorgegaan, en we hadden nog een interessant gesprek. Hij was bestuurslid van de Tsjechische Penclub en vertelde me, dat Jozef Capek - de broer van Karel - in Buchenwald gestorven was, wat ik nog niet wist. Rudolf Fuchs, dien ik vaak in Berlijn ontmoet heb en van wien ik prachtige vertalingen van Besruc's gedichten bezit, blijkt eveneens gestorven te zijn. Hier in Dachau - en zelfs in onze Stube. In 1940 al.

[pagina 123]
[p. 123]

9 November

Bloed gegeven aan een Oostenrijker uit Klagenfurt. 300 ccm.

10 November

K. meende vanmiddag, dat ik voor den oorlog wel erg ‘berucht’ moet zijn geweest, omdat ik hier telkens buitenlanders ontmoet, die me kennen.

Hij geloofde waarschijnlijk dat ik - op z'n minst - een ‘agent van de Komintern’ of zoo iets moet zijn geweest. Ik geef toe dat hier velen zijn die ik niet voor den eersten keer zie: Duitsche en Oostenrijksche emigranten, die ik uit België ken; de beide Tsjechische Joden, waarmee hij me gisteren zag praten; Alfredo, den Spaansche chauffeur, een paar Tsjechen, die ik in Praag heb leeren kennen; Bob, de Belgische advokaat, met wien ik samen voor de Duitsche vluchtelingen ijverde, en nog andere.

Ik heb K. aan zijn verstand trachten te brengen, dat dit alleen een logisch gevolg was van mijn verzet tegen het fascisme....

vanaf het begin.

Daardoor ken ik de meeste van deze menschen - we vechten immers reeds zoolang voor hetzelfde doel, en het is dus geen wonder, dat we elkaar hier en in andere kampen, ontmoeten. Ik heb wel een uur met hem gepraat, en kreeg den indruk, dat hij me begreep en dit alles nu ook met andere oogen is gaan zien. Ik hoop het maar, want ik ben niet erg gebrand op dergelijke veronderstellingen. Straks gaan ze nog beweren dat ik diamanten van Stalin gekregen heb ook....

11 November

De Joodsche apotheker uit Choest, riep me gisteravond voor het slapen gaan, en stopte me een boek in m'n handen dat ik van hem als cadeau moest aanvaarden. Ik weigerde eerst, maar hij drong steeds aan en was pas tevreden, toen ik het aannam. Hij is zoo dankbaar, dat hij hier is, en weet niet wat hij doen moet om het te toonen.

Het bleek een inleiding tot het werk van Maimonides, geschreven door een rabbijn: D.J. Münz.

Maimonides. Een der groote leermeesters van Spinoza. Hoe

[pagina 124]
[p. 124]

vaak heb ik zijn naam niet ontmoet en me voorgenomen me nader over hem te oriënteeren, in zijn werk te verdiepen.

Nu heb ik een uitvoerige inleiding en kan ik mijn plan beginnen te verwerkelijken. En als de SS het boek ontdekt? Maar niemand van hen weet immers wie Maimonides was.

13 November

Gisteravond tot het slapengaan in Maimonides gebladerd. Een Spaansche Jood geboren 30 Maart 1135. Hij schreef - las ik - ook een Terminologie der Logica. Op de studie daarvan legde hij steeds bijzonder den nadruk.

Ik begrijp nu ook waarom Spinoza hem tot leermeester verkoos. Ik citeer: ‘Die Logik wird nicht als eine besondere, für sich abgeschlossene Wissenschaft betrachtet, die nur einen Selbstzweck hat, sie ist vielmehr das Instrument, der Kern aller andern Wissenschaften, und mit Recht behaupten die Gelehrten, man könne weder im Lernen, noch im Lehren irgendeiner Disziplin eine erspriessliche Tätigkeit entfalten, wenn man nicht zuvor die Logik studiert habe. Sie ist dem Verstande das, was die Grammatik der Sprache; die eine Wissenschaft dient zur Richtigkeit der Sprache, die andere zur Richtigkeit des Denkens.’Ga naar eind33)

Een modern geluid.

Ik kan bijna niet gelooven, dat dit meer dan 800 jaren geleden geschreven werd. Het geeft me opnieuw de zekerheid, dat de logica een der machtigste wapenen blijft, waarover we beschikken.

14 November

Weer in het boek ‘Maimonides’ gelezen.

Over zijn invloed op Albertus Magnus, Thomas van Aquino en Duns Scotus - op Leibniz, Hegel en Moses Mendelssohn. De auteur prijst verder herhaaldelijk het werk van een, volgens hem, grooten Hollandschen geleerde Wilhelm Surenhus, die in het begin der achttiende eeuw leefde, sommige werken van Maimonides in het Latijn vertaalde en van een wetenschappelijk commentaar voorzag.

Ik ben de naam van den man nooit van te voren tegengekomen.

[pagina 125]
[p. 125]

Was hij niet zoo belangrijk als Münz beweert, of schiet mijn kennis te kort? Zal Vic later naar hem vragen.

's Avonds

Hetgeen Maimonides over de plichten schrijft, die men heeft, wanneer men tot het volk spreekt, is ook brandend actueel:

‘Wissen aber sollst du, dass man nicht öffentlich vor dem Volke sprechen soll, ohne jedes Wort zwei, drei oder viermal überdacht und wohlerwogen zu haben, wie dies unsere Weisen, anknüpfend an Hiob bereits lehren. Dies gilt schon von jedem mündlichen Vortrag; was man aber niederschreibt und in einer Schrift veröffentlicht, das soll man, wenn es möglich ist, tausendmal prüfen, ob es richtig und wahr ist.’Ga naar eind34)

Een scherper veroordeeling van Goebbels - en zijn trawanten in alle landen - lijkt me niet mogelijk.

15 November

Een dag van verschrikkingen: Twee en negentig dooden.

Ik zat naast het bed van Sep, mijn Oostenrijkschen vriend uit de Röntgenkammer, die weer aan zijn maagkwaal lijdt, toen een Tsjech uit de Schreibstube binnenkwam en ons toefluisterde, dat de 92 Russische officieren een kwartier geleden uit den bunker gehaald waren en weggevoerd. We begrepen terstond waarheen: naar de lage wal bij het crematorium. Om daar te worden terechtgesteld....

We spraken geen woord meer, zaten zwijgend te wachten.

Sep deed het raam open. Ik heb eerst later begrepen waarom....

De etenhalers gingen de soep ‘fassen’, zieken werden in en uitgedragen, nieuwe verbanden aangelegd, wonden gezuiverd. Er werd geschreeuwd van pijn, gesproken over de toekomst en gelezen.

Sep en ik zaten stil te wachten.

Toen klonk het eerste schot. Onwillekeurig grepen we elkaars handen. Sep keek op zijn horloge: 11,30.

Weer schoten. En weer. En weer. Steeds opnieuw. We probeerden ze te tellen, doch de etenhalers kwamen terug met de soep en maakten een oorverdoovend lawaai. ‘Goeie soep’ - ‘Goeie soep’ - ‘Dikke soep’

[pagina 126]
[p. 126]

We bogen ons uit het raam: weer schoten, schoten, schoten. Om 12,05 voor de laatste maal - eindelijk.

Sep zei daarna alleen: ‘immer dran denken - nie vergessen’ - Een regel uit een lied, dat Ernst Busch vaak zong.

Hij zei het niet rhetorisch, niet eens plechtig, maar heel kalm, heel vastberaden, en drukte precies uit wat we dachten.

Na het appèl

Adi vertelde, dat de 92 Russische officieren, toen ze weggeleid werden, luide de Internationale zongen.

18 November

De Capo van de bibliotheek bracht me twee dagen geleden een boek, dat ik al kende, doch met vreugde herlezen heb. Het leven van Seume, geschreven door een zekeren Gerhard Heine. Uitgave Paul Neff Verlag, Berlin 1940.

Ook nu kreeg ik weer den indruk, dat deze Gerhard Heine stellig geen Nazi is, doch een behoorlijk Duitscher, die met dit boek over Seume op een voorzichtige manier tracht te zeggen, wat hij tegenwoordig op geen andere wijze kan zeggen. Het zou me niet verwonderen, wanneer we na den oorlog meer van hem hoorden...

's Avonds

Ik heb K. beloofd, hem morgen wat over Seume en zijn werk te vertellen, en noteer dus - bij wijze van voorbereiding - wat ik van hem weet, en wat Gerhard Heine's werk me weer in herinnering bracht.

S. behoort volgens mij niet tot de Duitsche klassieken al wordt hij door sommige literair-historici daaronder gerangschikt.

In 1763 in Leipzig geboren, waar hij theologie studeerde, verliet hij op zijn achttiende jaar zijn vaderstad en toog met een paar boeken en wat kleeren in zijn ransel naar Parijs. Waarschijnlijk niet, omdat hij het in z'n vaderland zoo prettig vond!

Nauwelijks onderweg werd hij opgepikt door agenten van den landgraaf van Hessen. Had hij dan iets misdreven? - hoor ik K. al vragen. Hij had niets misdreven, maar de graaf van Hessen had geld noodig en verkocht dus zijn onderdanen als soldaten

[pagina 127]
[p. 127]

naar Amerika. Seume kreeg een uniform en werd met een paar duizend andere arme bliksems, die de ronselaars - tegenwoordig heeten zulke individuen ‘Beambten der Werbestelle’ - te pakken hadden gekregen, voorloopig in een kazerne gestopt. (Ook dat kennen we).

Een paar weken later werd hij toen naar Amerika getransporteerd. Seume zelf heeft die periode uitvoerig beschreven en het is jammer, dat zijn boek hierover niet in de Lagerbibliotheek is. Nauwelijks terug in Duitschland deserteerde de dichter, werd door de Pruisen - altijd weer de Pruisen - opnieuw gevangen genomen en naar Emden gebracht. Een nieuwe poging tot ontvluchting mislukte, en hij zou zelfs ter dood veroordeeld worden, toen een der hooge officieren van de krijgsraad bemerkte, dat de gevangene verzen van Vergilius kon citeeren, met het gevolg, dat hem niet alleen amnestie werd verleend, doch dat de generaal hem in zijn dienst nam als gouverneur voor zijn beide kinderen.

Later, tegen borgstelling vrijgelaten, was hij in 1792 magister in Leipzig, trad daarna in Russischen dienst, redde bij de Kosciuszko-opstand in Warschau nauwelijks zijn leven en keerde toen naar zijn vaderland terug. Göschen, de uitgever, nam hem in dienst als corrector, een baantje, waar hij spoedig schoon genoeg van had: ‘Wenn ich so fort corrigiere, fürchte ich nur, mein ganzes Leben wird ein Druckfehler werden.’Ga naar eind35)

Hij trok dus weer de wereld in - te voet - en schreef zijn meest bekende werk: ‘Spaziergang nach Syrakus.’

Zijn ontroerende eenvoud, zijn drang naar vrijheid en de liefde voor zijn land, die me steeds in zijn werk treffen, werden ook door G. Heine uitvoerig belicht.

20 November

Nu ik Gerhard Heine's boek zorgvuldig herlees, ben ik er bijna zeker van, dat hij z'n citaten uit Seume vanuit een bepaald politiek gezichtspunt gekozen heeft: om op die manier kritiek op Hitler's regiem te kunnen uitoefenen.

Toen Seume tijdens zijn omzwervingen in St. Petersburg beland was, begon hij na te denken over de toestanden in zijn vaderland.

[pagina 128]
[p. 128]

Terug in Leipzig, vroeg een uitgever hem om vaderlandsche gedichten. - Seume weigerde en Gerhard Heine citeert met zichtbaar welgevallen zijn antwoord: ‘Für wen soll der deutsche Grenadier sich auf die Batterie und in die Bajonette stürzen? Er bleibt sicher, was er ist, und erntet kaum ein freundliches Wort von seinem mürrischen Gewalthaber. Er soll dem Tode unverwandt ins Auge sehen, und zu Hause pflügt sein alter schwacher Vater frönend die Felder des gnädigen Junkers, der nichts tut und nichts zahlt und mit Misshandlungen vergilt. Der Alte fährt schwitzend die Ernte des Hofes ein, und muss die seinige draussen verfaulen lassen, und dafür hat er die jämmerliche Ehre, der einzige Lastträger des Staates zu sein. Soll der Soldat deshalb mutig fechten, um eben dies Glück einst selbst zu geniessen?’Ga naar eind36)

Deze woorden staan in ‘Mein Sommer 1805’ dat Seume, de auteur, met zijn naam teekende, maar de uitgever gaf er de voorkeur aan de zijne niet te noemen! Een soort half illegale uitgave dus....

21 November

Bij G. Heine vind ik ook het antwoord dat Seume gaf, toen sommige critici hem verweten, dat zijn werk een té politiek karakter droeg.

Ik heb voor die verklaring altijd bijzonder veel gevoeld. Ze is hoogst merkwaardig en heeft bijna een marxistisch karakter: ‘Wenn man mir vorwirft, dass dieses Buch zu politisch sei, so ist meine Antwort, dass ich glaube, jedes gute Buch müsse näher oder entfernter politisch sein. Ein Buch, das dieses nicht ist, ist sehr überflüssig, oder gar schlecht. Politisch ist, was zu dem allgemeinen Wohl etwas beiträgt oder beitragen soll: quod bonum publicum promovet.’Ga naar eind37)

's Avonds

Nog iets over Seume. Toen hij met het oog op de censuur niet vrij zijn meening kon uiten, begon hij, ten einde raad, een werk te schrijven - over moeilijke passages bij Plutarchus. In het Latijn. In een voorrede probeerde hij toen nogmaals zijn politieke

[pagina 129]
[p. 129]

meening te zeggen, doch weer was er geen drukker voor te vinden. Hij greep dus opnieuw naar de klassieken (evenals thans zoovelen doen, niet alleen in Duitschland) en schreef: ‘Unter den Toten mit Thukydides, Tacitus und Plutarch, bei Marathon und Salamis zu leben, ist schliesslich noch die ehrenhafteste Art des Lebens, wenn man der Würde und der Majestät keine Tätigkeit weiter zuwenden darf.’Ga naar eind38)

Dit zijn de laatste woorden van Seume's inleiding, die ook thans alleen een drukker zou drukken, die bewust weet, wàt hij doet.

22 November

Een Joegoslaafsche, die tijdelijk in het Revier ligt en na een paar dagen terug naar München gaat, bij de andere vrouwen, bood me aan brieven mee te nemen. Ik vertrouw haar niet.

Een dag later

De Joegoslaafsche stopte me bij het Ohrenstation een briefje in de handen. Ik heb het dadelijk verscheurd. Ze is óf zenuwziek, óf een provocatrice. Ze had ook aan Arthur geschreven. Ik geef haar in geen geval iets mee naar München.

24 November

Vanmorgen wel een uur lang met een nieuwe ‘gebekt’, maar ben nu weer eenigszins met hem verzoend.

Hij heet Miesen, is een Duitscher, doctor in de wijsbegeerte en heeft college geloopen bij prof. Ernst Bertram en prof. E.R. Curtius en later ook bij Jaspers in Heidelberg. Nog heel jong - misschien 26 of 27. Zijn nieren zijn niet in orde en hij heeft - als gevolg van een bombardement in Keulen iets aan zijn hart. Vanmorgen, toen Heini en Suire hem onderzochten, zag ik het op en neer gaan - zoo hard klopte het.

Hij is in het begin van den oorlog een jaar in ons land geweest - vertelde hij me - en schreef toen artikels voor de ‘Kölnische Zeitung’, maar was in dien tijd weinig met Nederlanders in aanraking gekomen. Natuurlijk werd ik giftig....

Hij is geen Nazi - dat voel ik wel, en anders zat hij hier ook

[pagina 130]
[p. 130]

niet - maar hij had, volgens mij, juist om te bewijzen, dat hij het niet was, in ons land contact moeten zoeken met antifascistische Nederlanders en hen moeten helpen. Indien hij er ook ‘tegen’ was, waren hun belangen immers dezelfde geweest.

Hij wist me daar niet veel op te antwoorden, alleen dat hij dit wel graag gewild had, doch niet durfde, met het oog op de Gestapo.... die hem toch al niet vertrouwde.

Tijdens het gesprek (van mijn kant eigenlijk meer een soort ondervraging door een rechter van instructie) bleek, dat hij alleen een paar wetenschappelijke artikelen had geschreven, vooral over Huizinga, die hij zeer bewondert - wat me reeds verteederde. Verder had hij den meesten tijd in het Spinoza-huis doorgebracht, zoodat mijn woede langzamerhand verdween.

Alleen toen hij over Hans Carossa begon, ben ik weer nijdig geworden. Dat die zich door Goebbels tot voorzitter van een zoogenaamde Europeesche Schrijversvereeniging - met als represantant voor Nederland: Eekhout en de een of andere Friesche NSB-scribent - laat bombardeeren en met zich laat sollen, is eenvoudig verraad aan den Geest. Ik kan daar geen enkel excuus voor aanvraaden, en heb dat Miesen ook gezegd. Hij is van meening, dat Carossa het tegen zijn wil deed: ‘Er hat geweint als er es tun musste’ vertelt hij me, maar dat kan me niet imponeeren. Hij heeft het gedaan - of met of zonder tranen, dat is oninteressant. Hij had evengoed kunnen emigreeren als Thomas en Heinrich Mann en zoovele anderen.

's Avonds

Miesen is erg zwak en bovendien erg onhandig, en stellig niet tegen een zwaar commando opgewassen. Misschien kan Heini wat voor hem doen en zorgen dat hij op de ‘Schreibstube’ komt. Ik zal er in ieder geval met hem over spreken.

26 November

Miesen gaf me vandaag enkele namen van jongeren, die hij ‘Schriftsteller der inneren Emigration’ noemde - essayisten, die dus geen Nazi's zijn en zich in hun geschriften zooveel mogelijk verzetten.

[pagina 131]
[p. 131]

De meesten van hen groepeeren zich om Ernst Jünger - wiens laatste publicaties ook verboden schijnen te zijn.

Ik geef graag toe, dat Jünger een schrijver van formaat is, geen walgelijke lakei zooals Blunck, Johst, Steguweit en dergelijke heeren - maar dat hij ten slotte een anti-fascist zal blijken te zijn, betwijfel ik toch. Een frondeur van het nationaal-socialisme - zeker - maar is dat voldoende?

Ik heb de namen die M. me gaf, genoteerd, en zal me deze publicaties later aanschaffen - als dat mogelijk is.

We zullen met deze jongeren dan contact moeten zoeken en hen helpen zich van alle eventueele overblijfselen der fascistische ideologie te bevrijden. Hij noemde me o.a. de volgende namen en titels: Friedrich Georg Jünger (een broer van Ernst Jünger), wiens werk in Nikisch's Widerstands-Verlag verschenen is; een essay-bundel ‘Gestalten und Probleme’ van een zekere Eugen Gottlob Winkler (Rauch-Verlag, Dessau 1936) waarin - volgens M. - een belangrijk essay over kolonel Lawrence schijnt te staan.

Winkler heeft - vertelde M. me later - nauwelijks 24 jaar oud, zelfmoord gepleegd.

Verder: Max Bense en Gustav René Höcke; van hem o.a. een werkje ‘Das geistige Paris’ dat ook bij Rauch in Dessau verscheen.

Op Reinhold Schneider's werk had A. me reeds onlangs gewezen, en nu raadt Miesen me opnieuw aan diens boeken te gaan lezen, evenals ‘Das Lob der Einsamkeit’ van Herbert Werner Rüssel, dat in de gevangenis geschreven werd en tijdens den oorlog in Amsterdam verscheen (bij Veen's Uitg. Mij.). Waarschijnlijk is de keuze van Miesen eenzijdig - hij is katholiek - doch misschien kunnen andere vrienden ze later completeeren.

28 November

Nu ik een paar malen uitvoerig met Miesen over de jongere Duitsche schrijvers - van na 1933 - gesproken heb - moet ik mijn meening daarover op enkele punten herzien.

Ik heb hem b.v. toegegeven, dat hun mogelijkheden - na tien

[pagina 132]
[p. 132]

jaar fascisme - veel geringer zijn dan de onze. Aan den anderen kant zie ik niet, dat ze nu iets ‘doen’, maar misschien zal dat later blijken, en kan ik dit van hier uit niet juist beoordeelen.

Volgens M. is het eenige wat ze op dit oogenblik wél kunnen doen: de fascistische ideologie ondermijnen en voorzichtig aanvallen. Hij heeft waarschijnlijk ook gelijk, wanneer hij me verzekert, dat het heel, heel moeilijk voor hen is, om in hun werk vrij te blijven van fascistische invloeden, daar de meesten geen kans hadden zich in het buitenland te oriënteeren, en geen moderne buitenlandsche literatuur onder oogen kregen.

Velen van hen zijn trouwens gearresteerd of hebben zelfmoord gepleegd - vertelt M.

29 November

Auer zei me, dat hij ons dezen middag wat over leven en werken van Robert Saitschik wilde vertellen. Zijn bewondering voor dien schrijver deel ik niet, doch ik zal hem daar niets van zeggen. Waarom ook? Hij is met Saitschik bevriend, is erg trotsch op die vriendschap en ik zou hem alleen maar verdriet doen, als ik hem vertelde, dat ik S. als schrijver niet waardeer. We komen immers bijeen om elkaar geestelijk een beetje op te monteren, en niet om elkaar in de haren te zitten.

Ik herinner me nog een paar lezingen die prof. Saitschik in 1925 in z'n villa te Ascona hield, en ook precies de indruk, die hij toen op me maakte: iemand, die buitengewoon met zich zelf ingenomen was en persé door z'n toehoorders wilde bewonderd worden, terwijl hij op een veel te zoetelijke oncritische manier allerlei gemeenplaatsen over Goethe verkondigde. In de boeken, die ik later van hem las, bleek hij iemand, die graag een Jacob Burckhardt had willen worden, doch het niet verder had gebracht dan een kruising van Emil Ludwig en prof. Casimir.

Enkele essays van hem over Tolstoï, die ik hier in een ouden jaargang van het katholiek maandblad ‘Hochland’ las (van A. gekregen en waarvan de oude jaargangen erg de moeite waard zijn) herinnerden me door de manier, waarop ze geschreven waren, weer aan z'n lezing over Goethe.

[pagina 133]
[p. 133]

30 November

Bloed gegeven aan een Italiaan.

Weer 300 ccm.

Hopenlijk haalt hij het, en is het niet weer vergeefs, zooals de beide laatste malen.

voetnoot*)
Hetgeen dan ook terstond na den oorlog in volkomen overeenstemming met de nieuwe Tsjecho-Slovaaksche regeering, en na korte onderhandelingen van haar minister van buitenlandsche zaken, Fierlinger, met de Sovjet-regeering is geschied.

eind33)
‘Logica moet niet als een bijzondere, op zich zelf staande wetenschap worden beschouwd, die slechts om haar zelf wille bestaat, doch vooral als een instrument, als de kern van alle andere wetenschappen, en terecht beweren de geleerden, dat men noch in het leeren noch in het doceeren van een vak een vruchtbare activiteit kan uitoefenen, indien men niet te voren logica gestudeerd heeft. Ze is voor het verstand, wat de grammatica voor de taal is, de eene wetenschap dient voor de juistheid van de taal, de andere voor de juistheid van het denken.’

eind34)
‘Weet gij, dat men niet in het openbaar, niet voor het volk moet spreken, zonder elk woord twee, drie of vier malen te overdenken en te overwegen, zooals onze wijzen, hierin Job's voorbeeld volgende, reeds leerden. Dit geldt reeds voor elke mondelinge voordracht; hetgeen men echter op schrift brengt en in een werk publiceert, dat moet men, indien het mogelijk is, duizend malen controleeren of het wel goed en waar is.’

eind35)
‘Wanneer ik zoo verder ga met corrigeeren, vrees ik alleen maar, dat mijn heele leven een drukfout zal worden.’

eind36)
‘Voor wie zou de duitsche grenadier zich op de batterijen en in de bajonetten werpen? Hij blijft stellig wie hij was, en oogst nauwelijks een vriendelijk woord van zijn norsche despoten. Hij moet den dood onvervaard onder oogen zien, en thuis ploegt zijn oude zwakke vader als een slaaf de velden van den edelen jonker, die niets doet en niets betaalt en met mishandelingen vergeldt. De oude man haalt zweetende de oogst voor het kasteel binnen, en moet de zijne buiten laten verrotten, en daarvoor geniet hij de armzalige eer de eenige lasten-drager van den staat te zijn. Moet de soldaat daarvoor vechten om ditzelfde geluk later zelf deelachtig te worden?’

eind37)
‘Wanneer men mij verwijt, dat dit boek een te politiek karakter draagt, dan is mijn antwoord: ik geloof dat elk goed boek een min of meer politiek karakter moet dragen. Een boek dat dit niet doet, is geheel overbodig of zelfs slecht. Politiek is, wat bijdraagt of bijdragen moet tot het algemeen welzijn: quod benum publicum promevet (wat goed is helpt het volk).’

eind38)
Onder de dooden bij Thucydides, Tacitus en Plutarchus bij Marathon te leven, is ten slotte nog de eerlijkste manier van leven, wanneer men de menschelijke waardigheid en grootheid niet meer mag dienen.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over het gehele werk

plaatsen

  • Dachau


Over dit hoofdstuk/artikel

datums

  • 3 november 1944

  • 5 november 1944

  • 6 november 1944

  • 7 november 1944

  • 8 november 1944

  • 9 november 1944

  • 10 november 1944

  • 11 november 1944

  • 13 november 1944

  • 14 november 1944

  • 15 november 1944

  • 18 november 1944

  • 20 november 1944

  • 21 november 1944

  • 22 november 1944

  • 24 november 1944

  • 26 november 1944

  • 28 november 1944

  • 29 november 1944

  • 30 november 1944