Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De heksenvriend (1966)

Informatie terzijde

Titelpagina van De heksenvriend
Afbeelding van De heksenvriendToon afbeelding van titelpagina van De heksenvriend

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.07 MB)

Scans (7.57 MB)

ebook (3.47 MB)

XML (0.23 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De heksenvriend

(1966)–Helga Ruebsamen–rechtenstatus Auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 5]
[p. 5]
Uitspraken van een losbandig kasteelheer, die langgeleden een argeloos dorp opscheepte met een onheilsbeeld.

De hoop? U mag de hoop nooit laten varen - ze is allerminst zeewaardig.

Het geloof? Zorgt ervoor het geloof nimmer te verliezen. U zult, als een hert door de honden, levenslang worden nagejaagd door de eerlijke vinders.

En de liefde? De liefde is blind. Hoedt u voor de getekenden.
[pagina 9]
[p. 9]

De Heksenvriend

Als de heksen om d'r vrijer dansen, zeiden de dorpelingen, komen er ongelukken van. Wie dan verliefd is, zal zijn lief verliezen en wie niet verliefd is, zal in vuur en vlam raken voor een dwerg of een zwijn, een bultenaar of een bedelaar. De kinderen, die in zo'n nacht geboren worden hebben wolfsoren en horrelvoeten en de stervenden krijgen niet de kans in vrede te ontslapen; tot aan de Dag des Oordeels zullen ze aan 't kreperen blijven.

 

In de herfst dansten de heksen bijna elke avond om het Cupidobeeld. In gesloten gelederen kwamen ze in hun witte en grijze gewaden van damp en nevel uit de roggevelden, de bossen, de hei en de weilanden. Ze drongen het dorp in en vierden geruisloze festijnen op het plein.

't Was een godswonder, dat - voor zover bekend - geen enkele inwoner van het dorp verliefd was op een zwijn, dat er niemand rondliep met wolfsoren en horrelvoeten en dat er gewoon gestorven en begraven werd.

Toch was op een dag, op last van de burgemeester, het beeld van het plein verwijderd. Per bakfiets werd het enige kilometers verderop naar het bos gevoerd en daar neergezet, in dicht geboomte, bij de verzameling beelden van het kasteel. De heksen gingen in het bos nog danig tekeer. Ze tilden hun rokken op, klommen in de Cupido, gingen op zijn hoofd zitten en probeerden pijl en boog uit zijn handen te wringen, maar voor de dorpelingen gold: wat niet weet, wat niet deert en 't is ver van m'n bed.

Of de burgemeester zelf in de mare geloofde?

Hij had een ongelukkig huwelijk, dat wel. Soms vlogen door de ruiten van de ambtswoning potten en pannen naar

[pagina 10]
[p. 10]

buiten en éénmaal was de burgervader midden in de nacht naakt de straat opgestormd, tierend dat hij er een eind aan ging maken. (Kort daarna was het Cupidobeeld van het dorpsplein verwijderd.)

Spotters, van die mensen die je ook nooit in de kerk zag, fluisterden dat hij tijdens de veelbesproken nachtelijke gelegenheid wel zijn ambtsketen had gedragen.

Toen het beeld ging verdwijnen, had hij toegekeken, niet in officieel costuum. Hij had geroepen: ‘Nou, nou, zo voorzichtig hoeft het niet, er is niks aan dat monster te bederven.’ Daarin had hij gelijk. Waarom de burgemeester zijn daad ook had gesteld, het esthetisch belang was er stellig mee gediend.

 

Langgeleden, niemand wist precies hoe lang geleden (men zou het in de archieven kunnen naslaan, maar in de archieven heerste een wanorde waarvoor zelfs de vurigste historicus terugdeinsde), laat het omstreeks 1850 zijn geweest, had een malicieuze kasteelheer het dorp met dat beeld opgescheept. De hemel zij dank, dat dat lichtzinnige heerschap en de zijnen en hun broed nu waren gestorven of verpauperd.

Uit de overleveringen trad de graaf naar voren als een niets ontziende booswicht. Neen, vertelden grootouders aan hun kleinkinderen, niet zoéen die er met de zweep op losranselde, dát was nog te dragen geweest. Dan wist je waar je aan toe was. Neen, hij liep kalmweg door het dorp, zijn rechterhand tegen het hart gedrukt, zoals Napoleon, de linkerhand in de zak van zijn rijbroek. Hij vroeg naar het welzijn van ieder, die op zijn pad kwam. Jawel, maar met een valse grijns. En hij had verdorven gewoonten. Op zondag, elke zondag, behalve als het zéer slecht weer was, nestelde hij zich op de bank tegenover de kerk. De kerkgan-

[pagina 11]
[p. 11]

gers durfden het Godshuis bijna niet te verlaten. Want onverbiddelijk, bij het uitgaan, greep meneer éen of méer van hen bij de lurven en voegde hun zijn godslasterlijke uitspraken toe. Duivelse uitspraken, waar trouwens geen mens iets van begreep. Maar schandelijker nog was het, dat de kasteelheer soms zélf ter kerke ging, vergezeld door zijn twee vrouwen, tweelingzusters nog wel. Het drietal bezette de ereplaatsen. De graaf zat gedurende de hele dienst om zich heen te kijken - de rechterhand steeds op het hart gedrukt - en luidop grappen te maken en de zusters kibbelden zonder ophouden.

Deze heer nu had op een goeie dag te kennen gegeven, het dorpsplein van een beeld te zullen voorzien. Het plein was hem te kaal. Die pomp, die paar stenen banken en een hand vol reuzeneiken waren niet genoeg voor zijn dorp.

Het zou een Cupidobeeld worden, besliste hij, want - dit wederom met zijn valse grijns - de liefde was toch 't mooiste en verhevenste dat bestond. Zwakke protesten van de vroede vaderen en de geestelijkheid waren met een breed gebaar weggevaagd.

‘Maar dominee,’ sprak hij, kwasi-verbaasd, ‘u, die ik zovaak heb horen zeggen, dat God liefde is, moet het toch met mij eens zijn?’

In hoeverre deze geschiedenis waar was, kon niemand meer nagaan. In elk geval zat het dorp toch maar jaren achtereen met een plein dat geregeerd werd door een monster. De duizendjarige eiken, in hun dreigende houdingen, konden het niet opnemen tegen Cupido. Ieders blik werd, tegen wil en dank, tot het gedrocht getrokken. Geen wonder dus, dat de heksen van heinde en verre op zo'n minnaar afkwamen en alle kansen grepen om met hem onheil en verderf te zaaien.

[pagina 12]
[p. 12]

De witte wieven, die zich anders over het gehele dorp verspreidden en er 'n enkele keer, als men niet op zijn hoede was, in slaagden een huis binnen te dringen, toonden nu uitsluitend belangstelling voor hun stenen vriend. Op herfstavonden omringden ze hem zo gretig, dat hij totaal aan het oog van een per ongeluk passerende voetganger was onttrokken. Die voetganger was, na in de dorpskroeg hortend en stotend zijn verhaal te hebben verteld, nog dezelfde nacht dood in een greppel gevonden.

De Heksenvrijer, fluisterde men. Het ging van mond tot mond en slechts éen, een ketter, die in geen God of gebod, in geen Christus of Cupido, in de hele bliksemse boel meer geloofde, had spottend opgemerkt dat Derk als gewoonlijk teveel gezopen had. ‘Wie onheil krijgt, zoekt en maakt het zélf,’ zei de ketter en daarbij voederde hij rustig de mussen die, in alle onschuld, daags op het Cupidobeeld neerstreken en die zich er heel wel thuis bleken te voelen, alsof het niet verschilde van de pomp of de bomen of de banken.

Wie onheil krijgt, zoekt en maakt het zelf?

Vergeet het maar.

Het geloof in de kwade machten van het beeld schoot met de jaren steeds dieper wortel en toen eindelijk een vooruitstrevende burgervader de moed had het ding goed en diep in het bos te laten verdwijnen, werd er veel en opgelucht gezucht. Kinderen zouden voortaan zonder wolfsoren en horrelvoeten worden geboren; stervenden mochten in vrede ontslapen.

Toch nog gingen de bewoners van het dorp met een boog om de lege plek op het plein heen. Vreemdelingen die nietsvermoedend door de kring heenstapten, werden hoofdschuddend nageoogd.

[pagina 13]
[p. 13]

De enkelingen die het aandurfden het bos binnen te gaan, vertelden dat de Cupido er in zijn verbanningsoord niet mooier op werd. Allengs raakte zijn vette, angstaanjagende lijf overwoekerd met zweren en gezwellen van schimmel en mos en de zwammen waren al tot aan zijn voeten omhoog gekropen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken